Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling van het geding in hoger beroep
allehuurpenningen die hij in de periode april 2015 tot en met november 2017 van [de huurder] heeft ontvangen. [de huurder] heeft geen bezwaar gemaakt tegen voornoemd overzicht, zodat het hof van de juistheid daarvan zal uitgaan. Uit het overzicht blijkt dat [de verhuurder] de huur voor de maand november 2017 heeft vastgesteld op € 978,87, zijnde de huur over de periode van 1 tot en met 13 november. [de huurder] betaalde daarentegen (zoals de huurovereenkomst bepaalde) een volledige huurtermijn aan [de verhuurder] , zijnde € 2.258,62. [de huurder] heeft in de maand november 2017 meer betaald dan nodig was afgezet tegen de in die maand door [de verhuurder] vastgestelde huur. Maar omdat het bedrag aan huurpenningen dat hij had moeten voldoen over de hele looptijd van de huurovereenkomst (april 2015 tot en met november 2017) hoger is dan het bedrag dat hij feitelijk heeft betaald, blijkt uit het overzicht dat op dat moment sprake was van een huurachterstand. Op basis daarvan strekte het in november ‘te veel betaalde’ tot vermindering van die huurachterstand. Zonder de volledige betaling van november 2017 zou de resterende huurachterstand dus groter zijn geweest dan het in reconventie door [de verhuurder] gevorderde bedrag. Omdat de betaling van november 2017 al is verdisconteerd in de hoogte van de huurachterstand, is het dus niet mogelijk om die betaling (nogmaals) te verrekenen met de vordering van [de verhuurder] . Het door [de huurder] gestelde kan daarom niet tot afwijzing van de vordering in reconventie leiden.