Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking van de rechtbank Overijssel, uitgesproken op 25 juni 2021. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft op 24 januari 2022 laten weten zijn verzoek tot schorsing in te trekken, wat het hof opvatte als een niet-handhaving van de gronden van het verzoek. Hierdoor verklaarde het hof de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing.
De vrouw, als belanghebbende, heeft het hof verzocht de man te veroordelen in de proceskosten, omdat zij van mening is dat de procedure nodeloos is ingesteld en zonder goede reden is ingetrokken. De man heeft niet gereageerd op deze beschuldigingen. Het hof heeft geoordeeld dat de man verantwoordelijk is voor de proceskosten die de vrouw en haar bewindvoerder hebben gemaakt, en heeft deze kosten begroot op € 1.671,- voor salaris advocaat, overeenkomstig het liquidatietarief.
De beslissing van het hof houdt in dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek tot schorsing en dat hij de proceskosten van de vrouw dient te vergoeden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vrouw de kosten kan vorderen, ook al is er nog geen definitieve uitspraak in de hoofdzaak gedaan.