ECLI:NL:GHARL:2022:1530

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
200.301.718/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van kinderen en gezag van ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ouders tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de uithuisplaatsing van hun drie kinderen is verlengd. De ouders, die samen het gezag over de kinderen hebben, hebben in eerste aanleg verzocht om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen. De kinderen staan sinds 7 augustus 2019 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn in een pleeggezin geplaatst. De GI heeft de ouders tijdige en passende interventies aangeboden, maar de ouders hebben deze kansen niet benut. Het hof heeft de eerdere beslissing van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij is geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is vanwege de onveilige opvoedsituatie en de problematiek van de ouders. De ouders hebben verzuimd om mee te werken aan een gezinsopname, wat volgens het hof essentieel was om te beoordelen of terugplaatsing van de kinderen mogelijk was. Het hof concludeert dat de GI op goede gronden heeft gehandeld en dat de ouders de kans om te laten zien dat zij voor de kinderen kunnen zorgen, hebben laten liggen. De beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van de ouders om een deskundigenonderzoek afgewezen, omdat dit in strijd zou zijn met de belangen van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.301.718/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 178994)
beschikking van 24 februari 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] , en
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats2] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
en
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
wonende op een geheim te houden adres,
verder te noemen: de pleegouders.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 16 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 18 oktober 2021;
- een brief van de GI van 19 november 2021 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 12 januari 2022 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 17 januari 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 januari 2022 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de GI zijn verschenen
[naam1] en [naam2] van het Landelijk Expertise Team (LET) en [naam3] .
Mr. Nijenhuis heeft pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de ouders zijn drie kinderen geboren, te weten:
- [de minderjarige1] [in] 2014;
- [de minderjarige2] [in] 2015, en
- [de minderjarige3] [in] 2017.
De moeder had tot 3 februari 2021 alleen het ouderlijk gezag over de kinderen. Sindsdien hebben de ouders samen het gezag.
3.2
De kinderen staan vanaf 7 augustus 2019 onder toezicht van de GI. De
ondertoezichtstelling geldt tot 7 augustus 2022.
3.3
Bij beschikking van 22 januari 2020 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd de
kinderen uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Deze machtiging is steeds verlengd. Bij de bestreden beschikking is dit voor het laatst gebeurd tot 7 augustus 2022.
3.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven sinds 24 januari 2020 samen bij de pleegouders. [de minderjarige3] is toen in een ander pleeggezin geplaatst. Sinds augustus 2021 woont [de minderjarige3] ook bij de pleegouders.
3.5
Sinds september 2021 heeft de GI de uitvoering van de ondertoezichtstelling uit veiligheidsoverwegingen ondergebracht bij het LET.
3.6
De raad heeft de rechtbank op 17 november 2021 verzocht het gezag van de ouders over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen. De rechtbank heeft daarover nog geen beslissing genomen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders zijn in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 juli 2021. De grieven zien op de uithuisplaatsing. De ouders verzoeken, voor zover mogelijk uitvoerbaar
bij voorraad:
a. de beschikking van 16 juli 2021 te vernietigen waar het gaat om de verlenging van
de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , en
b. het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen over de uithuisplaatsing en deze duidelijk heeft gemotiveerd. De machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] moet volgens het hof blijven gelden. Daarom neemt het hof, na eigen onderzoek, de beslissing en motivering van de kinderrechter over de uithuisplaatsing over. In aanvulling daarop overweegt het hof nog als volgt.
5.2
Kort na de bestreden beschikking heeft het hof de vorige verlenging van de uithuisplaatsing (over de periode van 7 februari 2021 tot 7 augustus 2021) bekrachtigd.
Het hof verwijst daarvoor naar zijn beschikking van 3 augustus 2021 (zaaknummer 200.293.197/01). Afgezien van het inmiddels door de raad gedane verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders, hebben zich sindsdien geen relevante wijzigingen voorgedaan.
Daarom vindt het hof de inhoud van die beschikking ook in deze verlengingsprocedure (over de periode van 7 augustus 2021 tot 7 augustus 2022) nog van belang, met name het volgende:
“5.6 Bij de beschikking van 2 februari 2021 heeft het hof geoordeeld dat de verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen op dat moment noodzakelijk was. Het hof sloot zich aan bij de conclusies uit de psychodiagnostische onderzoeken van de kinderen dat plaatsing bij de ouders niet in hun belang moest worden geacht, omdat er nog te veel risicofactoren waren die onduidelijkheid en onveiligheid veroorzaakten.
5.7
Uit de psychodiagnostische onderzoeken komt naar voren dat de kinderen tot de
uithuisplaatsing zijn opgegroeid in een emotioneel onveilige en ontoereikende
opvoedsituatie. De kinderen laten signalen zien van een onveilige, ambivalente gehechtheid
en [de minderjarige1] laat signalen zien van parentificatie. De kinderen hebben meerdere traumatische
gebeurtenissen meegemaakt en laten in een verhoogde mate alertheid, agressie en angst
( [de minderjarige1] ), alertheid, dissociatie en angst ( [de minderjarige2] ) en dissociatie en aanhankelijkheid ( [de minderjarige3] )
zien. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] laten ook signalen zien van een verstoorde seksuele ontwikkeling.
5.8
Het hof heeft in de beschikking van 2 februari 2021 overwogen dat een gezinsopname de aangewezen weg is om een goede afweging te kunnen maken of terugplaatsing in het belang van de kinderen is en dat dit te meer geldt omdat deze ouders nooit eerder in gezinsverband hebben samengeleefd met de kinderen.
5.9
Het hof sluit ook nu aan bij bovenstaande overwegingen. Hoewel de ouders
aanvankelijk open stonden voor een gezinsopname bij de [naam4] in [plaats1] , hebben zij
na het intakegesprek in januari 2021 besloten toch niet aan dit traject mee te doen. De ouders stellen dat van hen niet kan worden verlangd dat zij kiezen voor een gezinsopname bij de [naam4] in [plaats1] , juist nu de moeder - zoals door de GI van haar werd gevraagd -
werk heeft gevonden. Het hof is het echter met de GI eens dat een gezinsopname nodig is om
voldoende zicht te krijgen op de mogelijkheden van de ouders om te zorgen voor de - door
hun belaste voorgeschiedenis - kwetsbare kinderen. De ouders vinden dat ook door middel
van ambulante hulpverlening voldoende zicht kan worden verkregen op hun mogelijkheden
om voor de kinderen te zorgen, bijvoorbeeld door video-interactiebegeleiding tijdens de
omgangsmomenten, maar het hof is het daar niet mee eens. Uit de stukken blijkt dat de
moeder juist als zij stress ervaart, niet altijd goed met de kinderen omgaat. Het hof volgt
gelet hierop de Gl in haar standpunt dat het nodig is om gedurende langere tijd, 24 uur per
dag, te observeren hoe de ouders omgaan met de kinderen, ook in stressvolle situaties. Het
hof neemt daarbij ook in aanmerking dat de ouders ter zitting hebben verklaard dat de vader
op dit moment niet meer bij de moeder woont, omdat er spanningen waren binnen hun
relatie, en dat de moeder nog ongeveer 2 à 3 keer per week wiet nodig heeft/gebruikt voor
haar innerlijke rust. Ambulante begeleiding/observatie is gelet op het vorenstaande naar het
oordeel van het hof ontoereikend.”
5.3
De ouders vinden dat zij geen eerlijke kans hebben gekregen om te laten zien dat zij zelf weer voor de kinderen kunnen zorgen. Zij vinden dat extra moeilijk omdat de kinderen volgens hen slechts tijdelijk ergens anders zouden worden ondergebracht, zodat de moeder aan haar persoonlijke problematiek kon gaan werken. Dat heeft de moeder al lang gedaan (EMDR-therapie) en toch zijn de kinderen nog altijd niet terug, aldus de ouders ter zitting. Zij verwijten de GI haar afspraken niet te zijn nagekomen. Dat maakt hen boos en verdrietig. Het hof begrijpt die gevoelens van de ouders, maar vindt hun verwijten aan de GI in dit verband niet terecht. De uithuisplaatsing was aanvankelijk inderdaad met name gegrond op de persoonlijke/medische problematiek van de moeder. Zij had destijds (eind 2019/begin 2020) ook nog alleen het ouderlijk gezag over de kinderen. Zoals beschreven staat in de beschikking van het hof van 28 juli 2020 (200.277.662/01), waarbij de eerste termijn van de uithuisplaatsing is bekrachtigd (voor de periode van 22 januari 2020 tot 7 augustus 2020), waren de zorgen in de thuissituatie bij de moeder ernstig.
Vervolgens hebben de ouders hun (knipperlicht)relatie direct na de uithuisplaatsing hersteld en zijn zij gaan samenwonen. Omdat er eerder sterke signalen waren van huiselijk geweld tussen de ouders in het bijzijn van de kinderen (de moeder heeft meerdere aangiftes tegen de vader gedaan), kwamen er tijdens de uithuisplaatsing al gauw nieuwe veiligheidszorgen bij. De moeder had tot haar hereniging met de vader begin 2020 zeker een jaar geen contact tussen de vader en de kinderen toegestaan uit vrees voor hun veiligheid.
Daar bovenop kwamen in augustus 2020 nog de zorgelijke uitkomsten van de psychodiagnostische onderzoeken naar de kinderen.
Sinds mei 2021 wonen de ouders niet meer samen. Zij hebben nu een LAT-relatie.
De ouders gaan volledig voorbij aan deze veelheid aan zorgen en ook aan de intensieve hulpverlening die de moeder thuis nodig had toen de kinderen nog bij haar woonden. Volgens de ouders is er niets met hen en/of de kinderen aan de hand, en als er wel iets aan de hand is, dan komt dat door de schade die zij door de uithuisplaatsing als zodanig hebben opgelopen.
5.4
De ouders uiten veel kritiek op de wijze waarop de GI haar taak heeft uitgeoefend. Zij verwijten de GI onvoldoende te hebben gedaan om de kinderen weer thuis te plaatsen. Namens de ouders is ter zitting verwezen naar en geciteerd uit de conclusie van een onderzoek van Defence for Children Nederland (project “Terug naar huis”). Daarin worden grote zorgen geuit over het functioneren van het Nederlandse jeugdbeschermingsstelsel, met name wat betreft de beschikbaarheid van tijdige en passende hulp aan gezinnen. Wat daar verder ook van zij, het hof vindt dat de GI de ouders in dit geval tijdig een passende interventie heeft geboden. De ouders wisten al vanaf halverwege 2020 dat een gezinsopname nodig was om te bekijken of terugplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] mogelijk was. Zowel de GI, de kinderrechter als het hof hebben de ouders de noodzaak van een dergelijk traject bij herhaling voorgehouden. Het hof vindt nog steeds dat de Gl op goede gronden van de ouders heeft gevraagd om zich met de kinderen ter observatie op te laten nemen in [plaats1] . Het grote aantal risicofactoren in deze zaak rechtvaardigt een bijzonder voorzichtige aanpak. Vanuit haar taak als jeugdbeschermer heeft de GI [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] terecht niet willen blootstellen aan een traject (tot terugplaatsing) dat niet met voldoende waarborgen omkleed was. Een gezinsopname was daarom de aangewezen weg. Dat heeft het hof in zijn beschikking van 2 februari 2021, waarbij de tweede termijn van de uithuisplaatsing is bekrachtigd (voor de periode van 7 augustus 2020 tot 7 februari 2021), ook al overwogen.
Het lag op de weg van de ouders om daaraan uitvoering te geven. Dat hebben zij om hen moverende redenen niet gedaan. Zodoende hebben de ouders de kans bij uitstek om te laten zien dat zij zelf (weer) voor de kinderen kunnen zorgen laten liggen. Dat de GI vervolgens relatief snel daarna bij de raad een verzoek tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel heeft ingediend kunnen de ouders haar nu niet tegenwerpen. In een situatie waarin niet meer wordt gewerkt aan thuisplaatsing, is een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing immers niet meer de juiste maatregel van kinderbescherming. Via een gezinsopname had zicht moeten ontstaan op de opvoedkundige vaardigheden van de ouders voor deze kinderen met een verzwaarde opvoedvraag, de invloed van de persoonlijke problematiek van de moeder op haar handelen als opvoeder, en de relatie van de ouders onderling. Nu dat niet is gebeurd is en blijft thuisplaatsing een onverantwoord experiment.
5.5
De ouders hebben nog verzocht om op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een onderzoek door een deskundige te gelasten. Zij willen dat een deskundige gaat onderzoeken of via een alternatieve route zicht gekregen kan worden op de mogelijkheden van de ouders om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] weer op zich te nemen. Het hof zal dat verzoek afwijzen. Met de GI vindt het hof een dergelijk onderzoek in strijd met de belangen van de kinderen. Uit het vorenstaande blijkt dat de kinderen veel hebben meegemaakt. De kinderen hebben nooit met beide ouders in gezinsverband samengewoond en zij wonen nu al ruim twee jaar niet meer bij de moeder. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (net 8 respectievelijk 6 jaar) wonen al die tijd al bij de pleegouders. Zij ontwikkelen zich daar inmiddels naar omstandigheden goed. In het begin was extra ondersteuning nodig voor de pleegouders, omdat de meisjes forse gedragsproblemen lieten zien. [de minderjarige3] woont sinds een half jaar ook bij de pleegouders. Dat heeft weer een andere dynamiek in het pleeggezin gebracht. [de minderjarige3] vraagt veel aandacht van de pleegouders. De kinderen en de pleegouders zijn druk bezig om daarin met elkaar opnieuw een balans te vinden. Dat valt niet mee, helemaal niet omdat de ouders de pleegzorgplaatsing openlijk bij de kinderen ter discussie stellen. De kinderen raken daardoor in verwarring en voelen zich verscheurd tussen hun gevoelens van loyaliteit voor enerzijds de ouders en anderzijds de pleegouders. Door al deze onrust zijn de kinderen nog niet toegekomen aan het verwerken van trauma’s en het volgen van therapie. Zowel [de minderjarige1] , [de minderjarige2] als [de minderjarige3] heeft behandeling gericht op trauma en hechting nodig. [de minderjarige1] is onlangs gestart met speltherapie van [naam5] . De kinderen hebben nu vooral duidelijkheid en rust nodig. Dat zou worden doorkruist met een nieuw onderzoek.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen bekrachtigt het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 16 juli 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, J.W. Keuning en H. Mollema-De Jong, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 24 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.