ECLI:NL:GHARL:2022:1517

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
200.293.807/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijdrage in studiekosten na 21 jaar; uitleg van derdenbeding in ouderschapsplan

In deze zaak gaat het om de vraag of een vader verplicht is om een bijdrage te betalen in de studiekosten van zijn meerderjarige zoon, [verzoeker], na het bereiken van de leeftijd van 21 jaar. De vader heeft zijn betalingen stopgezet na de 21ste verjaardag van [verzoeker], terwijl er in het ouderschapsplan afspraken zijn gemaakt over het betalen van een bijdrage tot de 25-jarige leeftijd, mits het kind met redelijke resultaten studeert. Het hof heeft de onderliggende problematiek tussen de vader en de zoon in overweging genomen, evenals de verstoring van hun relatie sinds de echtscheiding van de ouders in 2016. Het hof heeft vastgesteld dat de vader in 2018 heeft erkend dat [verzoeker] een minimale behoefte had aan een bijdrage van € 350,- per maand, en dat deze behoefte niet is veranderd. De vader heeft niet voldoende onderbouwd waarom hij zou moeten stoppen met betalen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de vader veroordeeld om met ingang van 1 augustus 2019 tot 1 februari 2022 een bijdrage van € 350,- per maand te betalen. De vader's grieven in het incidenteel hoger beroep zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.293.807/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 172785)
beschikking van 22 februari 2022
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. C.W. van Weert te Assen,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.-W.F van Horssen te Leek.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 3 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 29 april 2021;
- een journaalbericht namens [verzoeker] van 16 juni 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 januari 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ter zitting heeft mr. Van Weert mede het woord gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk tussen de vader en [de moeder] zijn geboren:
- [verzoeker] , geboren [in] 1998, en
- [naam1] , geboren [in] 2001.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 18 november 2015 is de echtscheiding tussen de vader en de moeder uitgesproken. De echtscheiding is op 10 februari 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
Aan de echtscheidingsbeschikking van 18 november 2015 is een door de ouders opgesteld ouderschapsplan gehecht. Hierin zijn onder meer afspraken over de kinderen van de ouders opgenomen. In artikel 7.4 van het ouderschapsplan staat vermeld:
"Studiekosten na 21 jaar
7.4.
De ouders verplichten zich aan een kind van 21 jaar of ouder een (studie)bijdrage te betalen zolang het kind met redelijke resultaten en in overleg met hen met een beroepsopleiding bezig is of studeert, doch uiterlijk tot het tijdstip waarop het kind de 25-jarige leeftijd bereikt. Dit beding ten behoeve van ieder der kinderen van de ouders is onherroepelijk, zodat de kinderen het recht hebben om zo nodig nakoming van dit beding te vorderen. De ondertekening van dit convenant geldt tevens als aanvaarding van dit beding door partijen als wettelijk vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen. "
3.4
Aanvankelijk betaalde de vader overeenkomstig het ouderschapsplan € 183,- per
maand aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
[verzoeker] . Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 maart 2018 is deze bijdrage met ingang van 1 april 2016 gewijzigd naar € 350,- per maand en is
bepaald dat de vader met ingang van 13 juli 2016 aan [verzoeker] zelf € 350,- per maand
moet betalen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [verzoeker] , nadat de ouders hierover ter zitting overeenstemming hadden bereikt.
3.5
[verzoeker] is in september 2016 gestart met de studie [de studie] op [het instituut] .
3.6
De vader is per augustus 2019, de maand na de maand waarin [verzoeker] 21 jaar is
geworden, gestopt met het betalen van een bijdrage.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van [verzoeker] om de vader te veroordelen om met ingang van 1 augustus 2019, dan wel een datum die de rechtbank juist acht, aan hem te voldoen een bijdrage in de (studie)kosten ten bedrage van € 350,- per maand, afgewezen. In afwijking van het verzoek van [verzoeker] om de vader te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank, zijn de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
4.2
[verzoeker] is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 februari 2021. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Hij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de vader alsnog te veroordelen tot betaling van een bijdrage in zijn (studie)kosten van € 350,- per maand met ingang van 1 augustus 2019.
4.3
De vader voert verweer tegen het verzoek van [verzoeker] en is op zijn beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de overweging van de rechtbank dat zij het begrijpelijk acht dat [verzoeker] onder de gegeven omstandigheden niet met de vader heeft overlegd over zijn studiekeuze en op de overweging dat de rechtbank het van belang acht dat de vader op geen enkel moment inhoudelijke bezwaren heeft aangevoerd ten aanzien van de (studie)keuzes van [verzoeker] . De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel onder verbetering van de gronden.
4.4
[verzoeker] heeft verweer gevoerd tegen het incidenteel hoger beroep van de vader.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
[verzoeker] en zijn vader verschillen - kort samengevat - van mening over de uitleg van artikel 7.4, het derdenbeding dat de ouders van [verzoeker] in 2016 in hun ouderschapsplan hebben opgenomen. Los van de beslissing die het hof in deze procedure over het geschil zal nemen, constateert het hof dat de verhoudingen tussen [verzoeker] en zijn vader sinds de echtscheiding van de ouders ernstig zijn verstoord. Het hof heeft partijen aan het begin van de mondelinge behandeling ter zitting de ruimte geboden samen in gesprek te gaan over hun verleden en hun toekomst, zonder tussenkomst van het hof of hun advocaten. Dit gesprek heeft - begrijpelijkerwijs - niet direct geleid tot een doorbraak in hun verstandhouding. Wel spreekt het hof de hoop uit dat dit gesprek, los van de uitkomsten van deze procedure, op termijn kan leiden tot een vorm van contact waar beide partijen zich goed bij voelen.
5.2
De rechtbank heeft in navolging van de vader overwogen dat [verzoeker] zijn behoefte aan een onderhoudsbijdrage onvoldoende heeft onderbouwd en evenmin heeft aangetoond in hoeverre hij in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien en wat zijn eigen inkomsten zijn. [verzoeker] heeft tegen die overweging een grief gericht.
5.3
Het hof overweegt als volgt. De afspraak die de ouders van [verzoeker] hebben gemaakt, houdt in dat zij zich verplichten om ook nadat één van de kinderen 21 jaar is geworden een (studie)bijdrage te betalen zolang het kind met redelijke resultaten en in overleg met hen met een beroepsopleiding bezig is of studeert, doch uiterlijk tot het tijdstip waarop het kind de 25-jarige leeftijd bereikt. De oorspronkelijke maandelijkse bijdrage van de vader aan [verzoeker] van € 183,- per maand is tijdens een procedure bij dit hof in 2018 met ingang van 1 april 2016 aangepast naar € 350,- per maand. De ouders zijn deze bijdrage ter zitting overeengekomen, ongeveer anderhalf jaar nadat [verzoeker] op 18-jarige leeftijd zijn huidige opleiding was gestart. Naar het oordeel van het hof heeft de vader daarmee erkend dat [verzoeker] in 2018 in ieder geval een minimale behoefte had van € 350,- per maand. De vader heeft in deze procedure de behoefte van [verzoeker] ter discussie gesteld, maar niet gemotiveerd onderbouwd welke omstandigheden van [verzoeker] zodanig zijn veranderd ten opzichte van de situatie in 2018 dat die minimale behoefte van € 350,- per maand niet langer geldt. Gelet daarop gaat het hof ervan uit dat de behoefte van [verzoeker] met ingang van 1 augustus 2019 tenminste € 350,- per maand bedraagt, met dien verstande dat het hof van deze behoefte uitgaat tot 1 februari 2022. [verzoeker] start vanaf deze datum met zijn eindstage aan boord gedurende zeven maanden. Hij heeft ter zitting verklaard dat alle kosten aan boord volledig worden vergoed, met uitzondering van het collegegeld dat door de moeder wordt betaald, waardoor hij in deze laatste fase van zijn opleiding niet langer behoefte heeft aan een bijdrage van de vader.
De vraag of, en zo ja in welke mate, [verzoeker] in de periode tot 1 februari 2022 in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien is in deze procedure niet relevant, omdat de ouders in het derdenbeding in het ouderschapsplan juist zijn overeengekomen om ook nadat [verzoeker] 21 jaar wordt, een bijdrage te voldoen om zo in zijn levensonderhoud te voorzien.
Ten aanzien van zijn inkomsten heeft [verzoeker] ter zitting aan de orde gesteld dat hij in de zomer van 2021 een bijbaantje had maar dat dit maar een paar maanden heeft geduurd omdat hij zich met die bijbaan en de gevolgen van de hersentumor die in 2017 bij hem was geconstateerd, onvoldoende op zijn studie kon concentreren. Het hof komt die toelichting aannemelijk voor en ziet geen aanleiding met de inkomsten uit die geringe periode rekening te houden.
5.4
Het grootste bezwaar van de vader tegen de door [verzoeker] verzochte betaling van een bijdrage is zijn overtuiging dat [verzoeker] hem uit zijn leven heeft willen bannen, het feit dat er geen overleg met hem is gevoerd over de keuze van de opleiding en de omstandigheid dat [verzoeker] hem niet op de hoogte brengt van zijn studieresultaten. De vader meent dat gelet hierop niet in redelijkheid van hem kan worden verwacht dat hij aan het derdenbeding uit het ouderschapsplan wordt gehouden.
Het hof merkt hier het volgende over op. Na de scheiding van de ouders van [verzoeker] in 2016, kort voordat [verzoeker] achttien jaar werd, hebben [verzoeker] en zijn vader vrijwel geen contact gehad. Wel is de vader altijd de overgekomen bijdrage aan [verzoeker] blijven betalen, ook nadat de ouders die bijdrage in 2018 hebben verhoogd naar € 350,- per maand, ongeveer anderhalf jaar nadat [verzoeker] met zijn huidige studie was gestart. Op het moment dat [verzoeker] in 2019 21 jaar werd, is de vader zonder enig bericht voorafgaand aan [verzoeker] gestopt met het betalen van zijn maandelijkse bijdrage aan hem.
Anders dan de vader rekent het hof het mede tot de plicht van een ouder om het contact met een kind te onderhouden, ook (en misschien wel juist) in een situatie als de onderhavige waarin de ouders zelf niet op goede voet met elkaar staan. Vanuit de vader is echter al snel na de echtscheiding geen initiatief meer gekomen om het contact met [verzoeker] te onderhouden, ook niet in de vorm van een kaartje met de verjaardag van [verzoeker] bijvoorbeeld.
Midden in deze situatie na de scheiding, die voor geen van partijen gemakkelijk is geweest, is bij [verzoeker] in 2017 een hersentumor vastgesteld, waardoor [verzoeker] alle aandacht nodig had voor de operatie, zijn herstel en het weer oppakken van zijn studie. Zonder verder in te gaan op de achterliggende redenen van het wegblijven van contact met elkaar is het voor het hof voldoende duidelijk dat het ontbreken van contact niet (alleen) aan [verzoeker] heeft gelegen, temeer nu [verzoeker] ter zitting aan de orde heeft gesteld dat hij in 2019 met de vader contact heeft gezocht om met hem in overleg te treden, maar dat de vader dat contact heeft afgehouden.
Daar komt bij dat een juiste uitleg van het derdenbeding ook betekent dat als de vader, die in de periode 2016-2019, zo begrijpt het hof, nooit om studieresultaten van [verzoeker] heeft verzocht, het ontbreken van gegevens over de voortgang van de studie van [verzoeker] in 2019 zodanig ernstig vindt dat hij overweegt zijn bijdrage aan [verzoeker] stop te zetten, van hem verwacht mocht worden dat hij [verzoeker] van zijn voornemen op de hoogte zou stellen, zodat [verzoeker] de mogelijkheid had om zijn studieresultaten alsnog met zijn vader te delen. Voor [verzoeker] hebben de jaren na het verwerken van de scheiding van zijn ouders vervolgens volledig in het teken gestaan van zijn studie, zijn ziekte en met name van zijn herstel daarvan. Het leven was voor hem een tijd lang simpelweg overleven. Het hof acht het gelet daarop logisch en niet onredelijk dat het contact met zijn vader, dat moeizaam verloopt en veel emoties oproept, gedurende deze periode niet op de voorgrond heeft gestaan. Tegen deze achtergrond volgt het hof de vader niet in zijn stelling dat van [verzoeker] verwacht had mogen worden dat hij zijn vader actief op de hoogte hield van zijn studieresultaten.
Alles overwegende, in onderling samenhang bekeken, zal het hof het verzoek van [verzoeker] alsnog toewijzen, met dien verstande dat de bijdrage van de vader stopt op 1 februari 2022, zijnde het moment dat [verzoeker] voor het laatste deel van zijn opleiding aan boord is.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
in het incidenteel hoger beroep
6.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 3 februari 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt de vader om met ingang van 1 augustus 2019 tot 1 februari 2022 aan [verzoeker] te voldoen een bijdrage in de (studie)kosten van € 350,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, J.G. Idsardi en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. M. Oevering als griffier, en is op 22 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.