ECLI:NL:GHARL:2022:1462

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
200.302.018
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling in kader van ondertoezichtstelling met minimale zorgregeling vastgesteld door het hof

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorgregeling voor een minderjarige, die onder toezicht is gesteld. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, waarin de zorg- en contactregeling was gewijzigd op verzoek van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en een ruimere contactregeling vast te stellen. Het hof heeft vastgesteld dat de samenwerking tussen de moeder en de GI moeizaam verloopt en dat de schriftelijke aanwijzing van de GI onvoldoende rechtsbescherming biedt aan de moeder. Het hof heeft geoordeeld dat er een minimale zorg- en contactregeling moet worden vastgelegd, waarbij de moeder en de minderjarige begeleid contact hebben gedurende twee uur per vier weken. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de nieuwe regeling vastgesteld, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.302.018
(zaaknummer rechtbank Overijssel 270984)
beschikking van 24 februari 2022
inzake
[verzoekster],
wonende op een bij de GI bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K. ter Mors te Almelo,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 5 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 november 2021;
  • een brief van de GI van 7 januari 2022 met producties;
  • een e-mailbericht van de GI van 19 januari 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 januari 2022, tegelijkertijd met het verzoek in hoger beroep van de moeder met zaaknummer 200.302.020, via beeldbelverbinding plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door mr. M.P. Smit, kantoorgenoot van mr. Ter Mors,
  • een vertegenwoordiger van de GI,
  • de vader.
De raad voor de kinderbescherming heeft zich voorafgaand aan de mondelinge behandeling afgemeld.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2016 te [plaats] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 20 april 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 4 mei 2020. Op 28 april 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 14 juli 2021 tot 20 juli 2022.
3.3
Bij beschikking van 23 april 2020 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een crisispleeggezin verleend voor de duur van twee weken, met ingang van 23 april 2020 tot 7 mei 2020. Deze machtiging is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 14 juli 2021 tot 20 juli 2022 en wel in een voorziening voor pleegzorg.
3.4
Bij afzonderlijke beschikkingen van 8 oktober 2020 en 12 oktober 2020 heeft de kinderrechter op de aparte verzoeken van de vader en de moeder als zorg- en contactregeling vastgesteld dat er tussen [de minderjarige] en ouders een bezoekregeling zal gelden waarbij er eens per twee weken een bezoekmoment plaatsvindt waarbij ouders afzonderlijk van elkaar anderhalf uur, onder professionele begeleiding, contact zullen hebben met [de minderjarige] .
3.5
Bij beschikking van 5 oktober 2021 heeft de kinderrechter op verzoek van de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van 4 oktober 2021 tot uiterlijk 10 juli 2022.
3.6
[de minderjarige] is van 23 april 2020 tot 4 februari 2021 in een pleeggezin geplaatst geweest. Van 4 februari 2021 tot 24 maart 2021 heeft [de minderjarige] met de moeder in een ouder-kindvoorziening gewoond. Op 24 maart 2021 is [de minderjarige] opnieuw in een pleeggezin geplaatst. Op 18 oktober 2021 is [de minderjarige] op grond van genoemde machtiging van 5 oktober 2021 geplaatst in gezinshuis [het gezinshuis] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de in de beschikking van 8 oktober 2020 vastgestelde zorg- en contactregeling op verzoek van de GI gewijzigd en bepaald dat tussen [de minderjarige] en ouders een bezoekregeling zal gelden waarbij de GI bepaalt waar, wanneer, met welke frequentie, in welke vorm en onder welke voorwaarden dit contact plaatsvindt en waarbij de ontwikkeling en behoeften van [de minderjarige] leidend zijn.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof deze beschikking te vernietigen en te bepalen dat de moeder één
keer in de drie weken drie uur contact zal hebben met [de minderjarige] .

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter, voor de duur van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op contact vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.2
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen. Sinds de eerste uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft de kinderrechter de GI volgens de moeder meermaals op de vingers getikt, omdat de GI de beslissingen van de kinderrechter niet serieus nam of zelfs niet uitvoerde. Door de beslissing in de bestreden beschikking wordt toetsing door een rechter bovendien bemoeilijkt, omdat de GI de vrije hand wordt gegeven. De soepelheid die van de GI wordt verwacht met betrekking tot de zorgregeling is volgens de moeder vergelijkbaar met gewapend beton. Overleg is vrijwel niet mogelijk en er zijn veel wisselingen van jeugdbeschermers. Voor zover de GI stelt dat de frequentie van het contact voor [de minderjarige] te hoog is, voert de moeder verder aan dat het contact met de vader is komen te vervallen, zodat dit niet meer aan de orde kan zijn. Bovendien vreest de moeder, gelet op de uitingen van [de minderjarige] tijdens het contact, dat [de minderjarige] de jeugdbeschermer napraat.
5.3
De GI voert aan dat de zorg- en contactregeling sinds de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in april 2020 meerdere malen is beperkt, omdat [de minderjarige] fors reageert op de bezoekmomenten. Het contact is volgens de GI steeds onderwerp van aandacht geweest met veel wijzigingen tot gevolg, hetgeen ook meermaals is neergelegd in een schriftelijke aanwijzing. De GI is van mening dat hetgeen de moeder aanvoert, onvoldoende grond vormt om de zorg- en contactregeling door het hof vast te laten leggen. De gebrekkige samenwerking is dan ook niet aan de GI te wijten. Een vastgestelde zorg- en contactregeling door de rechtbank levert enerzijds rust en duidelijkheid op, doordat iedereen weet waar hij aan toe is en er geen beroep wordt gedaan op de gecompliceerde samenwerking met ouders. Anderzijds zorgt een vaststelling van de zorg- en contactregeling er volgens de GI voor dat wanneer er een wijziging is een verzoek bij de rechtbank moet worden ingediend. Volgens de GI is een zorg- en contactregeling een dynamisch proces waarbij een nieuwe wijziging niet valt uit te sluiten. De GI merkt daarbij op dat haar in dat kader de schriftelijke aanwijzing ter beschikking staat. Dit alles pleit er volgens de GI voor haar de vrije hand te laten.
5.4
Het hof is met de moeder van oordeel dat door de rechter een minimale zorg- en contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige] dient te worden vastgelegd. Een schriftelijke aanwijzing als instrument biedt in de onderhavige situatie, waarbij sprake is van een moeizame samenwerking tussen de moeder en de GI, onvoldoende rechtsbescherming aan de moeder. Het hof acht bovendien van belang dat, anders dan de GI aanvoert, niet bij elke wijziging van de zorg- en contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige] wijziging aan de rechtbank behoeft te worden gevraagd, maar uitsluitend indien de moeder zich niet kan verenigen met een wijziging van de zorg- en contactregeling. Daar zal in het bijzonder sprake van zijn als de zorg- en contactregeling in tijd of frequentie wordt ingeperkt en juist in die situatie dienen de belangen van [de minderjarige] , maar ook die van de moeder, extra gewaarborgd te worden.
5.5
Het hof zal een zorg- en contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige] vaststellen overeenkomstig de regeling zoals deze op dit moment, zoals ter zitting is bevestigd, feitelijk wordt uitgevoerd, dus twee uur per vier weken begeleid. Uit de stukken blijkt naar het oordeel van het hof voldoende dat een meer uitgebreide zorg- en contactregeling, zoals door de moeder verzocht, [de minderjarige] overvraagt en dus niet in haar belang is. Dat er op dit moment geen of minder contact tussen de vader en [de minderjarige] is, leidt niet tot een andere beslissing. Bovendien acht het hof het niet in het belang van [de minderjarige] dat de regeling tussen de moeder en [de minderjarige] bij herhaling wordt gewijzigd als er iets in de situatie van de vader wijzigt.
5.6
Uit het voorgaande is gebleken dat de zorg- en contactregeling tussen [de minderjarige] en de moeder steeds onder de aandacht van de GI is. Het hof neemt aan dat de GI, ook nu de thans geldende zorg- en contactregeling in deze beschikking wordt vastgelegd, zal blijven onderzoeken of en in hoeverre uitbreiding van het contact in het belang van [de minderjarige] is.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 5 oktober 2021 en, opnieuw beschikkende:
stelt vast als zorg- en contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige] dat zij begeleid contact hebben gedurende twee uur per vier weken;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, E.B. Knottnerus en H. Phaff, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 24 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.