Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 augustus 2021;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met een productie;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Uitert van 10 januari 2022 met een brief van 10 januari 2022 en producties;
- een journaalbericht van mr. Anik van 11 januari 2022 met een brief van 11 januari 2022 en producties;
- een journaalbericht van mr. Van Uitert van 18 januari 2022 met een productie.
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Portugese taal;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
- een journaalbericht van mr. Van Uitert van 1 februari 2022 met een brief van 1 februari 2022 en producties;
- een journaalbericht van mr. Anik van 10 februari 2022.
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- in de oneven weken van zaterdag 11.00 uur tot woensdagochtend naar school óf tot 9.00 uur bij de vader verblijven;
- in de oneven jaren de eerste drie weken van de zomervakantie bij de vader verblijven en de laatste drie weken bij de moeder;
- in de even jaren de eerste drie weken van de zomervakantie bij de moeder verblijven en de laatste drie weken bij de vader;
- in de oneven jaren de eerste week van de kerstvakantie, inclusief de kerstdagen, bij de vader verblijven en in de tweede week, inclusief oud en nieuw, bij de moeder;
- in de even jaren de eerste week van de kerstvakantie, inclusief de kerstdagen, bij de moeder verblijven en de tweede week, inclusief oud en nieuw, bij de vader.
- in de eerste vier weken van de zomervakantie bij de moeder verblijven en de laatste twee weken bij de vader; en
- indien zij in de eerste week van de kerstvakantie bij de vader verblijven, de moeder ten minste één kerstdag met de kinderen doorbrengt, te bepalen in overleg.
5.De motivering van de beslissing
12 februari 2021 beslist dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de zorgregeling rechtvaardigt. Tegen deze beslissing heeft geen van de partijen een grief gericht, zodat ook het hof aan deze beslissing is gebonden.