ECLI:NL:GHARL:2022:1457

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
200.298.211
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding, huurrecht, hoofdverblijfplaats en zorgregeling tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de echtscheiding tussen de vader en de moeder van drie minderjarige kinderen. De vader en moeder zijn in 2011 met elkaar gehuwd en hebben samen drie kinderen. De vader heeft de Nederlandse en Algerijnse nationaliteit, terwijl de moeder de Algerijnse nationaliteit heeft. De kinderen zijn in Nederland geboren en hebben hun gewone verblijfplaats daar. In eerste aanleg heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 april 2021 de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader vastgesteld, met een zorgregeling waarbij de kinderen drie van de vier weekenden bij de moeder verblijven.

In hoger beroep heeft de vader verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen en de moeder verzoekt om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de belangen van de kinderen centraal stonden. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hebben advies uitgebracht over de opvoedsituatie en de zorgregeling. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben, gezien de stabiliteit en de veilige opvoedingsomgeving die hij biedt. De zorgregeling is vastgesteld zodat de kinderen drie van de vier weekenden bij de moeder verblijven.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd, uitsluitend ten aanzien van het huurrecht van de voormalige echtelijke woning, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. De vader is met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking huurder van de woning en de kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vader. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.298.211
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 495726)
beschikking van 24 februari 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.M. Beuwer te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A.F. Visser te Wormerveer, gemeente Zaanstad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 januari 2021 en 13 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 13 april 2021 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 juli 2021;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Beuwer van 13 januari 2022 met een productie;
  • een e-mailbericht van de GI van 19 januari 2022 met als productie de hierna te noemen beschikking van 29 november 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 januari 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk,
  • twee vertegenwoordigers van de GI,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in ] 2011 te [plaats] , met elkaar gehuwd.
3.2
De vader heeft de Nederlandse en Algerijnse nationaliteit. De moeder heeft de Algerijnse nationaliteit.
3.3
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in ] 2012 te [plaats] ,
  • [de minderjarige2] , geboren [in ] 2013 te [plaats] , en
  • [de minderjarige3] , geboren [in ] 2015 te [plaats] .
3.4
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 17 december 2019 heeft de rechtbank, voor de duur van de echtscheidingsprocedure, de kinderen aan de vader toevertrouwd, totdat is beslist over de (niet) terugkeer van de kinderen of de ouders daarover overeenstemming hebben bereikt. Ook heeft de rechtbank bepaald dat de man voorlopig bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats1] (hierna: de woning).
3.5
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 22 juni 2020 heeft de rechtbank, voor de duur van de echtscheidingsprocedure, de volgende zorgregeling vastgesteld:
  • de kinderen verblijven drie van de vier weekenden in de maand bij de moeder van vrijdagmiddag uit school tot zondag 17.00 uur;
  • de moeder is verantwoordelijk voor het halen en brengen van de kinderen;
  • de regeling start zodra alle paspoorten van de kinderen in bewaring zijn gegeven bij de advocaten van partijen.
3.6
Bij beschikking van 6 januari 2021 heeft de rechtbank bepaald dat het verzoek van de vader tot echtscheiding met nevenvoorzieningen wordt uitgesteld tot een nader te bepalen zittingsdatum waarop de verzoeken inhoudelijk worden behandeld. De rechtbank heeft voorts het verzoek van de moeder om een raadsonderzoek te gelasten afgewezen.
3.7
Bij beschikking van 29 november 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de kinderen op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 29 november 2021 tot 29 november 2022.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • bepaald dat de moeder met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand het huurrecht zal voortzetten van de woning;
  • bepaald dat, zodra de moeder huurster is van de woning, de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben;
  • zodra de moeder huurster is van de woning als zorgregeling vastgesteld dat de kinderen bij de vader verblijven:
  • de beslissing, met uitzondering van de beslissing ten aanzien van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
Tussen partijen zijn in geschil de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding, de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende de kinderen en het huurrecht van de woning.
4.3
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking in zijn geheel te vernietigen, en opnieuw beschikkende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
  • te bepalen dat de kinderen vanaf de datum van de beschikking van het hof hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben;
  • te bepalen dat de vader vanaf de datum van de beschikking van het hof alleen huurder zal zijn van de woning;
  • de kosten te compenseren in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
4.4
De moeder voert verweer en is zelf in incidenteel hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt in het principaal hoger beroep de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen dan wel dit verzoek af te wijzen. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de moeder:
  • de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
  • de woning aan de man toe te wijzen;
  • de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder te bepalen;
  • een omgangsregeling tussen de kinderen en de vader vast te stellen waarbij de kinderen drie van de vier weekenden bij de vader verblijven van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 17.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de uitwisseling van de kinderen plaatsvindt op station [woonplaats2] ;
  • subsidiair een omgangsregeling tussen de kinderen en de moeder vast te stellen waarbij de kinderen drie van de vier weekenden bij de moeder verblijven van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 17.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de uitwisseling van de kinderen plaatsvindt op station [woonplaats2] .
4.5
De vader voert verweer in het incidenteel hoger beroep. Daarbij heeft de vader zijn verzoek ten aanzien van de zorgregeling aangevuld. De vader verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair: als de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader wordt vastgesteld: te bepalen dat de kinderen om het weekend bij de moeder verblijven van vrijdagmiddag uit school tot zondag 17.00 uur, alsmede de helft van de vakantie- en feestdagen;
  • subsidiair: als de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder wordt vastgesteld: te bepalen dat de kinderen bij de vader verblijven drie van de vier weekenden van vrijdagmiddag uit school tot zondag 17.00 uur, elke woensdagmiddag uit school tot 17.00 uur en de helft van de vakantie- en feestdagen.

5.De motivering van de beslissing

Echtscheiding
Bevoegdheid
5.1
De Nederlandse rechter is bevoegd om te oordelen over het echtscheidingsverzoek op grond van artikel 3 lid 1 Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II-bis), aangezien beide echtgenoten ten tijde van het aanhangig maken van de echtscheidingsprocedure in eerste aanleg hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.
Toepasselijk recht
5.2
Tegen de beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking dat Nederlands recht moet worden toegepast ten aanzien van het echtscheidingsverzoek zijn geen grieven aangevoerd, zodat ook het hof hier Nederlands recht toepast.
Inhoudelijk
5.3
Partijen hebben in eerste aanleg over en weer verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen en dus de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Partijen hebben daarmee gekregen wat zij hebben verzocht. Het hof ziet geen aanleiding de bestreden beschikking op dit punt te vernietigen en in hoger beroep alsnog de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Dat er, zoals de vader heeft betoogd, door het inschrijven van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand onduidelijkheid kan ontstaan over de hoofdverblijfplaats van de kinderen maakt dat niet anders. Het hof zal de verzoeken in hoger beroep van de ouders afwijzen.
Huurrecht
Bevoegdheid
5.4
Het hof heeft onder 5.1 beslist dat de Nederlandse rechter bevoegd is te beslissen op het echtscheidingsverzoek. Op grond van artikel 4 lid 3 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de Nederlandse rechter ook bevoegd te beslissen met betrekking tot verzoeken op grond van artikel 827 lid 1 onder e Rv als de echtelijke woning in Nederland is gelegen. Dat is hier het geval.
Toepasselijk recht
5.5
Tegen de beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking dat Nederlands recht moet worden toegepast ten aanzien van geschil over het huurecht van de woning zijn geen grieven aangevoerd, zodat ook het hof hier Nederlands recht toepast.
5.6
In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 827 lid 1 sub e Rv in verbinding met artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. De rechter bepaalt tevens de dag van ingang van de huur met deze echtgenoot. Op dezelfde dag eindigt de huur met de andere echtgenoot.
Inhoudelijk
5.7
Tussen partijen is in hoger beroep niet langer in geschil dat de man huurder zal zijn van de voormalige echtelijke woning. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Bevoegdheid
5.8
Ingevolge artikel 8 lid 1 Verordening (EG) nr. 2201/2003, (Brussel II-bis) zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak in eerste aanleg aanhangig is gemaakt. Niet in geschil is dat de kinderen op dat tijdstip hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. Dit betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de verzoeken betreffende de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling.
Toepasselijk recht5.9 Tegen de beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking dat Nederlands recht moet worden toegepast ten aanzien van deze geschilpunten zijn geen grieven aangevoerd, zodat ook het hof hier Nederlands recht toepast.
Inhoudelijk
5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.11
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.12
De vader kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert daartoe het volgende aan. Volgens de vader is het in het belang van de kinderen dat zij hun hoofdverblijfplaats bij hem hebben. Sinds 20 december 2019 zijn de kinderen aan de vader toevertrouwd en komt de zorg voor de kinderen volledig op de vader neer. De kinderen zijn gewend dat de vader voor hen zorgt en hun band is innig en hecht.
De vader verzoekt verder een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen om het weekend bij de moeder verblijven. De kinderen ervaren de huidige zorgregeling waarbij zij drie van de vier weekenden bij de moeder verblijven als te zwaar en het brengen en halen komt op dit moment geheel voor rekening van de vader.
5.13
De moeder meent dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar moet worden vastgesteld. De moeder beschikt over een woning waar zij met de kinderen kan wonen. Het is ook in het belang van de kinderen dat zij bij hun moeder wonen. Terugkeer van de moeder naar [woonplaats1] is daarvoor niet nodig, hoewel de moeder wel kijkt wat daarvoor de mogelijkheden zijn. De moeder is ook druk bezig om de Nederlandse taal te leren. Ten slotte dient volgens de moeder een goede zorgregeling te worden vastgesteld met de ouder waar de kinderen niet hun hoofdverblijfplaats hebben. De ouders wonen ver uit elkaar en de moeder meent daarom dat een zorgregeling van drie van de vier weekenden in het belang van de kinderen is.
5.14
De raad heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat het in het belang van de kinderen is dat zij in [woonplaats1] blijven wonen, omdat zij daar gewend en geworteld zijn. Verhuizen is niet in het belang van de kinderen. De raad heeft daarom geadviseerd de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader vast te stellen. De vader is bovendien een goede en ondersteunende opvoeder en de vader staat open voor hulpverlenging. Aan de kant van de moeder zijn er zorgen over de opvoedingssituatie bij haar, meer in het bijzonder over de vraag of de moeder voldoende in staat is de kinderen te begrenzen.
Ten aanzien van de zorgregeling heeft de raad verklaard dat een zorgregeling van om het weekend erg beperkt is en een zorgregeling van drie van de vier weekenden belastend is voor de kinderen. Door de reisafstand tussen de ouders is een extra dag op een ander moment ook moeilijk te realiseren. Onder deze omstandigheden heeft de raad geen concreet advies geformuleerd over de zorgregeling.
5.15
De GI heeft op de mondelinge behandeling verklaard zich te kunnen vinden in het advies van de raad over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. De kinderen hebben veel wisselingen meegemaakt in het verleden en het is volgens de GI in hun belang dat zij stabiliteit krijgen en dat zij zich kunnen hechten aan hun omgeving en geworteld raken. De GI heeft door de inzet van hulpverlening het meeste zicht op de opvoedsituatie van de vader. De opvoedsituatie bij de moeder zal nog nader moeten worden onderzocht.
5.16
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om de behandeling van deze zaak aan te houden of om een nader onderzoek te gelasten.
5.17
Het hof acht het in het belang van de kinderen dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben. De kinderen wonen inmiddels langere tijd bij de vader in [woonplaats1] en de vader is in staat de kinderen een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden. De vader staat daarbij open voor hulpverlening en stimuleert de kinderen in het onderhouden van contact met de moeder. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] gaan naar school en [de minderjarige1] is gewend aan het kinderdagcentrum en de hulpverlening die zij krijgt. De kinderen hebben familie en vriendjes en vriendinnetjes in [woonplaats1] en zij hebben hun leven daar opgebouwd. Anders dan de moeder is het hof van oordeel dat het niet in het belang van de kinderen is om deze situatie te doorbreken door hun hoofdverblijfplaats bij de moeder in [woonplaats2] vast te stellen.
5.18
Het hof is verder van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat zij op frequente basis contact hebben met de moeder en zal daarom een zorgregeling vaststellen waarbij de kinderen drie van de vier weekenden bij de moeder verblijven. Wellicht is een dergelijke zorgregeling belastend voor de kinderen en zal deze in de toekomst moeten worden aangepast. In de huidige situatie - waarbij de verhoudingen tussen partijen nog volop in ontwikkeling zijn en waarbij nog onduidelijk is of de moeder daadwerkelijk terug naar [woonplaats1] zal verhuizen - dient te worden ingezet op een uitgebreide weekendregeling omdat de kinderen door de reisafstand niet doordeweeks naar de moeder kunnen. Het hof verzoekt de GI om de ouders te begeleiden in het maken van afspraken over het halen en brengen van de kinderen.
5.19
Het hof overweegt dat als er op enig moment sprake is van een wijziging van omstandigheden, bijvoorbeeld dat de moeder in [woonplaats1] komt te wonen, het op de weg van de GI ligt met partijen in overleg te treden over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de invulling van de zorgregeling, vooral omdat de vader zich niet verzet tegen co-ouderschap voor het geval de moeder naar [woonplaats1] terugkeert. Hierbij acht het hof het van belang dat de opvoedingskwaliteiten van de moeder nog nader worden onderzocht. Deze omstandigheden zijn op dit moment nog te onduidelijk en te onvoorzien, zodat het hof hier op dit moment geen rekening mee kan en zal houden.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, uitsluitend ten aanzien van het huurrecht van de voormalige echtelijke woning, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling, vernietigen, en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 13 april 2021, uitsluitend ten aanzien van het huurrecht van de voormalige echtelijke woning, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand huurder zal zijn van de woning aan de [adres] in [woonplaats1] ;
bepaalt dat de kinderen met ingang van heden hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben;
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder aldus dat de kinderen bij de moeder verblijven drie van de vier weekenden van vrijdagmiddag uit school tot zondag 17.00 uur en gedurende de helft van alle vakanties en feestdagen, één en ander in onderling overleg;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, P.B. Kamminga en H. Phaff, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 24 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.