ECLI:NL:GHARL:2022:1444

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
200.304.287
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de kinderen voor de duur van twaalf maanden onder toezicht te stellen, omdat er zorgen waren over hun ontwikkeling. De rechtbank Gelderland had dit verzoek eerder afgewezen. De ouders, [verweerster] en [naam1], zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen, maar er is al geruime tijd geen contact tussen de kinderen en [naam1]. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de kinderen hun mening hebben geuit in een gesprek met de rechter. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de betrokken partijen verschenen, waaronder vertegenwoordigers van de Raad en de Jeugdbescherming Gelderland.

Het hof heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De Raad stelde dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging was, maar het hof oordeelde dat niet voldaan was aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling. De kinderen ontwikkelen zich goed, hebben sociale contacten en willen geen contact met [naam1]. Het hof concludeerde dat de voorgestelde gezinsopname te ingrijpend zou zijn en dat de huidige situatie van de kinderen niet zodanig bedreigend was dat ondertoezichtstelling gerechtvaardigd was. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de Raad afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.304.287
(zaaknummer rechtbank Gelderland 393035)
beschikking van 22 februari 2022
inzake
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. O.C.A. Sandberg-Vaillant te Vorden,
en
[naam1],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: [naam1] ,
advocaat: mr. W.J.P. Kweens te Nijmegen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Jeugdbescherming Gelderland, regio Noord,
gevestigd de Zutphen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 13 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 december 2021;
- het verweerschrift van [verweerster] met producties 1 en 2;
- een journaalbericht van mr. Kweens van 19 januari 2022 met productie.
2.2
De hierna nader te noemen minderjarige kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben op 17 januari 2022 hun mening aan het hof kenbaar gemaakt in een gesprek met mr. P.B. Kamminga.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 24 januari 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • een vertegenwoordiger namen de raad;
  • [verweerster] , bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam1] , bijgestaan door haar advocaat;
  • een jeugdbeschermer namens de GI.

3.De feiten

3.1
[verweerster] en [naam1] zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2007 te [plaats] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 te [plaats] .
[verweerster] en [naam1] zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
Beide kinderen wonen bij [verweerster] . Sinds september 2017 is het contact tussen [naam1] en [de minderjarige2] verbroken en sinds februari ook het contact tussen [naam1] en [de minderjarige1] verbroken.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van (eveneens) 13 oktober 2021 zijn de verzoeken van [naam1] tot het vaststellen van een zorgregeling met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de raad om - uitvoerbaar bij voorraad - [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor de duur van twaalf maanden onder toezicht te stellen afgewezen.
4.2
De raad is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen.
De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – [de minderjarige1] en [de minderjarige2] alsnog onder toezicht te stellen van de GI, gezien de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen.
4.3
[verweerster] voert verweer tegen het verzoek van de raad. Zij verzoekt het hof de raad in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, zodat de verzochte ondertoezichtstelling van de [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wordt afgewezen.
4.4
[naam1] heeft ter terechtzitting verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en verzochte ondertoezichtstelling alsnog toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als die van de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat niet voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW. Het hof voegt hier het volgende aan toe.
5.3
De raad stelt dat er al jaren zorgen bestaan over de beide jongens omdat zij al lange tijd geen contact hebben met [naam1] en haar volledig lijken af te wijzen. Het is voor de jongens belangrijk dat zij zich een onafhankelijk beeld van [naam1] als persoon kunnen vormen. Indien de jongens geen eigen beeld van [naam1] kunnen vormen, maakt de raad zich ernstig zorgen over de toekomst van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De raad is van mening dat de door de psycholoog [de psycholoog] . geadviseerde gezinsopname passend en dringend nodig is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging af te wenden. [verweerster] heeft kenbaar gemaakt dat zij niet wil meewerken aan een gezinsopname. Daarom zal de ontwikkelingsbedreiging niet in een vrijwillig kader kunnen worden opgeheven. Dit maakt dat een ondertoezichtstelling van de jongens noodzakelijk is.
5.4
[naam1] is het eens met het advies van de raad en stelt dat zij veel zorgen heeft over de jongens. De jongens zijn door [verweerster] sterk beïnvloed in hun mening over [naam1] en om problemen in de toekomst te voorkomen is het noodzakelijk dat de situatie wordt geforceerd met een gezinsopname.
5.5
[verweerster] voert verweer. Zij is het niet eens met de wijze waarop [de psycholoog] onderzoek heeft verricht, noch met de inhoud van het rapportage van [de psycholoog] en het verzoek van de raad. De kinderen ontwikkelen zich goed en hebben behoefte aan rust.
5.5
Het hof oordeelt als volgt. Het ingrijpende karakter van de ondertoezichtstelling brengt mee dat een ernstige ontwikkelingsbedreiging pas dient te worden aangenomen wanneer in de actuele situatie van de kinderen concrete aanwijzingen voor die bedreiging aanwezig zijn. Uit hetgeen naar voren is gebracht kan worden afgeleid dat mogelijk sprake is van een ontwikkelingsbedreiging maar niet dat deze bedreiging dusdanig is, dat die moet worden gezien als een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Er wordt dan ook niet voldaan aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling bedoeld in artikel 1:255, eerste lid BW. Ondanks het feit dat [naam1] als een primair hechtingsfiguur uit het leven van de jongens is verdwenen, doen de jongens het goed op school, doen zij beiden aan sport en hebben zij sociale contacten met leeftijdsgenoten. Hierbij acht het hof tevens van belang dat beide jongens hebben aangegeven geen contact met [naam1] te willen en zich te willen richten op de invulling van hun eigen leven.
5.6
Ten overvloede, overweegt het hof nog dat de door [de psycholoog] en de raad geadviseerde gezinsopname, het hof als een te ingrijpend middel voorkomt. Het gaat om twee jongens die in de puberteit zitten. In deze periode maken zij een sterke ontwikkeling door op het gebied van opleiding en sociale vaardigheden met leeftijdsgenoten. Uit de informatie die in deze procedure naar voren is gekomen blijkt dat deze aspecten goed verlopen. Het komt het hof daarom niet in het belang van de jongens voor dat het dagelijkse leven van de jongens wordt doorbroken met een langdurige gezinsopname.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van 13 oktober 2021 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga (voorzitter), R. Feunekes en H. van Loo, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 22 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.