In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verkrijgen voor verhuizing met haar kinderen naar Duitsland. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.M. Vessies, en de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. H. Zobuoglu, zijn de ouders van twee minderjarige kinderen. De rechtbank Midden-Nederland had eerder, op 9 juni 2021, het verzoek van de moeder afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 februari 2022 werd het verloop van de procedure besproken, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming. De moeder had in haar hoger beroep zes grieven ingediend en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en toestemming te verlenen voor de verhuizing en inschrijving van de kinderen bij een school in Duitsland. De vader verzocht het hof om de verzoeken van de moeder af te wijzen en de eerdere beschikking te bekrachtigen.
Het hof overwoog dat, volgens artikel 1:253a BW, geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Bij de beslissing diende het hof alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, met name het belang van de kinderen. Het hof concludeerde dat de moeder onvoldoende had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was en dat de gevolgen voor de kinderen niet in hun belang waren. De afstand en de impact van de verhuizing op het contact met de vader werden als zwaarwegende argumenten gezien.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de verhuizing en inschrijving van de kinderen bij een school in Duitsland afgewezen. De beslissing benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit voor de kinderen in het licht van hun huidige situatie.