Uitspraak
[appellante],
[appellant],
beiden wonende te [woonplaats] ,
[appellanten] c.s.,
1.Stichting De Huismeesters,
De Huismeesters,
Achmea,
De Huismeesters c.s.,
1.[appellante] ,
[appellante],
[appellanten] c.s.,
beiden wonende te [woonplaats] ,
[appellanten] c.s.,
1.Stichting De Huismeesters,
De Huismeesters,
Achmea,
De Huismeesters c.s.,
1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof
- een akte uitlating productie van De Huismeesters c.s. (alleen in de zaak met nummer
200.260.958/01);
- een akte overlegging productie van [appellanten] c.s. (met een productie);
- een akte uitlating partijexpertiserapport van De Huismeesters c.s.
3.Relevante feiten3.1 [appellanten] c.s. zijn de ouders van hun zoon [de zoon] , verder te noemen [de zoon] , die is geboren [in] 2004.3.2 Op 4 oktober 2005 woonden [appellanten] c.s. met [de zoon] en diens jongere zusje aan de [adres] 59 te [woonplaats] . De achtertuin van deze woning werd afgesloten door een ligusterhaag en was toegankelijk via een toegangspoort. [appellanten] c.s. huurden deze woning sinds1 juli 2005 van De Huismeesters. Achter de ligusterhaag loopt een pad en achter dat pad ligt een speeltuintje, dat door een haag van dat pad is gescheiden.3.3 Schuin tegenover de door [appellanten] c.s. gehuurde woning (in een woonblok dat haaks op dat van de woning van [appellanten] c.s. staat en aan de overkant van de straat) ligt de hoekwoning aan de [adres] 39 te [woonplaats] . De woning ligt schuin tegenover het speeltuintje (aan de overzijde van de straat). Deze woning werd door De Huismeesters sinds 1997 verhuurd aan mevrouw [naam1] (hierna: [naam1] ). De voortuin van [naam1] werd van de openbare weg afgeschermd door een haag. Voor de haag - bezien vanuit de straatzijde - waren draden gespannen. De voortuin was via een (niet door een hek of iets dergelijks afgesloten) tuinpad vrij toegankelijk. In de voortuin van deze woning had [naam1] een vijver laten aanleggen. De vijver lag ongeveer 5 meter van de ingang van de voortuin, niet direct aan het tuinpad, en had een afmeting van 2,20 bij 3,35 meter en een diepte (bij volle waterstand) van 15 tot 50 centimeter (de diepte was dus niet over het gehele oppervlakte gelijk). De vijver bevond zich op dezelfde hoogte als de omliggende tuin en was niet afgeschermd met een hek of een andere afscheiding. De vijver was niet (goed) te zien vanaf de openbare weg.3.4 De afstand van de achterzijde van de achtertuin van [appellanten] c.s. tot aan de vijver van [naam1] is hemelsbreed ongeveer 50 meter. Om vanaf die achtertuin naar de voortuin
4.De standpunten van partijen
- wellicht na enig speurwerk, maar dan toch - duidelijk is welke bezwaren [appellanten] c.s. hebben tegen het vonnis van de rechtbank.
Artikel 7.3.2 van de Groninger Bouwverordening ziet evenmin op de aanwezigheid van een vijver, maar op het plaatsen van voorwerpen of stoffen bij een bouwwerk of een open terrein, waardoor overlast of hinder voor anderen kan ontstaan.
Artikel 4:7 van de destijds geldende APV Groningen, ten slotte, maakt onderdeel uit van paragraaf 4.2 van de APV, met bepalingen over bodem-, weg- en milieuverontreiniging. De bepaling volgt op een bepaling over straatvegen ( 4.6 APV Groningen). Deze plaatsing, in combinatie van de tekst van de bepaling – “
sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen”- pleiten tegen de stelling van [appellanten] c.s. dat de bepaling ziet op de veiligheid van vijvers in de tuinen van particuliere woningen.
- en dus gebrekkige - opstal, de vijver, aansprakelijk zijn voor de schade die het gevolg is doordat het gevaar zich ook heeft verwezenlijkt.
“
Zeker van peuters is bekend dat zij, eenmaal onder water, zich van geen gevaar bewust zijn en rustig op de bodem blijven liggen tot ze bewusteloos zijn. Mocht [de zoon] zich hebben willen oprichten dan zal dit door de aanwezigheid van de vele waterplanten en de modder op de bodem niet mogelijk zijn geweest. Het beeld dat een peuter die in een vijver valt, net als een volwassene met een nat pak zou opstaan, klopt niet. Zo’n peuter is ten dode opgeschreven als niemand het kind boven water haalt.”
Bovendien is een vijver, zoals ook volgt uit het rapport van [de deskundige] , interessant voor peuters. De combinatie van de interesse opwekkend en het gevaar, maakt dat de vijver zeer gevaarlijk was voor onbegeleide peuters, als [de zoon] .
“
Te meer daar de vijver in een voortuin ligt, en daarmee interessant is voor kinderen indien ze de vijver op kinderooghoogte kunnen waarnemen. Daarnaast blijkt de vijver vrij toegankelijk te zijn en is er zelfs geen enkele maatregel genomen die de toegang tot het water moeilijker kan maken, laat staan onmogelijk. De interesse en vervolgens de toegang die er voor de peuter bleek te bestaan zal er ook bij iedere andere peuter van zijn leeftijd zijn geweest.”
[de deskundige] heeft het weliswaar over kinderooghoogte, maar [appellanten] c.s. hebben niet gesteld, en dat is gelet op de overgelegde foto’s ook niet aannemelijk, dat de vijver op kinderooghoogte wel zichtbaar was vanaf de straat/het trottoir, maar op volwassenooghoogte niet.
Het ging dan ook om een vanaf de straat/het trottoir niet zichtbare vijver op privéterrein. Alleen wie zich op het privéterrein van [naam1] begaf, kon de vijver zien en zich er, indien het een peuter betrof, toe aangetrokken voelen.
welke - inlopen is verwaarloosbaar klein, zelfs als die voortuin schuin tegenover een aan de overkant van de straat gelegen speeltuintje ligt.
c.s. hebben weliswaar aangevoerd dat eerder twee jonge kinderen in de vijver terecht zijn gekomen, maar ook als daarvan wordt uitgegaan - De Huismeesters c.s. hebben dat bestreden - is onduidelijk of het om jonge kinderen ging die, net als [de zoon] , niet begeleid werden. Het feit dat deze kinderen er kennelijk met een nat pak vanaf zijn gekomen wijst er, mede gezien het rapport van [de deskundige] , juist op dat deze kinderen wel begeleid werden of dat toezicht nabij of in de buurt was.
Ten slotte4.32 Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] aangegeven - zo heeft het hof hem begrepen - de gedachte onverdraaglijk te vinden dat De Huismeesters niet aansprakelijk zijn voor het noodlottige ongeval dat [de zoon] is overkomen, omdat in dat geval hij en zijn vrouw (al dan niet juridisch) verantwoordelijk zouden zijn voor het ongeval. Het hof begrijpt dat deze gedachte [appellanten] c.s., die iedere dag met de gevolgen van het ongeval worden geconfronteerd, niet loslaat. Het hof is zich ervan bewust die gedachte niet te kunnen wegnemen, maar merkt wel op dat een ‘of-of redenering’ geen recht doet aan de werkelijkheid. Juristen spreken in dit soort situaties over een ongelukkige samenloop van omstandigheden, om aan te geven dat er iets vreselijk is misgegaan zonder dat iemand daarvan een verwijt kan worden gemaakt.
5.De beslissing
- in de zaak met nummer 200.260.937-01 op € 5.382,- aan verschotten en op € 14.262,50 voor geliquideerd salaris van de advocaat;
- in de zaak met nummer 200.260.958-01 op € 741,- aan verschotten en op € 14.262,50 voor geliquideerd salaris van de advocaat,
in beide zaken te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest en met het nasalaris (voor beide zaken tezamen) van € 157,-, verhoogd met € 84,- indien niet binnen 14 dagen na de datum van dit arrest aan deze veroordelingen is voldaan en betekening heeft plaatsgevonden;