In deze zaak gaat het om een vordering tot ontruiming van woonruimte in kort geding. De appellant, [appellant], heeft op 14 december 2019 een huurovereenkomst gesloten met [naam1] voor de woning aan de [adres] te [woonplaats1]. De overeenkomst was aangegaan voor de duur van één jaar, van 15 januari 2020 tot en met 14 januari 2021. De appellant heeft op 12 oktober 2020 aan [naam1] medegedeeld dat de huurovereenkomst niet verlengd zou worden, maar deze mededeling was twee dagen te vroeg gedaan volgens de wettelijke vereisten van artikel 7:271 lid 1 BW. De kantonrechter heeft de vordering van de appellant in eerste aanleg afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat de huurovereenkomst rechtsgeldig was geëindigd.
In hoger beroep heeft het hof de vordering van de appellant opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelt dat de appellant voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, aangezien hij zelf in het gehuurde wil gaan wonen. Het hof concludeert dat de huurovereenkomst op 14 januari 2021 is geëindigd, zonder dat de appellant deze hoefde op te zeggen. De ontruimingstermijn is vastgesteld op drie maanden, rekening houdend met de (psychiatrische) problematiek van [naam1]. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt Goedbewind tot ontruiming van het gehuurde binnen drie maanden na betekening van het arrest. Tevens wordt Goedbewind in de proceskosten veroordeeld.