ECLI:NL:GHARL:2022:1320

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
21-001520-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met vrijspraak voor poging tot verkrachting en zware mishandeling, maar veroordeling voor feitelijke aanranding met zwaar lichamelijk letsel

In deze zedenzaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot verkrachting en zware mishandeling, maar is wel veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid, waarbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan het slachtoffer. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 20 december 2014, waarbij de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot ontuchtige handelingen en haar daarbij zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een gebroken bovenarm/schouder. Het hof heeft de strafmaat bepaald op 363 dagen gevangenisstraf, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij is grotendeels toegewezen, tot een bedrag van € 13.724,72, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met het tijdsverloop sinds het delict, de verbeterde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het delict op het slachtoffer. De verdachte heeft zijn leven inmiddels op orde, maar het hof heeft ook de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001520-18
Uitspraak d.d.: 27 januari 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 7 maart 2018 met het parketnummer 16-705098-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij vordert de advocaat-generaal de toewijzing van die vordering tot een bedrag van € 15.079,49 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.W.A. Offermanns, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde feit en ter zake van de onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, tot een bedrag van € 13.724,72, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 20 december 2014 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [benadeelde partij] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk
- ( onverhoeds) (met kracht) zijn hand op/tegen de ogen, althans in/op/tegen het gezicht van die [benadeelde partij] heeft gedrukt en/of
- die [benadeelde partij] meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) heeft geslagen/gestompt op/tegen het hoofd en/of de rug ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] op de grond is gevallen en/of
- die [benadeelde partij] op de grond heeft gedrukt (gehouden) en/of
- aan de jas van die [benadeelde partij] heeft getrokken en/of die [benadeelde partij] (met kracht) bij de heupen heeft vastgepakt en/of heeft geduwd en/of
- zijn hand in de broek van die [benadeelde partij] heeft geduwd/gebracht en/of (vervolgens) zijn vinger op/tegen de vagina heeft geduwd/gehouden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 20 december 2014 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het
- duwen/brengen van zijn hand in de broek van die [benadeelde partij] en/of (vervolgens) duwen/houden van zijn vinger op/tegen de vagina van die [benadeelde partij]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte
- ( onverhoeds) (met kracht) zijn hand op/tegen de ogen, althans in/op/tegen het gezicht van die [benadeelde partij] heeft gedrukt en/of
- die [benadeelde partij] meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) heeft geslagen/gestompt op/tegen het hoofd en/of de rug ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] op de grond is gevallen en/of
- die [benadeelde partij] op de grond heeft gedrukt (gehouden) en/of
- aan de jas van die [benadeelde partij] heeft getrokken en/of die [benadeelde partij] (met kracht) bij de heupen heeft vastgepakt en/of heeft geduwd,
welk feit zwaar lichamelijk letsel (te weten: een gebroken (linker)bovenarm/schouder) bij die [benadeelde partij] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 20 december 2014 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: een gebroken (linker)bovenarm/schouder), heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde partij] opzettelijk - meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) heeft geslagen/gestompt op/tegen het hoofd en/of de rug ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] op de grond is gevallen en/of
- op de grond te drukken/gedrukt te houden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Uit het dossier volgt onvoldoende dat er een begin van uitvoering van een verkrachting heeft plaatsgevonden.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting evenmin door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte handelde met het opzet om aan mevrouw [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof primair het verweer gevoerd dat de verdachte integraal vrijgesproken dient te worden. Ter onderbouwing heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat de uitkomsten van het DNA-onderzoek niet betrouwbaar zijn, omdat er kort na de tenlastegelegde feiten geen proces-verbaal van veiligstellen van de kleding van aangeefster is opgesteld. Dit is pas in 2018 gedaan maar een gedetailleerd proces-verbaal ontbreekt alsnog. Dit is van belang, omdat bij het veiligstellen van kleding niet alleen sporen verloren kunnen gaan maar ook sporen op de kleding terecht kunnen komen. Hierdoor kan nu niet met zekerheid worden vastgesteld of het aangetroffen DNA-materiaal in de broek van aangeefster een daderspoor betreft. Voorts kan niet uitgesloten worden dat er een secundaire of zelfs tertiaire overdracht van het DNA-materiaal heeft plaatsgevonden.
Overwegingen van het hof [1]
Op zaterdag 20 december 2014 tussen (ongeveer) 08.00 en 08.30 uur liep aangeefster [benadeelde partij] met haar twee honden over een pad door een bosje langs de [camping] in [plaats] , in de richting van de [adres 1] . Zij hoorde een geluid en draaide zich om maar de man achter haar deed direct zijn handen voor haar gezicht. Aangeefster kon niets zien doordat zijn handen voor haar bril zaten. Toen begon ook direct het slaan. Zij kreeg meerdere klappen en beuken tegen haar hoofd en rug. De bril werd in haar hoofd geduwd. Zij kreeg een slag op haar achterhoofd en op haar gezicht. Zij viel hierdoor al gauw op de grond, op haar linkerarm. Toen aangeefster op de grond lag, is hij aan haar rechterkant gekomen. Hij trok aan haar jas en zij voelde gestomp op haar rug. Zij voelde dat hij aan haar heupen zat en haar probeerde om te draaien. Hij bleef haar duwen zodat zij op haar rug terecht zou komen. De man deed heel kort zijn hand in haar broek. Ze voelde één vinger op haar vagina. Dit was doelbewust erop. Vervolgens is de man hard weggerend.
Aangeefster heeft naar huis gebeld en is door haar toenmalige echtgenoot (getuige [getuige] ) opgehaald en naar het ziekenhuis gebracht. [2] Onderweg heeft [getuige] gebeld naar 112. [3]
In de geneeskundige verklaring van forensische arts S. van den Berg van de GGD staat dat aangeefster letsel heeft opgelopen, te weten een gebroken bovenarm/schouder, een gekneusd aangezicht en wonden op het hoofd. Er is sprake van blijvend letsel aan de linker schouder. Operaties daarvoor zijn noodzakelijk. De geschatte genezingsduur van de zichtbare letsels betreft vier weken en de geschatte genezingsduur van de overige letsels betreft één jaar. [4]
In het ziekenhuis in [geboorteplaats] heeft verbalisant [verbalisant] - onder meer - de broek (AAGD2097NL) van aangeefster voor mogelijk nader onderzoek veiliggesteld. [5]
Bij bemonstering van de binnenkant van de broek is zowel aan de achterzijde [AAGD2097NL#02] als aan de voorzijde [AAGD2097NL#03] celmateriaal aangetroffen.
Door het NFI is een autosomaal DNA-onderzoek verricht aan de bemonstering AAGD2097NL#03 van de binnenzijde van de voorzijde van de broek van aangeefster. Van het celmateriaal in de bemonstering is een DNA-mengprofiel verkregen waarin DNA-kenmerken zichtbaar waren van minimaal vier personen. De DNA-profielen van aangeefster, verdachte en getuige [getuige] matchen met dit DNA-mengprofiel. De DNA-profielen van [naam 1] (oom van verdachte) en [naam 2] (vader van verdachte) matchen niet met het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering.
Onder de aanname dat de getuige [getuige] één van de donoren van het celmateriaal in de bemonstering is, zijn de volgende hypotheses opgesteld, voor zover hier relevant:
Hypothese 3: de bemonstering bevat celmateriaal van aangeefster, de getuige [getuige] , de verdachte en één willekeurige onbekende persoon;
hypothese 4: de bemonstering bevat celmateriaal van aangeefster, de getuige [getuige] en twee willekeurige onbekende personen.
De conclusie is dat de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek ten minste één miljard keer waarschijnlijker zijn als hypothese 3 waar is, dan als hypothese 4 waar is. [6]
Uit de bemonstering AAGD2097NL#02 van de binnenzijde van de achterzijde van de broek van aangeefster is een Y-chromosomaal DNA-mengprofiel verkregen. Het Y-chromosomaal DNA-profiel van verdachte en het Y-chromosomaal DNA-profiel van getuige [getuige] zijn met het aangetroffen mengprofiel vergeleken. Onder de aanname dat de bemonstering celmateriaal van twee mannen bevat en de getuige [getuige] één van de mannelijke donoren is, is uit het Y-chromosomale DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering het Y-chromosomale DNA-profiel afgeleid van de tweede mannelijke donor. Dit afgeleide Y-chromosomale DNA-profiel matcht met het Y-chromosomale DNA-profiel van verdachte. In dit verband zijn de volgende hypotheses opgesteld.
Hypothese 1: het mannelijk celmateriaal in de bemonstering AAGD2097NL#02 is afkomstig van [getuige] en verdachte, of van een in de mannelijke lijn aan verdachte verwante man;
hypothese 2: het mannelijk celmateriaal in de bemonstering AAGD2097NL#02 is afkomstig van [getuige] en een willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan verdachte verwante man.
De conclusie is dat de onderzoeksresultaten van het Y-chromosomale DNA-onderzoek aan de bemonstering AAGD2097NL#02 zeer veel waarschijnlijker zijn als hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2 waar is. [7]
Het hof ziet geen reden om de resultaten van de hierboven vermelde DNA-onderzoeken niet voor het bewijs te bezigen. Dat de kleding van aangeefster niet door de politie is veiliggesteld maar door medewerkers van het ziekenhuis, zoals beschreven in het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van verbalisant Verlaan d.d. 7 november 2018, maakt dit oordeel niet anders. Uit het aanvullend proces-verbaal blijkt immers dat het ziekenhuispersoneel zorgvuldig tewerk is gegaan bij het veiligstellen van de kleding van aangeefster en dat, indien dat niet het geval was geweest, de kledingstukken niet zonder nadere toelichting naar het NFI zouden zijn verzonden. Ook zou het NFI de sporendragers niet in behandeling hebben genomen als de sporen niet op de voorgeschreven wijze waren aangeleverd. [8] Naar aanleiding van de vragen van de raadsman op dit punt die via de raadsheer-commissaris van dit hof aan de deskundige van het NFI zijn gesteld, heeft de deskundige opgemerkt dat in deze zaak bij ontvangst van het onderzoeksmateriaal geen afwijkingen zijn geconstateerd op de wijzen van aanleveren en dat – ook indien niet zou zijn voldaan aan de richtlijnen voor contaminatiepreventie – dit op zichzelf niets verandert aan de uitkomst van wie het DNA afkomstig kan zijn. [9]
Het hof is van oordeel dat de sporen die op twee plaatsen aan de binnenkant van de broek van aangeefster zijn aangetroffen, gelet op de plaats van aantreffen en de verklaring van aangeefster over de handelingen van de dader, als daderspoor dienen te worden aangemerkt.
Het verweer van de raadsman dat het mogelijk is dat het DNA-materiaal door een secundaire of zelfs tertiaire overdracht daar terecht is gekomen, is op geen enkele wijze concreet onderbouwd en ook anderszins niet aannemelijk geworden.
In het dossier bevindt zich een mutatierapport van de politie waaruit volgt dat verdachte op 20 december 2014 om 03:21 uur in [plaats] was. [10] Voorts volgt uit het dossier dat met de telefoon van verdachte op 20 december 2014 tussen 08:19 en 08:33 uur drie WhatsApp-berichten zijn verstuurd en deze berichten zijn verstuurd via de zendmast aan de [adres 2] te [plaats] . [11]
Verdachte zelf heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren wat hij op 20 december 2014 heeft gedaan. Hij gebruikte in die periode veel alcohol en verschillende soorten drugs die zijn geheugen kapot hebben gemaakt. Wel is hij bekend in de omgeving waar de feiten hebben plaatsgevonden, omdat hij daar niet al te ver vandaan woont. [12] Verdachte is geconfronteerd met bevindingen van de politie omtrent zijn aanwezigheid in de nacht van 20 december 2014 in [plaats] en de Whatsapp-berichten die rond 8.30 uur zijn verstuurd. Verdachte heeft verklaard dat hij zich van dit alles niets kan herinneren. Ook in de verklaring van verdachte ziet het hof derhalve geen aanknopingspunten die de bewijskracht van de resultaten van het DNA-onderzoek zouden kunnen relativeren.
Met betrekking tot het letsel van aangeefster overweegt het hof dat uit de geneeskundige verklaring in het dossier en uit hetgeen ter terechtzitting van het hof is besproken, blijkt dat sprake is van blijvend letsel aan de schouder en dat aangeefster, na meerdere operaties, nog steeds beperkingen ondervindt aan het schouder. Op grond hiervan kwalificeert het hof het letsel als zwaar lichamelijk letsel. Hoewel op basis van de inhoud van het dossier niet bewezen kan worden dat verdachte heeft gehandeld met het
opzetom aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 2), kan anderzijds wel worden vastgesteld dat zwaar lichamelijk letsel voor aangeefster het
gevolgis geweest van verdachtes handelen (feit 1).
Gelet op het voorgaande - in onderling verband en samenhang bezien - acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair
hij op 20 december 2014 te [plaats] , door geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het
- brengen van zijn hand in de broek van die [benadeelde partij] en vervolgens houden van zijn vinger op de vagina van die [benadeelde partij] en bestaande dat geweld hierin dat hij, verdachte
- ( onverhoeds) met kracht zijn hand in/op/tegen het gezicht van die [benadeelde partij] heeft gedrukt en
- die [benadeelde partij] meerdere malen, heeft geslagen/gestompt tegen het hoofd en de rug ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] op de grond is gevallen en
- die [benadeelde partij] op de grond heeft gedrukt (gehouden) en
- aan de jas van die [benadeelde partij] heeft getrokken en die [benadeelde partij] (met kracht) bij de heupen heeft vastgepakt en heeft geduwd,
welk feit zwaar lichamelijk letsel (te weten: een gebroken (linker)bovenarm/schouder) bij die [benadeelde partij] ten gevolge heeft gehad;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl het misdrijf zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat – in het geval het hof tot een veroordeling komt – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf grote gevolgen zal hebben voor verdachte. Verdachte heeft inmiddels zijn leven op orde. Ook is hij afgestapt van het overmatig drinken van alcohol en het gebruiken van drugs. Verdachte heeft nu een gezin, werk en een huis en vreest dat hij alles kwijt zal raken bij een gevangenisstraf. De raadsman verzoekt het hof om verdachte een forse taakstraf op te leggen met daarnaast een gevangenisstraf van één dag en voor de rest een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals de officier van justitie in eerste aanleg heeft gevorderd.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van aangeefster [benadeelde partij] , wat zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en haar bovendien gevoelens van angst en onveiligheid bezorgd. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangeefster gebruik gemaakt van haar spreekrecht. Zij heeft aangegeven dat haar leven door toedoen van verdachte ingrijpend is veranderd en dat zij tot op heden nog steeds beperkingen heeft aan haar arm. Ook haar gevoel voor veiligheid is weg, zij is deels arbeidsongeschikt en kan sommige hobby's niet meer uitoefenen. Aangeefster verwijt verdachte vooral dat hij geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden wil nemen.
De impact van misdrijven als het bewezenverklaarde feit reikt echter verder dan alleen bij het slachtoffer. Het is niet ondenkbaar dat vrouwen in de toekomst door dit voorval niet meer alleen op afgelegen openbare plekken durven te lopen. Hierdoor heeft verdachte bijgedragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Het hof heeft gelet op het verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 7 december 2021, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
In deze zaak speelt bij de strafoplegging mee dat de berechting van verdachte pas vele jaren nadat het in de tenlastelegging omschreven incident was gebeurd, heeft plaatsgevonden. Dat maakt dat de met de strafoplegging in het algemeen te dienen doelen van vergelding en (onder meer) generale preventie genuanceerd benaderd moeten worden.
Voor wat betreft het aspect van vergelding overweegt het hof dat uit de verklaring zoals het slachtoffer die op de zitting op indringende wijze heeft afgelegd, onmiskenbaar spreekt dat zij het nodig heeft dat verdachte strafrechtelijke consequenties ervaart van hetgeen hij haar heeft aangedaan. Die behoefte van het slachtoffer is volstrekt begrijpelijk en navoelbaar. Tegen die achtergrond overweegt het hof dat het hier bewezen verklaarde feitencomplex – zeker ook uit het oogpunt van generale preventie – als uitgangspunt zonder meer de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van om en nabij de 18 maanden rechtvaardigt, rekening houdend met het tijdsverloop.
In deze zaak komt echter aan het gegeven dat, sinds het plegen van het feit, bij de berechting in hoger beroep inmiddels ruim zeven jaren verstreken zijn, bijzondere betekenis toe. Dat het lang heeft geduurd, is deels te verklaren door de omstandigheid dat verdachte pas na bijna 1,5 jaar in beeld kwam als gevolg van een DNA-match. De overige vertraging is niet toe te schrijven aan traineren aan de kant van verdachte.
Verder acht het hof van belang dat op het strafblad van verdachte verschillende andere veroordelingen vermeld staan maar de delicten die het betreft, zijn veeleer gelegen in de sfeer van een (onder invloed verkerende) overlast gevende hangjongere. De strafzaak waar het hier om gaat, is de enige zedenzaak die daar op prijkt. Het uit het strafblad oprijzende beeld past dan ook bij hetgeen verdachte daarover ter zitting heeft verklaard: dat hij zich in de daad totaal niet herkent en dat die (mogelijk) zwaar onder invloed van verdovende middelen is gepleegd en hij er daardoor geen herinnering aan heeft. Bij dit alles komt verder dat het leven van verdachte inmiddels een andere – meer zinvolle – wending genomen lijkt te hebben.
Het geheel overziend acht het hof oplegging van een straf die zou inhouden dat verdachte nu nog geruime tijd gedetineerd zou raken in dit geval niet meer passend. Dit betekent niet dat verdachte geheel gevrijwaard moet blijven van boetedoening voor hetgeen hij heeft gedaan: het hof zal hem daarom een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen voor de maximale duur van 240 uren. Gelet op artikel 22b, eerste lid, aanhef en onder a, en lid 3, van het Wetboek van Strafrecht zal het hof voorts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 3 dagen, met aftrek van de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen en uit een oogpunt van generale preventie legt het hof daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op van 360 dagen, met een proeftijd van twee jaar. In deze strafoplegging heeft het hof verdisconteerd dat in de fase van het hoger beroep de redelijke termijn van berechting met een periode van bijna twee jaar is overschreden.
Het hof is zich ervan bewust dat het met deze strafoplegging mogelijk niet (geheel) tegemoet komt aan de behoefte van het slachtoffer aan vergelding. Daartegenover staat echter dat verdachte reeds onderwerp is geworden van strafrechtelijke vervolging waarin hij is geconfronteerd met wat hij heeft gedaan en aangericht, dat die procedure lang heeft geduurd en daardoor de nodige onzekerheid voor hem heeft opgeleverd, dat hij nu veroordeeld wordt voor een zedenfeit en zich als gevolg daarvan naar het zich laat aanzien nog zeer geruime tijd (mogelijk voor de rest van zijn leven) in elk geval geconfronteerd zal zien met beperkingen in het verkrijgen van een verklaring omtrent het gedrag, met alle consequenties van dien.
Het hof zal verdachte geen contact- en locatiegebod opleggen, omdat verdachte er blijk van heeft gegeven de afgelopen jaren op geen enkele wijze contact te zoeken met het slachtoffer en er geen aanleiding is om te veronderstellen dat verdachte dat contact in de toekomst alsnog zal opzoeken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de materiële schade ten bedrage van € 5.842,29 en van immateriële schade ten bedrage van € 10.000,00. Daarnaast is de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels toegewezen, tot een bedrag van
€ 13.724,72 (bestaande uit € 3.724,72 materiële schade en € 10.000,00 immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente, en voor het overige is de vordering afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen zoals de rechtbank dat heeft gedaan, maar met aanvulling van de schadeposten voor de tuin
(€ 645,77) en de extra verlichting die rondom het huis is aangelegd (€ 709,00). De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat hij zich aansluit bij wat de rechtbank heeft geoordeeld. De kostenposten van de tuin en de extra verlichting hebben geen rechtstreeks verband met het tenlastegelegde. De benadeelde partij zou in december 2014 haar nieuwe woning betrekken en dan is het gebruikelijk dat men iets aan de tuin laat doen en dat daarmee kosten zijn gemoeid.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het na te melden bedrag. Het hof waardeert deze schade op € 13.724,72 (bestaande uit € 3.724,72 materiële schade en € 10.000,00 immateriële schade) en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 december 2014. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Aan kosten voor hoger beroep is door de benadeelde partij gevorderd een bedrag van
€ 130,00. Deze kosten bestaan uit reiskosten die zijn gemaakt voor het gesprek met de advocaat-generaal en het bijwonen van de zitting bij het hof. Het hof constateert dat dat proceskosten betreft – en geen schade – én dat deze proceskosten niet toewijsbaar zijn, aangezien de benadeelde partij op de zitting is bijgestaan door een gemachtigde (vgl. art. 238 leden 1 en 2, bezien in samenhang met art. 239 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit geldt met name ook ten aanzien van de door de verdediging gemotiveerd betwiste posten "tuin" en "extra verlichting". Op basis van de gegeven onderbouwing is niet vast te stellen of – en tot welke bedragen – deze posten als rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde feiten kunnen worden aangemerkt.
In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Dit betreffen de volgende schadeposten:
- tuin ad € 645,77;
- vervoerskosten voor zover dat betreft de post ‘Bezoeken ouders 6x 220 km’ ad € 382,80;
- ‘ Presentjes mensen die me geholpen hebben’ ad € 250,00;
- ‘ Extra verlichting rondom huis laten aanleggen’ ad € 709,00.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 246 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
363 (driehonderddrieënzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
360 (driehonderdzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 13.724,72 (dertienduizend zevenhonderdvierentwintig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 3.724,72 (drieduizend zevenhonderdvierentwintig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 130,00 (honderddertig euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 13.724,72 (dertienduizend zevenhonderdvierentwintig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 3.724,72 (drieduizend zevenhonderdvierentwintig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 103 (honderddrie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 december 2014.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 27 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar doorgenummerde paginanummers betreffen dit de paginanummers van het proces-verbaal van politie Eenheid Midden-Nederland, district Flevoland, divisie Recherche, afdeling Zeden d.d. 22 februari 2016, met dossiernummer 2014366052 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 148.
2.Het proces-verbaal van verhoor aangeefster, pagina 20 t/m 25.
3.Het proces-verbaal bevindingen meldkamergesprek, pagina 7 t/m 9.
4.De geneeskundige verklaring d.d. 9 februari 2015, pagina 30 t/m 31.
5.Het proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen en benoeming DNA-deskundige, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant] op 23 december 2014, blad 1 (los opgenomen in het RhC-mapje).
6.Het NFI-rapport ‘DNA-onderzoek naar aanleiding van aangifte van een zedenmisdrijf in [plaats] op 20 december 2014’, opgemaakt op 10 maart 2017 door ing. M.J.W. Pouwels, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA (los opgenomen in het dossier).
7.Het NFI-rapport ‘Aanvullend DNA-onderzoek naar aanleiding van aangifte van een zedenmisdrijf in [plaats] op 20 december 2014’, opgemaakt op 24 augustus 2015 door ing. M.J.W. Pouwels, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, p. 108 t/m 112.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, op ambtsbelofte opgemaakt door S. Verlaan op 7 november 2018, blad 2 (los opgenomen in het RhC-mapje).
9.Het NFI-rapport ‘Beantwoording van vragen naar aanleiding van onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een aangifte van een zedenmisdrijf in [plaats] op 20 december 2014’, opgemaakt op 18 juli 2019 door ing. M.J.W. Pouwels, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, pagina 2-3 (los opgenomen in het RhC-mapje).
10.Mutatie rapport van 20 december 2014, pagina 93.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 145.
12.Het proces-verbaal van de zitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, d.d. 13 januari 2022.