4.4.Artikel 30, lid 1 Wet WOZ is in de wet opgenomen naar aanleiding van wetsvoorstel 22885. In dat wetsvoorstel verwees het voorgestelde artikel 30, lid 1 Wet WOZ expliciet naar artikel 65, lid 1, eerste volzin AWR (Voorstel van Wet, Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 885, nrs. 1-2, p. 9). In de Memorie van Toelichting werd deze bepaling als volgt toegelicht:
Geen bezwaar en beroep is mogelijk in de gevallen waarin de belanghebbenden de geldende termijnen voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift hebben laten verlopen, doch het college van burgemeester en wethouders niettemin tot de conclusie komt dat de vastgestelde waarde te hoog is en de billijkheid vereist dat de beschikking ambtshalve wordt herzien ten gunste van de belanghebbende(n). Deze bevoegdheid van het college, blijkend uit artikel 30 in verband met artikel 65 AWR, komt niettemin de rechtspositie van de belanghebbenden ten goede.
(
Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 885, nr. 3, p. 23)
Voor zover voor de uitvoering van deze wet van belang, worden dezelfde rechtsbescherming en bevoegdheden en verplichtingen in het leven geroepen als reeds gelden voor de heffing van de gemeentelijke en waterschapsbelastingen. Dit houdt in dat de desbetreffende onderdelen van de AWR en de WARB van overeenkomstige toepassing zijn, dan wel bij algemene maatregel van bestuur van toepassing kunnen worden verklaard.
(
Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 885, nr. 3, p. 52)
Specifiek over de verwijzing naar artikel 65, lid 1 AWR is in de Memorie van Toelichting het volgende opgemerkt:
Artikel 65, eerste lid, AWR machtigt, voor de toepassing van deze wet, het college van burgemeester en wethouders tot het ambtshalve herzien ten gunste van de belanghebbende. Hiervan zal soms gebruik worden gemaakt in gevallen waarin de waarde te hoog is vastgesteld doch de belanghebbende verzuimd heeft tijdig in bezwaar te komen. Hoewel in beginsel niet behoort te worden teruggekomen op onherroepelijk vaststaande beschikkingen, kan het onverkort toepassen van de eenmaal (te hoog) vastgestelde waarde onder omstandigheden leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Met name een zwaarwegende inbreuk op het beginsel van gelijke behandeling, dat juist in de opzet van dit wetsvoorstel zo'n grote rol speelt, kan leiden tot het oordeel dat er een uitzondering behoort te worden gemaakt ten gunste van de belanghebbende.
(
Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 885, nr. 3, p. 55)
De toelichting op artikel 29 Wet WOZ vermeldt verder het volgende:
De door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde beschikking kan tengevolge van een ingesteld bezwaar en beroep vernietigd dan wel verminderd worden. Vermindering van de vastgestelde waarde kan ook ambtshalve plaatsvinden. Artikel 29 voorziet erin, dat de afnemers alsmede de overige belanghebbenden daarvan op de hoogte worden gesteld, opdat zij daarmee, bij het opleggen van aanslagen dan wel het doen van aangifte rekening kunnen houden. (…)
(
Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, p. 52)