ECLI:NL:GHARL:2022:1271

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
200.290.895/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkte omgangsregeling tussen grootmoeder en kleinkind vastgesteld door het hof

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 februari 2022 een beschikking gegeven inzake de omgangsregeling tussen een grootmoeder en haar kleinkind. De grootmoeder, verzoekster in hoger beroep, had verzocht om een ruimere omgangsregeling met haar kleinkind, maar het hof heeft besloten dat een beperkte omgangsregeling van vier keer per jaar het meest in het belang van het kind is. Het hof heeft in zijn overwegingen de veiligheid en het welzijn van het kleinkind vooropgesteld. De grootmoeder had eerder een omgangsregeling die door de gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting, was vastgesteld, maar het hof heeft deze regeling herzien op basis van de actuele situatie en de informatie die door de GI was verstrekt. De GI had aangegeven dat de grootmoeder onrust veroorzaakte tijdens de omgangsmomenten en dat het kleinkind negatief reageerde op de bezoeken. Het hof heeft de grootmoeder ontvankelijk verklaard in haar verzoek, maar heeft de frequentie van de omgangsregeling beperkt tot vier keer per jaar, waarbij de GI de invulling van de omgangsmomenten bepaalt. Het hof benadrukt dat het belang van het kleinkind altijd voorop staat en dat wijzigingen in de omgangsregeling in de toekomst mogelijk zijn, afhankelijk van de ontwikkeling van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.290.895/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 173766)
beschikking van 17 februari 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de grootmoeder,
advocaat: mr. M.J. Buitenhuis te Leeuwarden,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
de pleegouders van [de minderjarige],
wonende op een geheim te houden adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 21 oktober 2021 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het verweerschrift van de GI van 11 november 2021;
- een journaalbericht namens de grootmoeder van 14 december 2021 met bijlage(n).
1.3
Het hof acht een nadere mondelinge behandeling niet noodzakelijk en partijen hebben daartoe evenmin de wens uitgesproken. Het hof zal de zaak daarom – zoals aangekondigd in de tussenbeschikking – verder op de stukken afdoen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 21 oktober 2021 (hierna: tussenbeschikking), voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die tussenbeschikking heeft het hof overwogen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking van de grootmoeder met [de minderjarige] . Ten gevolge daarvan heeft het hof in de tussenbeschikking de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 2 december 2020, vernietigd en, opnieuw beschikkende, de grootmoeder ontvankelijk verklaard in haar verzoek om een omgangsregeling tussen haar en [de minderjarige] vast te stellen. Het hof heeft iedere verdere beslissing over de omgangsregeling aangehouden wegens gebrek aan actuele informatie over [de minderjarige] . Alvorens verder te beslissen op het verzoek van de grootmoeder heeft het hof de GI in de gelegenheid gesteld om vóór 18 november 2021 een verweerschrift in te dienen bij het hof en heeft het hof bepaald dat de grootmoeder de gelegenheid krijgt binnen vier weken na ontvangst van het verweerschrift haar schriftelijke reactie daarop te geven.
2.3
Zoals het hof reeds heeft overwogen in de tussenbeschikking stelt de rechter ingevolge lid 2 van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt de rechter, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter kan het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden.
2.4
In het op 17 november 2021 door het hof ontvangen verweerschrift van de GI geeft de GI aan dat de grootmoeder recht heeft op contact met [de minderjarige] , maar dat de door de grootmoeder voorgestelde regeling niet in het belang is van [de minderjarige] . De GI vindt dat de omgangsregeling zoals die door de GI is bepaald en die inhoudt dat de grootmoeder vier keer per jaar onder begeleiding en op een neutrale plek omgang met [de minderjarige] heeft, gehandhaafd moet blijven. De GI legt hieraan (onder meer) ten grondslag dat de grootmoeder onrust brengt naar de bezoeken en dat de grootmoeder vanuit haar eigen emotie handelt in plaats van het belang van [de minderjarige] . Zo laat de grootmoeder zich tijdens de omgangsmomenten negatief uit over de pleegouders en is het voorgekomen dat toen de grootmoeder tijdens een omgangsmoment samen met [de minderjarige] in de toiletruimte was zij [de minderjarige] heeft uitgehoord en aan haar heeft gevraagd of zij de grootmoeder mist en of zij nog van de grootmoeder houdt. Volgens de GI accepteert de grootmoeder niet dat ook de pleegmoeder bij de omgang aanwezig is en begrijpt zij niet dat de pleegmoeder daarbij aanwezig is in het belang van het gevoel van veiligheid van [de minderjarige] . Ook ervaart [de minderjarige] de omgang met de grootmoeder als niet plezierig. Voor en na de omgang met de grootmoeder is [de minderjarige] boos, huilt ze, wil ze niet eten en geeft ze aan dat ze niet naar de omgangsmomenten met de grootmoeder wil.
2.5
De grootmoeder is het niet eens met het standpunt van de GI. Volgens de grootmoeder zijn de verwijten die de GI haar maakt niet juist en geniet [de minderjarige] van de omgangsmomenten met de grootmoeder. In de reactie van de grootmoeder van 14 december 2021 op het verweerschrift van de GI staat onder meer dat de grootmoeder ervaart dat de GI een persoonlijke strijd tegen haar voert en dat zij tijdens de omgangsmomenten – waarbij ook altijd een medewerker van [naam1] aanwezig is – druk voelt van de jeugdbeschermer en de pleegmoeder en/of -vader. Om de familieband met [de minderjarige] te onderhouden wenst de grootmoeder dat de omgangsmomenten vaker en langer plaatsvinden dan de GI voorstaat en zonder de aanwezigheid van de jeugdzorgwerker of (één van) de pleegouders.
2.6
Het hof stelt vast dat zowel de grootmoeder als de GI het wenselijk vinden dat er omgang plaatsvindt tussen de grootmoeder en de 6-jarige [de minderjarige] , zodat het geschil zich beperkt tot de omvang van de omgang. Het hof overweegt als volgt.
2.7
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting concludeert het hof dat een omgangsfrequentie van vier keer per jaar met de grootmoeder het meest tegemoet komt aan de belangen van [de minderjarige] . Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen de GI stelt over de weerstand van [de minderjarige] en de verandering van het humeur en het gedrag van [de minderjarige] rondom de omgangsmomenten met de grootmoeder. [de minderjarige] is nog heel jong en stabiliteit in haar opvoeding is aangewezen in het belang van haar ontwikkeling. Ook heeft zij in principe nog een omgangsregeling met haar ouders. Alles overziend kan een hogere frequentie van de omgangsregeling naar het oordeel van het hof op dit moment dan ook niet aan de orde zijn. Omdat het humeur en het gedrag van [de minderjarige] zowel voor als na de omgang met de grootmoeder door de omgangsmomenten negatief beïnvloed lijken te worden, is het in haar belang dat de GI in de gaten houdt wat zij aankan en dat de GI de plek, de wijze (wel/geen begeleiding en door wie), het moment en de duur van de omgang die [de minderjarige] heeft met de grootmoeder, bepaalt. Het gevoel van veiligheid bij de 6-jarige [de minderjarige] (dat door de aanwezigheid van één van de pleegouders wordt vergroot) weegt voor het hof zwaarder dan het gevoel van de grootmoeder dat zij onder druk staat als de pleegvader of -moeder bij de omgang aanwezig is. Het hof benadrukt in dit verband nog dat het de verantwoordelijkheid is van de volwassenen die bij de omgang aanwezig zijn om er voor te zorgen dat zij zich zodanig gedragen dat de omgang voor [de minderjarige] plezierig verloopt.
2.8
Het vorenstaande maakt dat het hof van oordeel is dat omgang van de grootmoeder met [de minderjarige] met een frequentie van vier keer per jaar, waarbij de GI de invulling van de omgangsmomenten bepaalt, op dit moment het meest in het belang is van [de minderjarige] . Het hof zal dit dan ook als omgangsregeling vaststellen zoals hierna onder de beslissing volgt.
Dit neemt niet weg dat wijziging van de omgang van de grootmoeder met [de minderjarige] in de toekomst mogelijk is. Het belang van [de minderjarige] dient hierbij altijd de eerste overweging te zijn.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
stelt als omgangsregeling vast dat de grootmoeder en [de minderjarige] elkaar vier keer per jaar ontmoeten, waarbij de locatie, wijze, moment en duur door de GI worden bepaald;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, A.P. de Jong-de Goede en E.F. Groot, bijgestaan door mr. T. van der Veen-Hamstra als griffier, en is op
17 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.