ECLI:NL:GHARL:2022:1213

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
21-002028-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersdelict met dodelijke afloop door achteruitrijden met bedrijfsauto

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1968, heeft tijdens het achteruitrijden met zijn bedrijfsauto een persoon aangereden, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer. Het hof oordeelt dat de verdachte tekort is geschoten in zijn zorgplicht tijdens deze bijzondere verrichting. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken, maar het hof vernietigt dit vonnis en komt tot een andere bewijsbeslissing. Het hof acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, namelijk de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, die gevaar op de weg strafbaar stelt.

De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair tien dagen hechtenis, waarvan € 250,- voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. Daarnaast is hem een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van één maand, eveneens met een proeftijd van één jaar. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer. De verdachte had geen eerdere strafbare feiten op zijn naam staan, wat in zijn voordeel heeft meegewogen in de beslissing van het hof.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002028-21
Uitspraak d.d.: 16 februari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland (locatie Groningen) van 23 april 2021 met parketnummer 18-202513-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 februari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.R. Mes, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte vrijgesproken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 november 2019, te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , als bestuurder van een bedrijfsauto, merk: Iveco, daarmee rijdende op de [straat] , met de door hem, verdachte, bestuurde bedrijfsauto, achteruit is gereden, terwijl zich achter die bedrijfsauto een persoon, te weten [slachtoffer] , bevond, waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer] heeft aangereden en/of overreden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft ter zitting in hoger beroep gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld, nu hij – kort weergegeven – gevaar op de weg heeft veroorzaakt dan wel kon veroorzaken door de bijzondere verrichting (het achteruit rijden) uit te voeren zoals hij dat heeft gedaan.
De raadsman heeft ter zitting – kort weergegeven – bepleit dat verdachte geen verwijtbare overtreding heeft begaan en dus dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Naar geldend recht stelt art. 5 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) gedrag strafbaar waardoor gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Het moet daarbij gaan om gevaar voor de veiligheid op de weg, waaronder de reële mogelijkheid van schade voor goed of lijf op de weg dient te worden verstaan. Hij die zich in het verkeer van een gevaar bewust behoort te zijn, moet zichzelf in de gelegenheid stellen vast te stellen dat dit gevaar zich niet voordoet. Of in een concreet geval sprake is van gevaar in de zin van art. 5 WVW 1994 hangt af van de feitelijke waardering van de omstandigheden van het geval. Een enkele overtreding van een verkeersregel uit het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV) zal niet zonder meer het gevaar opleveren zoals bedoeld in art. 5 WVW 1994. De verkeersvoorschriften uit het RVV moeten worden gezien als abstracte gevaarzettingsdelicten. Uit de overtreding van die voorschriften kan mogelijk concreet gevaar ontstaan, maar dat is zeker niet altijd het geval. Voor een bewezenverklaring van art. 5 WVW 1994 is niet vereist dat andere weggebruikers door het rijgedrag van de verdachte concreet gevaar of hinder hebben moeten ondervinden, noch dat zulk gevaar of hinder zich eerder regelmatig heeft verwezenlijkt.
Verdachte reed met zijn bedrijfsauto (een SRV wagen met een gewicht van ongeveer 10.000 kilogram) achteruit, hetgeen een bijzondere manoeuvre betreft in de zin van art. 54 RVV [1] . Bij het uitvoeren van een bijzondere verrichting geldt een zorgplicht, die meebrengt dat verdachte extra voorzichtig had moeten handelen. In de bedrijfsauto van verdachte bevond zich een technische voorziening, te weten een scherm verbonden met een achter op de bedrijfsauto gemonteerde camera waardoor verdachte zicht had achter zijn bedrijfsauto. Uit het dossier blijkt dat verdachte, alvorens achteruit te rijden, op het boven hem gemonteerde scherm van de camera heeft gekeken. Daarna keek hij in zijn spiegels. Verdachte heeft verklaard bij het achteruit rijden alleen nog in zijn spiegels te hebben gekeken.
Nu verdachte tijdens het achteruit rijden geen gebruik (meer) heeft gemaakt van de camera, blijkt naar het oordeel van het hof dat verdachte de camera niet adequaat heeft gebruikt bij de uitvoering van de bijzondere verrichting. Verdachte heeft (mede) hierdoor het moment gemist waarop [slachtoffer] zichtbaar was achter zijn bedrijfsauto terwijl verdachte achteruit reed.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van het hof dat verdachte tekort is geschoten in de op hem rustende zorgplicht tijdens het uitvoeren van de bijzondere verrichting (het achteruit rijden), waardoor hij [slachtoffer] heeft aangereden ten gevolge waarvan zij overleed. Verdachte heeft aldus gevaar op de weg veroorzaakt. Het hof acht het aan verdachte tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 november 2019, te [plaats] , als bestuurder van een bedrijfsauto, merk: Iveco, daarmee rijdende op de [straat] , met de door hem, verdachte, bestuurde bedrijfsauto, achteruit is gereden, terwijl zich achter die bedrijfsauto een persoon, te weten [slachtoffer] , bevond, waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer] heeft aangereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 21 november 2019 tijdens het achteruit rijden met zijn bedrijfsauto [slachtoffer] aangereden, waardoor zij is komen te overlijden. Aan de nabestaanden van het slachtoffer is hierdoor onherstelbaar leed berokkend.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 december 2021 blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Het hof legt een straf op als vergelding voor het strafbare handelen van verdachte, zijnde het veroorzaken van gevaar op de weg. Het hof realiseert zich hierbij dat het gemis van een dierbare en het leed dat aan de nabestaanden is toegebracht, met een straf nooit kan worden gecompenseerd. Het hof neemt in aanmerking dat geen sprake is van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), maar van de overtreding genoemd in artikel 5 van die wet. De bestraffing daarvan kent andere - lagere - uitgangspunten dan die van het misdrijf van artikel 6 WVW 1994.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een geldboete van € 500,-, subsidiair tien dagen hechtenis, waarvan € 250,-, subsidiair vijf dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, passend en geboden. Daarnaast legt het hof aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op voor de duur van één maand met een proeftijd van één jaar.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. J.J. Beswerda, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. L.T. Wemes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 16 februari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. L.T. Wemes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, zoals wegrijden, achteruitrijden, uit een uitrit de weg oprijden, van een weg een inrit oprijden, keren, van de invoegstrook de doorgaande rijbaan oprijden, van de doorgaande rijbaan de uitrijstrook oprijden en van rijstrook wisselen, moeten het overige verkeer voor laten gaan.