Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
“De uitkomst van uw definitieve rapportage is bindend voor partijen.”. Van der Ham heeft ook in de mail van 1 maart 2018 aan ASR en [appellant] (via zijn advocaat, voornoemd), bevestigd dat:
“De vraagstelling en de procedure zijn mij duidelijk. Het is mij ook duidelijk dat het om een bindende beoordeling gaat.”(zie productie A bij memorie van antwoord). Ook in zijn rapport dat eerst in concept naar [appellant] is gegaan heeft Van der Ham opgenomen:
“Partijen zijn overeengekomen dat het uit te brengen arbeidsdeskundig rapport de status heeft van een bindend advies. Hoor en wederhoor moet toegepast worden.”(productie 15 procesinleiding). Tenslotte heeft ook [appellant] in zijn memorie van grieven erkend zich ervan bewust te zijn dat de uitkomsten van het rapport van Van der Ham bindend voor hem zouden zijn (zie randnummer 4.14). Nu geen andere feiten of omstandigheden door [appellant] zijn gesteld op grond waarvan ASR had moeten begrijpen dat de uitkomsten van het onderzoek van Van der Ham niet als een bindende beslissing zou moeten worden beschouwd, staat vast dat hier sprake is van een vaststellingsovereenkomst zoals bedoeld in art. 7:900 en volgende BW.
“Hoor en Wederhoor”van het rapport). Daarbij heeft Van der Ham ook gereageerd op de reactie op het concept-rapport van mr. Koert namens [appellant] van 8 juni 2018 (zie pagina 37 e.v. van het rapport). Mr. Koert heeft in die brief onder meer aandacht gevraagd voor het standpunt dat [appellant] de enige was die het voorbereidende en uitvoerende werk kon verrichten. De werknemers die bij hem in dienst waren, konden hem alleen ondersteunen (klaarleggen van materialen), zie voornoemde brief als bijlage 6 bij het rapport, pagina 4. Hierover heeft Van der Ham in zijn rapport opgenomen (zie pagina 37 en 38):
“dat het uitgangspunt dat zich “onder het eigen personeel (…) minimaal ook één stratenmaker, door betrokkene opgeleid” bevond (zoals vermeld op pagina 38), onjuist is, [appellant] was juist de enige stratenmaker.”Hierop heeft Van der Ham op 22 juni 2018 per mail gereageerd (zie productie 11 bij verweerschrift):
“Betrokkene heeft in zijn reactie op het concept gespreksverslag zelf aangegeven dat er onder de medewerkers in ieder geval één opperman/stratenmaker is, door hem zelf opgeleid.”
“ [appellant] was binnen het bedrijf de stratenmaker. Er waren wel andere jongens ook stratenmaker, maar die waren niet zo goed als hij. Die jongens waren opgeleid binnen het bedrijf. Ik was uiteindelijk ook stratenmaker toen ik in 2014 bij het bedrijf wegging.”Er zijn verder geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit zou moeten volgen dat het rapport van Van der Ham naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn in de zin van art. 7:904 lid 1 BW. Dat betekent dat partijen aan de uitkomsten van het onderzoek door Van der Ham zijn gebonden en alle grieven van [appellant] falen.