ECLI:NL:GHARL:2022:113

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
200.252.629
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van nalatenschap onder invloed van geestelijke stoornis en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verwerping van een nalatenschap door de appellant, die onder invloed van een geestelijke stoornis zou hebben gehandeld. De appellant had de nalatenschap van zijn moeder verworpen, maar de vraag was of deze verwerping rechtsgeldig was, gezien zijn geestelijke toestand op het moment van de verwerping. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant al jarenlang leed aan een ernstige psychiatrische stoornis en dat zijn toestand na het overlijden van zijn moeder in augustus 2014 verslechterde. De appellant was kort voor de verwerping, op 18 mei 2015, voorwaardelijk ontslagen uit een psychiatrische instelling, waar hij was opgenomen onder een rechterlijke machtiging. Het hof oordeelde dat de verwerping van de nalatenschap door de appellant nietig was, omdat deze tot stand was gekomen onder invloed van zijn geestelijke stoornis. Het hof heeft de grieven van de appellant gegrond verklaard en het eerdere vonnis van de rechtbank Gelderland vernietigd. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de geïntimeerden, die in het ongelijk werden gesteld. Het hof heeft de verwerping van de nalatenschap als nietig verklaard en de kosten van de procedure vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.252.629
(zaaknummer rechtbank Gelderland 6922166)
arrest van 11 januari 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. E.N. Mulder,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde1] ,
advocaat: mr. J.W. Stegeman,

2.[geïntimeerde2] ,

wonende te [woonplaats3] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde2] ,
advocaat: mr. K. van Barneveld-Peters.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding in hoger beroep verwijst het hof naar het tussenarrest van 20 oktober 2020.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een verzoek van [geïntimeerde1] van 4 november 2020 tot verbetering van het tussenarrest van 20 oktober 2020 en de reactie van [appellant] daarop van 10 november 2020;
- de akte in het geding brengen producties van [geïntimeerde2] van 30 december 2020 (prod. 5 tot en met 10);
- de akte overlegging producties van [geïntimeerde1] van 6 januari 2021 (prod. HB2 tot en met HB7);
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 20 januari 2021;
- de memories na enquête door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] genomen op 9 maart 2021;
- de memorie na enquête door [appellant] genomen op 23 maart 2021.
1.3
Vervolgens heeft het hof weer arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
Het hof heeft in het tussenarrest van 20 oktober 2020 [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen feit dat [appellant] de nalatenschap van moeder heeft verworpen onder invloed van zijn geestelijke stoornis.
2.2
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben bij voormelde akten van 6 januari 2021 respectievelijke 30 december 2020 dezelfde producties overgelegd. Het betreft e-mailcorrespondentie van [appellant] met het Juridisch Loket van 3 november 2014, tussen [appellant] en [geïntimeerde2] van 5 en 7 november 2014, tussen [appellant] en [geïntimeerde2] van 21 februari 2017 en 20 maart 2017 en een bankafschrift van een ING-rekening.
Verder heeft [geïntimeerde1] op 20 januari 2021 [geïntimeerde2] en [appellant] als getuigen laten horen.
[geïntimeerde2] heeft geen getuigen laten horen.
2.3
Het hof heeft in het tussenarrest van 20 oktober 2020 overwogen dat uit de overgelegde stukken en hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat [appellant] al jarenlang bekend is met een ernstige psychiatrische stoornis en episodes van decompensatie. [appellant] heeft derhalve een blijvende geestesstoornis. Het overlijden van zijn moeder heeft de psychiatrische toestand van [appellant] dermate doen verslechteren dat hij met een (voorlopige) rechterlijke machtiging op grond van de Wet BOPZ moest worden opgenomen in een psychiatrische instelling. Ten tijde van het ondertekenen van de verklaring van verwerping op 18 mei 2015 was [appellant] nog maar enkele dagen met voorwaardelijk ontslag en uit de verklaring van [naam1] blijkt dat [appellant] medicatie toen nog niet optimaal was ‘ingeregeld’: op 21 mei 2015, slechts drie dagen na de ondertekening van de verklaring van verwerping kwam Pro Persona erachter dat [appellant] lithiumspiegel gevaarlijk hoog was.
Ten aanzien van het verweer van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] dat - samengevat - [appellant] ‘niet dom is’, dat hij ondanks zijn aandoening een universitaire studie heeft afgerond en dat hij zich voorts heeft laten voorlichten over (de gevolgen van) aanvaarding van de nalatenschap, heeft het hof overwogen dat zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, niet begrijpelijk is hoe deze omstandigheden zouden moeten leiden tot de conclusie dat bij [appellant] geen sprake is van een (blijvende) geestesstoornis.
Doordat [appellant] met de verwerping zich een aanspraak ontzegde op ongeveer € 52.000,00, was het hof van oordeel dat de verwerping naar objectieve maatstaven beschouwd nadelig was voor [appellant] en dat dat nadeel ten tijde van de verwerping (objectief) was te voorzien.
Het hof was op grond daarvan voorshands van oordeel dat [appellant] voldoende heeft bewezen dat ten tijde van de verwerping zijn geestesvermogens gestoord waren en dat die verwerping voor hem nadelig was en dat oordeel leidde voorshands, dus behoudens tegenbewijs door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] , tot het (weerlegbare) wettelijk vermoeden dat de verwerping tot stand is gekomen onder invloed van [appellant] geestelijke stoornis.
2.4
De vraag is nu of [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] met de door hen overgelegde producties en het getuigenverhoor tegenbewijs hebben geleverd tegen het voorshands bewezen feit dat [appellant] de nalatenschap van moeder heeft verworpen onder invloed van zijn geestelijke stoornis.
Naar het oordeel van het hof zijn [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] daar niet in geslaagd. Het hof licht dat oordeel hierna toe.
2.5
Uit de door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] overgelegde e-mailcorrespondentie uit 2014 (prod. HB2 t/m HB4 respectievelijk prod. 5 t/m 7) blijkt niet dat, zoals [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] - kort gezegd - betogen, [appellant] niet onder invloed van zijn geestelijke stoornis tot verwerping heeft besloten. De e-mail van het Juridische Loket (prod. HB2/prod. 5) omvat niet meer dan algemene informatie over de gevolgen van verwerping van een nalatenschap. Bovendien sluit de e-mail af met het advies om bij twijfel over de keuze advies in te winnen bij een erfrechtdeskundige. De e-mail van [geïntimeerde2] aan [appellant] van 5 november 2014 (prod. HB3/prod. 6) houdt in de weergave door [geïntimeerde2] van een gesprek dat met [appellant] heeft plaatsgevonden en waarin hij zou hebben gezegd de nalatenschap te willen verwerpen. Aan het einde van de e-mail verzoekt [geïntimeerde2] [appellant] om het haar te laten weten als er onjuistheden instaan of als er nog iets moet worden toegevoegd. De e-mail van [appellant] aan [geïntimeerde2] van 7 november 2014 (prod. HB4/prod. 7) sluit af met de mededeling van [appellant] dat hij
“naar een notaris [gaat] voor beneficiaire aanvaarding met een wettelijke vereffenaar. Dat zal ook wel niets worden.”
Uit deze e-mails blijkt veeleer dat [appellant] wat betreft zijn keuze nog zoekende was. Bovendien zijn deze e-mails aan hem gezonden en door hem verzonden in de periode dat hij (ook) volgens [geïntimeerde1] , door het overlijden van moeder op 18 augustus 2014, was teruggeworpen en (uiteindelijk) is opgenomen (memorie na enquête [geïntimeerde1] , rn. 3). Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat [geïntimeerde2] op 14 februari 2015 (prod. 6 bij memorie van grieven) aan [appellant] schrijft:
“De vele mails in de kersttijd en rond de jaarwisseling hebben mij de indruk gegeven, dat het helemaal niet zo goed ging met je.
Als ik kijk, welke rust er over je was gekomen, toen je had besloten om de erfenis te verwerpen, dan is dat een wereld van verschil met de indruk die je nu op me maakt.
Twijfel je zelf niet of je toen wel de juiste beslissing hebt genomen?
Je kunt nu nog steeds verwerpen. Mijn aanbod blijft, dat ik dan jaarlijks het van de belasting vrijgestelde schenkingsbedrag aan je overmaak, totdat de helft van je erfdeel (na aftrek van kosten), waarop je recht zou hebben gehad vereffend is. Over het deel, dat [geïntimeerde1] , daardoor meer zou krijgen, kan ik natuurlijk niet beslissen.
Ik kan de mail van je, dat je zuiver wilt aanvaarden, dan laten verdwijnen.
Als je nog steeds van mening bent, dat zuiver aanvaarden voor jou de beste oplossing is, dan zul je nu toch zeer binnenkort duidelijke stappen moeten gaan zetten om met de andere erven te gaan samenwerken om tot een afwikkeling te komen.”
Uit deze brief blijkt dat [appellant] zich op 14 februari 2015 in ieder geval op het standpunt stelde dat hij de nalatenschap zuiver wilde aanvaarden en dat [geïntimeerde2] in die tijd vond dat het helemaal niet zo goed ging met [appellant] .
2.6
Ook de door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] overgelegde e-mails uit 2017 en het bankafschrift kunnen niet tot tegenbewijs dienen. In de e-mail van 21 februari 2017 (prod. HB5/prod. 8) maakt [appellant] aan [geïntimeerde2] zijn wensen kenbaar met betrekking tot spullen van moeder. Als uit die e-mail al zou moeten worden afgeleid dat [appellant] zich bij het schrijven van die e-mail ervan bewust was dat hij de nalatenschap had verworpen, dan nog is zonder nadere toelichting, welke noch door [geïntimeerde1] noch door [geïntimeerde2] is gegeven, niet begrijpelijk hoe die constatering leidt tot tegenbewijs van het feit dat [appellant] de nalatenschap niet onder invloed van zijn geestelijke stoornis heeft verworpen. Datzelfde geldt voor de e-mail van 20 maart 2017 en kennelijk daarbij horende bankafschrift (prod. HB6-7/prod. 9-10) en ook wanneer deze producties in samenhang worden beschouwd.
2.7
[appellant] heeft als getuige - samengevat - verklaard dat hij toen hem op 4 mei 2015 voorwaardelijk ontslag uit de instelling werd verleend verplicht medicijnen (o.a. lithium en antipsychotica) moest innemen. Later is bij hem een lithiumvergiftiging vastgesteld.
Vanwege de medicijnen had hij last van evenwichtsstoornissen en is hij van zijn fiets gevallen. Lithium had hij niet eerder gehad en de lithiumvergiftiging gaf problemen. Nadat deze vergiftiging geconstateerd werd, is de dossering bijgesteld van 800 naar 600 mg. Daarna heeft [appellant] geen vergiftiging en geen bijwerkingen meer gehad. Hij gebruikt nu al 5,5 jaar lithium in een dosis van 600 mg.
Over de manier waarop hij met de nalatenschap zou kunnen omgaan heeft hij wel advies ingewonnen: [appellant] meent een stuk van de ING ergens te hebben gezien. Hij heeft waarschijnlijk contact gehad met het Juridisch Loket, dat staat in de stukken, en mogelijk heeft hij contact gehad met de Raad van de Rechtsbijstand. Hij heeft zeker contact gehad met de Notaristelefoon en met Achmea. Hij hoopte met het advies tot een goed besluit te komen. Voor wat betreft zijn vraag over de beneficiaire aanvaarding en de wettelijke vereffening is [appellant] verwezen naar een echt notariskantoor. Hij is toen, wanneer precies weet hij niet meer, naar een notariskantoor in Wageningen gegaan en heeft daar een gesprek gehad over het testament van moeder. Verder heeft hij het over geld gehad en over de WAJONG-uitkering. Daar was het al eerder over gegaan. [appellant] wist al dat hij mocht erven met een WAJONG-uitkering. Het tweede wat hij bij de notaris heeft besproken is of hij zijn toeslag bij de WAJONG-uitkering kon kwijtraken. Uit een brief van het UWV van 3 december 2014 blijkt dat een erfenis niet van invloed is op de WAJONG-uitkering en op de toelage.
Wat de notaris tegen hem heeft gezegd weet [appellant] niet meer. Het was een gratis consult. Er zou een tweede consult komen. Hij moest vooraf betalen, dat heeft hij niet gedaan en toen is hij weggegaan.
[appellant] kan zich niet herinneren of hij van het Juridisch Loket een formulier voor het verwerpen van de nalatenschap heeft gekregen. Hij kan zich niet voorstellen dat hij naar [geïntimeerde2] is gegaan omdat hij dat formulier was kwijtgeraakt. In zijn dossier van veertig ordners is hij dat niet tegengekomen.
Rond 18 mei 2015 is [appellant] waarschijnlijk bij [geïntimeerde2] langs geweest en daar heeft hij een papier ondertekend in verband met het verwerpen van de nalatenschap. Hij weet zich er niet veel meer van te herinneren. Het is hem onduidelijk wie het formulier heeft ingevuld. Hij heeft het formulier ondertekend als gevolg van een lithiumvergiftiging. Hij was panisch geworden dan de lithium.
[appellant] heeft voor het overlijden van moeder voor het laatst contact had met [geïntimeerde1] in de periode dat ze bewindvoerder was. Hij heeft [geïntimeerde1] een keer gezien bij moeder in het verpleeghuis, maar weet niet meer precies wanneer dat was. In de periode tussen het overlijden van moeder en mei 2015 heeft hij contact met [geïntimeerde1] gehad: [geïntimeerde1] heeft hem de financiële verantwoording gestuurd en hij heeft haar een aantal keer gezien. Hij is bij zijn weten nooit meer bij [geïntimeerde1] langs geweest.
2.8
[geïntimeerde2] heeft als (partij)getuige - samengevat - verklaard dat [appellant] haar binnen drie maanden na het verlijden van moeder voor het eerst heeft laten weten dat hij overwoog om de nalatenschap te verwerpen. Hij verklaarde dat hij niet kon overzien wat het aanvaarden van de erfenis zou betekenen en dat hij daarom wilde verwerpen. [geïntimeerde2] heeft hem toen verteld dat hij de tijd en ruimte had om zich te verdiepen in het al dan niet verwerpen van de erfenis. Hij was daar erg blij mee. In de periode voorafgaand aan de Kerst heeft hij antwoorden gekregen van o.a. het Juridisch Loket. [geïntimeerde2] heeft tegen [appellant] gezegd dat zij hoopte dat hij wat ruimer in zijn financiële middelen zou komen te zitten door het aanvaarden van de erfenis. Zijn vrees was, dat als het huis niet snel genoeg verkocht zou worden, hij onder het bestaansminimum zou komen door het stopzetten van toeslagen. Hij heeft zelf berekend dat hij ongeveer € 8.000,00 per jaar tekort zou komen. Dat was waarschijnlijk in een telefoongesprek. [appellant] heeft [geïntimeerde2] ook steeds via de mail op de hoogte gehouden van de stand van zaken met betrekking tot de informatie die hij kreeg. Die mails zitten ook bij de procestukken.
De afspraak met [appellant] van 18 mei is op zijn initiatief tot stand is gekomen. Hij wilde de erfenis verwerpen, zei hij. Hij was het formulier dat hem ooit was toegestuurd door het Juridisch Loket kwijt. Zij heeft een formulier op Rechtspraak.nl gevonden en voor hem geprint. [appellant] is toen naar haar toegekomen. Zij kan zich niet herinneren de naam van [appellant] te hebben ingevuld op het formulier, wel dat ze heeft gezegd: ‘Ik ga jouw handtekening er niet onder zetten, dat zal je toch echt zelf moeten doen’.
Haar partner zei later tegen [geïntimeerde2] dat [appellant] aan haar had gevraagd om een aantal dingen in te vullen, maar zij had niets vooraf ingevuld.
Het formulier is bij [geïntimeerde2] achtergebleven en zij heeft het met de verklaring van erfrecht op de bus gedaan.
Aan de toestand van [appellant] die dag is [geïntimeerde2] niets opgevallen. Hij gedroeg zich normaal, rustig. Zij heeft ook geen trilling bij zijn hand gezien. Later vertelde haar partner haar wel dat hij wel had gezien dat de voet van [appellant] trilde, maar zij heeft dat niet gezien. Er wordt veel nadruk gelegd op het feit dat [appellant] ziek zou zijn, maar hij functioneert gewoon met behulp van medicijnen. [geïntimeerde2] heeft maar drie keer meegemaakt dat hij is opgenomen in een grote periode. Dat wil niet zeggen dat hij nergens last van heeft, maar ook niet dat hij niet weet wat hij doet. Zeker niet omdat er een lange periode aan vooraf ging, waarin [appellant] heeft nagedacht over zijn keuze.
[geïntimeerde2] heeft [appellant] niet onder druk gezet en ook niet geprobeerd hem te bewegen om te verwerpen. Er was al een conflict met [geïntimeerde1] van voor het overlijden van moeder. [geïntimeerde1] wilde de erfenis alleen afhandelen. [appellant] en [geïntimeerde2] zaten op één lijn, omdat [geïntimeerde1] zich zo gedroeg. [geïntimeerde2] had gehoopt dat als [geïntimeerde1] zou weten dat [appellant] verworpen had, zij de erfenis met mij wel kon afhandelen. Dat gebeurde niet; de rechtszaken bleven maar komen. In januari 2015 heeft de jurist van ARAG mediation voorgesteld. Ook dat ging niet door, omdat [appellant] en [geïntimeerde1] dat niet wilden.
[geïntimeerde2] denkt dat [appellant] boos is geworden omdat na de verkoop van het huis door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn vorderingen niet werden betaald. [geïntimeerde2] wilde dat wel [geïntimeerde1] niet. Het ging om het vergoeden van een airco die [appellant] had opgehaald in Wageningen voor moeder. [geïntimeerde2] vond het reëel om de kosten die [appellant] had gemaakt te vergoeden. Verder had [appellant] kosten gemaakt voor moeder toen ze nog thuis was, waardoor hij daarvoor ook een vordering had. De vorderingen gingen in totaal om een bedrag van ongeveer € 1.150,00. Omdat hij boos was is hij zich gaan verdiepen in de vraag of hij op grond van zijn psychische toestand de verwerping ongedaan kon maken, veronderstelt [geïntimeerde2] .
In de tijd dat [appellant] opgenomen is geweest, heb [geïntimeerde2] geen contact met hem gehad. Hoe vaak ze hem daarvoor zag kan zij niet zeggen, maar zij hadden regelmatig mailcontact. Telefonisch hebben ze ook contact gehad toen de sleutel van zijn woning kwijt was. Ze belden met name over de vorderingen.
2.9
Uit de getuigenverklaring van [appellant] blijkt naar het oordeel van het hof niet dat [appellant] niet onder invloed van zijn geestelijke stoornis heeft verworpen. [appellant] bevestigt in zijn verklaring wat al uit de stukken was gebleken, namelijk dat hij was ontslagen uit de inrichting waar hij met rechterlijke machtiging was opgenomen op voorwaarde dat hij zijn medicijnen, waaronder lithium, nam en dat hij vanwege een te hoge voorgeschreven dosis lithium ten tijde van de verwerping leed aan een lithiumvergiftiging. Een gevaarlijk hoge lithiumspiegel was, zoals het hof in r.o. 4.6 van het tussenarrest al heeft overwogen, op 21 mei 2015 door Pro Persona geconstateerd blijkens de verklaring van Pro Persona van 15 maart 2018.
2.1
De verklaring van [geïntimeerde2] leidt er eveneens niet toe dat het vermoeden is weerlegd dat de verwerping van de nalatenschap door [appellant] tot stand is gekomen onder invloed van zijn geestelijke stoornis. In het bijzonder de omstandigheid dat [appellant] [geïntimeerde2] heeft gebeld en zei dat hij de erfenis wilde verwerpen, bij haar thuis heeft voorgesteld het maar in orde te maken en zijn handtekening heeft gezet, en dat zij zegt aan zijn toestand niets bijzonders te hebben opgemerkt en [naam2] later had gezien dat de voet van [appellant] trilde, kunnen niet tot een weerlegging leiden. Dit ontzenuwt immers niet dat [appellant] slechts kort daarvoor voorwaardelijk was ontslagen uit de instelling, en ook niet dat - zoals ook in de verklaring van Pro Persona staat - sprake was van een gevaarlijk hoge lithiumspiegel, dat [appellant] niet in goeden doen was op 21 mei 2015, dat bij hem sprake was van beperkt ziekte inzicht en dat [appellant] geen goed overzicht had over zijn financiën. Uit de stukken van Pro Persona van september 2015 (prod. 11) volgt dat [appellant] ten tijde van de manisch-psychotische ontregeling in maart 2015 onder meer onverantwoord geld uitgaf en beperkt ziektebesef en -inzicht had. Dat past eerder bij het beeld dat [appellant] zijn beslissing tot verwerping van de nalatenschap - die immers leidde tot het mislopen van een bedrag van ongeveer € 52.000,00 - op 18 mei 2015 niet goed overzag. Voor wat [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] uit het handelen van [appellant] op konden maken verwijst het hof naar hetgeen hierna onder 2.13 wordt overwogen.
2.11
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat [appellant] de nalatenschap van moeder heeft verworpen onder invloed van zijn geestelijke stoornis.
2.12
Anders dan uit het tussenarrest van 20 oktober 2020 blijkt, heeft niet alleen [geïntimeerde2] , maar ook [geïntimeerde1] bij memorie van antwoord een beroep gedaan op de bescherming die artikel 3:36 BW. Met deze constatering is deze omissie in het tussenarrest hersteld, zodat [geïntimeerde1] geen belang meer heeft bij een beslissing op haar verzoek van 4 november 2020 tot verbetering van dat tussenarrest ex artikel 31 Rv.
2.13
Artikel 3:36 BW biedt bescherming aan degene die als derde op grond van een verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, het ontstaan, bestaan of tenietgaan van een bepaalde rechtsbetrekking heeft aangenomen en in redelijk vertrouwen op de juistheid van die veronderstelling heeft gehandeld. Hoewel het artikel in beginsel ook bescherming kan bieden aan de derde die op basis van een ongerichte, eenzijdige rechtshandeling (zoals een verwerping van een nalatenschap) van een ander heeft gehandeld, is het hof van oordeel dat aan [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval geen beroep op deze derdenbescherming toekomt. [appellant] heeft immers een lange geschiedenis van psychische problemen, waarmee [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] bekend zijn: [appellant] heeft een erfelijke, chronische psycho-affectieve stoornis, waarvoor hij sinds 1975 in behandeling is. In verband met zijn psychische problemen is hij diverse malen opgenomen geweest in psychiatrische instellingen. [appellant] is na het overlijden van zijn moeder in augustus 2014 manisch-psychotisch ontregeld geraakt en ten gevolge daarvan in maart 2015 gedwongen opgenomen. Slechts veertien dagen voor het ondertekenen van de verklaring van verwerping was [appellant] (voorwaardelijk) ontslagen uit de inrichting. In februari 2015, ongeveer een maand voor zijn gedwongen opname, had [appellant] nu juist aan [geïntimeerde2] te kennen gegeven dat hij de nalatenschap zuiver wilde aanvaarden, nadat hij eerder in november 2014 had aangegeven te zullen verwerpen maar ook dat hij beneficiair wilde aanvaarden. De verwerping had bovendien grote negatieve financiële gevolgen voor [appellant] : hij verloor zijn aanspraak op ongeveer € 52.000,00. De verwerping had bovendien voor [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] direct een behoorlijk positief financieel effect: zij hadden nu samen ongeveer € 52.000,00 meer te verdelen.
Gelet op al die omstandigheden mochten [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] er naar objectieve maatstaven niet redelijkerwijze van uitgaan dat [appellant] met de ondertekening van de verklaring van verwerping de nalatenschap ook echt wilde verwerpen. Bij de (partiële) verdeling van de nalatenschap (inclusief de daarvan deel uitmakende verkoopopbrengst van de woning) hebben zij dan ook niet gehandeld in redelijk vertrouwen op de juistheid van hun veronderstelling dat de nalatenschap door [appellant] was verworpen.

3.De slotsom

3.1
De grieven slagen. Het bestreden vonnis van 12 september 2018 zal worden vernietigd.
3.2
Het hof zal [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] als de in het ongelijk te stellen partijen veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in dit hoger beroep.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 199,82 (= 2 x € 99,91)
- griffierecht
€ 79,00
totaal verschotten € 278,82
- salaris advocaat € 1.086,00 (2 punten x tarief II(2018)).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 203,62 (= 2 x € 101,81)
- griffierecht
€ 324,00
totaal verschotten € 527,62
- salaris advocaat € 3.342,00 (3 punten x appeltarief II).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 12 september 2018 en doet opnieuw recht;
4.2
verklaart voor recht dat de verwerping van de nalatenschap van moeder door [appellant] nietig is;
4.3
veroordeelt [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] in de kosten van de procedure in eerste aanleg vastgesteld op € 278,62 voor verschotten en op € 1.086,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
4.4
veroordeelt [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] in de kosten van dit hoger beroep tot deze uitspraak vastgesteld op € 527,62 voor verschotten en op € 3.342,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
4.5
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.6
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H.F. van Vugt, M.L. van der Bel en M.H.H.A. Moes en is in tegenwoordigheid van de griffier door mr. M.L. van der Bel in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2022.