In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een pachtkwestie. Het hof heeft in een eerder tussenarrest geoordeeld dat de pachter zijn betalingsrechten en fosfaatrechten niet aan de verpachter hoefde over te dragen. Desondanks heeft de pachter, op basis van een kort gedingvonnis, deze rechten gedurende twee jaar aan de verpachter overgedragen, wat heeft geleid tot schade voor de pachter. In het huidige arrest heeft het hof de schade vastgesteld en de vorderingen van de pachter gedeeltelijk toegewezen.
Het procesverloop na het tussenarrest heeft geleid tot een verdere toelichting van de schade door de pachter, die zijn schade heeft onderbouwd met concrete cijfers. Het hof heeft de schadevergoeding gebaseerd op de huurwaarde van de betalingsrechten en de nominale waarde van de rechten. De pachter heeft schade geleden omdat hij niet kon beschikken over de betalingsrechten, wat hem heeft verhinderd deze te verzilveren of te verhuren. Het hof heeft de schade voor de jaren 2017 en 2018 vastgesteld en de vorderingen van de pachter toegewezen, terwijl de vordering van de verpachter is afgewezen.
De beslissing van het hof houdt in dat de verpachter wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de pachter en de kosten van de procedure. Het hof heeft de kosten van de verpachter in conventie en reconventie vastgesteld en deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om hun schade voldoende aannemelijk te maken en de rol van de huurwaarde in het vaststellen van schade in pachtkwesties.