ECLI:NL:GHARL:2022:11282

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
08-242054-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beschikking rechtbank Overijssel inzake vergoeding reiskosten en kosten verzoekschrift

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, die op 30 maart 2022 een verzoek om vergoeding van reiskosten en kosten voor het opstellen van een verzoekschrift heeft toegewezen. Appellante, geboren in 1995, had verzocht om een vergoeding van € 7,79 voor gemaakte reiskosten in een strafzaak, alsook om een vergoeding voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De rechtbank kende in totaal € 22,79 toe, inclusief € 15,- voor de kosten van het verzoekschrift. Appellante ging in hoger beroep tegen deze beschikking, dat op 28 november 2022 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld.

Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde vergoeding, ondanks de wanverhouding tussen de reiskosten en de forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoek, integraal dient te worden toegewezen. Het hof oordeelde dat, nu de strafzaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, appellante recht had op een vergoeding voor gemaakte reis- en verblijfkosten. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en een totale vergoeding van € 687,79 toegekend, bestaande uit de reiskosten en een forfaitaire vergoeding voor de kosten van het verzoekschrift. De griffier werd opgedragen om het bedrag over te maken op de rekening van appellante.

De uitspraak benadrukt de mogelijkheid van schadevergoeding voor gemaakte kosten in strafzaken, en het hof heeft rekening gehouden met de landelijke aanbevelingen inzake verzoekschriften voor schadevergoeding. De beslissing is op 12 december 2022 ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
AV-nummer: 000648-22
Parketnummer: 08-242054-21
Uitspraak d.d.: 12 december 2022
Beschikkingvan de meervoudige raadkamer op het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 30 maart 2022 op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering van:

[appellante] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
te dezer zake woonplaats kiezende te [adres]
,
hierna te noemen: appellante.

Procesgang

Bij een op 5 januari 2022 door de rechtbank ontvangen verzoekschrift heeft appellante gevraagd om een vergoeding uit ’s Rijks kas van € 7,79 voor in een strafzaak gemaakte reiskosten, zoals nader in het verzoekschrift omschreven. Daarnaast heeft appellante verzocht om een vergoeding voor de kosten van het opstellen en behandelen van het verzoekschrift.
De rechtbank heeft bij voormelde beschikking het verzoek toegewezen tot een bedrag van in totaal € 22,79, inclusief € 15,- als vergoeding voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
Namens appellante is op 6 april 2022 hoger beroep tegen die beschikking ingesteld.
Het hoger beroep is op 28 november 2022 door het hof in het openbaar in raadkamer behandeld, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en namens appellante mr. Van Nimwegen.

Beoordeling van het verzoek

Bij brief van 26 november 2021 heeft de officier van justitie aan appellante medegedeeld dat de aan haar opgelegde strafbeschikking is ingetrokken en dat de zaak is geseponeerd, omdat er onvoldoende bewijs is. De strafzaak is daarmee geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft het verzoek in hoger beroep nader toegelicht en gepersisteerd bij het verzoek.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde vergoeding ondanks de wanverhouding tussen de reiskosten en de forfaitaire vergoeding van de kosten voor het indienen van het verzoek, integraal dient te worden toegewezen.
Als de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt ingevolge artikel 530, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen uit ’s Rijks een vergoeding toegekend voor zijn ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, berekend op de voet van het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde.
De gevraagde vergoeding van € 7,79 voor de gemaakte reiskosten komt voor vergoeding in aanmerking.
Hoewel het de voorkeur verdient dat voor een dergelijk klein bedrag een alternatief voor een procedure als deze zou bestaan – het hof is met de rechtbank en de advocaatgeneraal van oordeel dat sprake is van een scheve verhouding met de forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van een verzoekschrift – zal het hof mede gelet op de landelijke aanbeveling inzake verzoekschriften schadevergoeding als vergoeding voor de kosten verbonden aan het opstellen en behandelen van dit verzoekschrift het standaardbedrag van € 680,00 toekennen nu het in twee instanties is behandeld.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig om aan appellante de navolgende vergoeding toe te kennen (voor):
- reiskosten € 7,79
- kosten verzoek
€ 680,00 +
Totaal € 687,79.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep;
Kent aan appellante toe een vergoeding ten laste van de Staat van
€ 687,79 (zeshonderdzevenentachtig euro en negenenzeventig cent).
Beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op rekeningnummer IBAN [rekeningnummer] , ten name van [naam] , onder vermelding van: ‘schadevergoeding [appellante] ’.
Aldus gegeven door
mr. R.D.J. Visschers, voorzitter,
mr. N.C. van Lookeren Campagne en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E. van der Zandt, griffier,
door de voorzitter en de griffier ondertekend en op 12 december 2022 ter openbare zitting uitgesproken.