ECLI:NL:GHARL:2022:11239

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
2 januari 2023
Zaaknummer
200.302.164/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking tot opheffing van bewind en wijziging van de grondslag van het bewind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De kantonrechter had eerder het bewind opgeheven omdat de schulden van de rechthebbende, geboren in 1983, waren opgelost. Het hof heeft deze beslissing vernietigd en de grondslag van het bewind gewijzigd naar de situatie waarin de rechthebbende, vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand, niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.

De rechthebbende was in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter, die op 9 augustus 2021 had geoordeeld dat het bewind per 1 september 2021 moest worden opgeheven. De rechthebbende en zijn advocaat stelden dat, ondanks de afwezigheid van problematische schulden, de rechthebbende niet in staat was om zijn financiën zelfstandig te beheren. Dit werd onderbouwd door psychische klachten die de rechthebbende beletten om post te openen en zijn financiële administratie te voeren.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende, ondanks de opheffing van het bewind, opnieuw financiële achterstanden had opgelopen. De bewindvoerder had ondersteuning geboden, maar zonder de formele status van bewindvoerder kon hij niet adequaat optreden. Het hof concludeerde dat voortzetting van het bewind noodzakelijk was en dat de rechthebbende onvoldoende in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De beschikking van de kantonrechter werd vernietigd, en het bewind werd hersteld op een gewijzigde grondslag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.302.164/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8905646)
beschikking van 29 december 2022
inzake
[verzoeker](de rechthebbende),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. K.J. Kanning te Assen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de bewindvoerder] B.V., in haar hoedanigheid van voormalig bewindvoerder van de rechthebbende (de bewindvoerder),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[de moeder](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
[de vader](de vader),
wonende te [woonplaats2] ,
[de halfzus](de (half-)zus),
wonende te [woonplaats3] ,
[de halfbroer](de halfbroer),
wonende te [woonplaats2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 9 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 28 oktober 2021;
- een journaalbericht namens de rechthebbende van 17 november 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 december 2022 plaatsgevonden. De rechthebbende is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Ook is verschenen [naam1] , namens de bewindvoerder.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1983.
3.2
Bij beschikking van 28 juli 2014 is een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende omdat hij vanwege verkwisting of het hebben van problematische schulden niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Ten tijde van de bestreden beschikking was [de bewindvoerder] B.V. de bewindvoerder.
3.3
In de vijfjaarlijkse evaluatie, bij de kantonrechter ingekomen op 19 november 2020, heeft de bewindvoerder aangegeven dat de schulden van de rechthebbende door een schuldsaneringstraject zijn opgelost.
3.4
Bij brief, ingekomen bij de kantonrechter op 20 januari 2021, heeft de bewindvoerder de kantonrechter verzocht de grondslag van het bewind te wijzigen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek tot wijziging van de grondslag van het bewind afgewezen en ambtshalve het bewind over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende per 1 september 2021 opgeheven.
4.2
De rechthebbende komt in hoger beroep van de bestreden beschikking.
De rechthebbende verzoekt het hof, althans zo begrijpt het hof, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de bewindvoerder strekkende tot wijziging van de grondslag van de bewindvoering, alsnog toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de vraag of de kantonrechter terecht het verzoek tot wijziging van de grondslag van het bewind heeft afgewezen en het bewind per 1 september 2021 heeft opgeheven.
5.2
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.3
Niet in geschil is dat ten tijde van de bestreden beschikking de schulden van de rechthebbende waren opgelost en dat verkwisting of het hebben van problematische schulden toen geen grondslag meer konden vormen voor voortzetting van het bewind. In hoger beroep is naar voren gekomen dat er sinds de opheffing van het bewind, voor zover nu bekend een beperkt aantal, nieuwe schulden is ontstaan. Los van de vraag of dit op zichzelf voldoende grondslag vormt voor voortzetting van het bewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden, is het hof van oordeel dat voortzetting van het bewind in elk geval gerechtvaardigd is op grond van de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende. De rechthebbende en de bewindvoerder hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat de rechthebbende niet in staat is tot (enige mate van) zelfredzaamheid op het gebied van zijn financiën.
5.4
Uit het dossier en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de rechthebbende psychische klachten heeft waardoor hij niet in staat is om post te openen. Wanneer de rechthebbende post ontvangt, wordt hij zeer gespannen en angstig en vertoont hij vermijdingsgedrag. Hij opent de post dan niet. Door het opheffen van het bewind heeft de rechthebbende het afgelopen jaar zelf de voor hem bestemde post weer ontvangen. Deze post heeft hij echter niet geopend, als gevolg waarvan hij het afgelopen jaar facturen heeft gemist. Hierdoor zijn opnieuw financiële achterstanden ontstaan.
5.5
De bewindvoerder heeft sinds de opheffing van het bewind door middel van budgetbeheer enige ondersteuning geboden bij de financiële administratie van de rechthebbende. De bewindvoerder heeft ter zitting (met voorbeelden) aangegeven dat de rechthebbende niet over de capaciteiten beschikt om zelfstandig zijn financiële administratie te voeren, ook niet met de mate van ondersteuning zoals die het afgelopen jaar is geboden. Omdat er nu geen officieel bewind loopt, mag de bewindvoerder voor de rechthebbende geen regeling treffen om achterstanden in te lossen. Evenmin kan de bewindvoerder kwijtscheldingen - bijvoorbeeld voor gemeentelijke heffingen - voor de rechthebbende aanvragen. De bewindvoerder vindt voortduring van het bewind op een gewijzigde grondslag noodzakelijk.
Het hof deelt de visie van de bewindvoerder dat in dit geval niet kan worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel zoals budgetbeheer omdat het de bewindvoerder dan aan de noodzakelijke bevoegdheden ontbreekt om de vermogensrechtelijke belangen van rechthebbende ten volle te kunnen behartigen.
5.6
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de omstandigheid dat de rechthebbende het
eens is met de verzochte grondslag, is het hof van oordeel dat voortzetting van
het bewind noodzakelijk was en is en dat het inleidend verzoek tot wijziging van de grondslag van het bewind dient te worden toegewezen. Genoegzaam is gebleken dat de rechthebbende onvoldoende in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking in zijn geheel vernietigen, waarmee de opheffing van het bewind geacht wordt nooit te hebben plaatsgevonden en waardoor het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende, herleeft, maar vanaf heden op een andere grondslag.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 9 augustus 2021, en opnieuw rechtdoende:
wijzigt vanaf de datum van deze beschikking de grondslag van het over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan [verzoeker] , geboren [in] 1983 te [plaats1] , ingestelde bewind naar het in verband met lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat zijn ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, C. Koopman en C. Coster, bijgestaan door mr. M.J. van Mourik als griffier, en is op 29 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.