ECLI:NL:GHARL:2022:11185

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
21-001998-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige en seksueel binnendringen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een 25-jarige man, was eerder veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met een 13-jarig meisje. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 augustus 2019 tot 1 oktober 2019 meerdere ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het meisje. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft de eerdere straf bevestigd, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer.

Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, mede op basis van steunbewijs uit chatberichten en verklaringen van getuigen. De verdachte ontkende de feiten en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van het slachtoffer voldoende steun vonden in ander bewijs, waaronder chatberichten en getuigenverklaringen. De verdachte is schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en de eerdere veroordeling is bevestigd, met een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.500,-.

De zaak benadrukt de ernst van seksuele misdrijven tegen minderjarigen en de noodzaak van bescherming van de seksuele integriteit van jongeren. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de gevangenisstraf opgelegd, met bijzondere voorwaarden ter bescherming van het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001998-21
Uitspraak d.d.: 27 december 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 april 2021 met parketnummer 18-190957-20 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
niet ingeschreven bij de Basisregistratie Personen,
postadres volgens eigen opgave ter terechtzitting van het hof:
[woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden de oplegging van een contactverbod en een locatieverbod voor [straat] alsmede directe uitvoerbaarheid daarvan. Tevens heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot teruggave van de inbeslaggenomen telefoon aan verdachte, en tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding, te weten € 8.000,- alsmede tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij ten aanzien van het overige gevorderde. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.G. Roethof, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 13 april 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, bij verstek veroordeeld ter zake van de tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van een contactverbod. Tevens heeft de rechtbank beslist tot teruggave van de inbeslaggenomen telefoon aan verdachte en tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding, te weten € 1.500,- alsmede tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij ten aanzien van het overige gevorderde.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot 1 oktober 2019 te [plaats], met [benadeelde], geboren op [geboortedatum] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina van die [benadeelde];
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot 1 oktober 2019 te [plaats], met [benadeelde], geboren op [geboortedatum] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het betasten van de vagina en/of de billen en/of de borsten van die [benadeelde] en/of
- het (tong)zoenen met die [benadeelde] en/of
- het zich laten aftrekken door die [benadeelde].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feiten. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. Verdachte ontkent stellig dat sprake was van een seksuele relatie tussen hem en aangeefster. Voor de tenlastegelegde feiten bevat het dossier bovendien onvoldoende (steun)bewijs. De chatberichten die voor het onder 1 tenlastegelegde feit tot bewijs zijn gebezigd, dienen daarbij in de context te worden bezien. Het chatbericht ‘Ja wij seksen heel veel’ was bijvoorbeeld sarcastisch bedoeld. Ook bevat het dossier naast de foto van een kussende verdachte en aangeefster, die niet tot bewijs gebezigd kan worden omdat het geen ontuchtige handeling oplevert, geen andere bewijsmiddelen voor het onder 2 tenlastegelegde feit.
Oordeel van het hof
Het hof zal eerst toetsen of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn. Daarna zal het hof ingaan op de vraag of er voldoende steunbewijs voor de verklaringen van aangeefster in het dossier aanwezig is.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Op 3 februari 2020 en 15 mei 2020 heeft aangeefster ten overstaande van de politie een tweetal verklaringen afgelegd. Het hof is van oordeel dat aangeefster in voornoemde verhoren uitgebreide en consistente verklaringen heeft afgelegd. Verder heeft aangeefster gedetailleerd verklaard over de handelingen die verdachte bij haar heeft verricht (waaronder het betasten van haar borsten, billen en vagina, en de vaginale penetraties met de vinger en penis van verdachte) en de handelingen die aangeefster bij verdachte heeft verricht (waaronder het aftrekken van verdachte). Tevens heeft zij gedetailleerd verklaard over de plekken waar en de momenten waarop de verschillende handelingen zouden hebben plaatsgevonden.
Daar komt bij dat hetgeen de ouders aangeefster hebben horen verklaren omtrent de tenlastegelegde feiten, overeenkomt met de latere verklaringen die aangeefster bij de politie daaromtrent heeft afgelegd. Het is ook de moeder die de zaak aan het rollen brengt, nadat ze opvallend gedrag van haar dochter en verdachte heeft waargenomen. Aan de oprechtheid en authenticiteit van de verklaringen van aangeefster draagt naar het oordeel van het hof voorts bij dat aangeefster heeft verklaard tegenstrijdige gevoelens te hebben gehad omtrent de tenlastegelegde handelingen. Zo heeft zij verklaard dat zij zich ongemakkelijk voelde toen verdachte voor het eerst haar borsten betastte. Tegelijkertijd verklaarde aangeefster dat ze verdachte ook wel lief vond en dat ze de eerste keer dat er vaginale penetratie plaatsvond zowel ‘eng spannend’ als ‘leuk spannend’ vond. Ze zegt dat ze verdachte wel een beetje leuk vond en niet wist of ze verliefd was.
Het hof acht de verklaringen van aangeefster gezien het vorenstaande geloofwaardig en betrouwbaar en daarmee ook bruikbaar voor het bewijs. Het hof zal haar verklaringen dan ook als uitgangspunt nemen.
Steunbewijs
De volgende vraag die voorligt, is of er sprake is van ander bewijs dat de verklaringen van aangeefster ondersteunt. Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is en overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring van het slachtoffer. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Dit betekent dat - in een zaak als de onderhavige, waarin verdachte het tenlastegelegde feit ontkent en er geen directe getuigen zijn van de verweten ontuchtige handelingen - de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer moet beoordelen en vervolgens moet beoordelen of er voldoende steunbewijs voor de verklaring van het slachtoffer in het dossier aanwezig is.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal; wel is vereist dat de verklaringen van het slachtoffer op specifieke punten bevestiging zien in ander bewijsmateriaal en dat tussen een en ander een niet te ver verwijderd verband bestaat.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster omtrent de tenlastegelegde handelingen worden ondersteund door de seksueel getinte chatberichten tussen verdachte en aangeefster die zich in het dossier bevinden. Dat deze chatberichten sarcastisch bedoeld waren zoals verdachte heeft betoogd, acht het hof, mede gelet op de (bijbehorende) foto’s die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen, niet aannemelijk. Daar komt bij dat de stelling dat de chatberichten (slechts) sarcastisch zijn bedoeld pas ter terechtzitting in hoger beroep voor het eerst door verdachte naar voren is gebracht, terwijl hij daartoe al eerder de gelegenheid had gehad. Naast de chatberichten vormen naar het oordeel van het hof ook voornoemde foto’s redengevend bewijs dat de relatie tussen verdachte en aangeefster niet enkel een vriendschappelijke relatie was, zoals verdachte stelt. Zo zijn op de telefoon van verdachte meerdere foto’s van aangeefster aangetroffen, waarop zij in haar ondergoed te zien is. Ook blijkt uit de chatberichten dat wanneer aangeefster op verzoek van verdachte een foto van haar onderlichaam stuurt, verdachte daarop reageert met: ‘Zie alleen geen onderbroek hahah’, waarop aangeefster een nieuwe foto van haar onderlichaam stuurt en verdachte reageert met ‘Stuk beter’. Verder acht het hof het relevant dat in verdachtes browsegeschiedenis zoektermen als ‘is een relatie met minderjarige strafbaar’ en ‘seks met minderjarigen’ zijn aangetroffen, waarin tevens een bevestiging gevonden kan worden dat de relatie tussen verdachte en aangeefster niet enkel platonisch was. Op de vraag waarom naar voornoemde zoektermen is gezocht, heeft verdachte ter terechtzitting geen eensluidend of overtuigend antwoord gegeven. Tot slot is het hof van oordeel dat de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2], te weten de ouders van aangeefster, de verklaringen van aangeefster omtrent de tenlastegelegde handelingen eveneens ondersteunen. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben weliswaar (slechts) van aangeefster gehoord dat verdachte seksuele handelingen bij aangeefster had verricht, maar wat zij hebben waargenomen is dat aangeefster zichtbaar overstuur was toen zij dit vertelde.
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en verwerpt het verweer van de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 augustus 2019 tot 1 oktober 2019 te [plaats], met [benadeelde], geboren op [geboortedatum] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis en vinger(s) in de vagina van die [benadeelde];
2.
hij in de periode van 1 augustus 2019 tot 1 oktober 2019 te [plaats], met [benadeelde], geboren op [geboortedatum] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het betasten van de vagina en de billen en de borsten van die [benadeelde] en
- het zich laten aftrekken door die [benadeelde].
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Het hof past bij de beoordeling van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde de volgende bewijsmiddelen toe.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 30 januari 2020, opgenomen op pagina 33 e.v. van het dossier met nummer 2019325783 d.d. 20 juli 2020, inhoudende als verklaring van [getuige 1] en betreffende haar dochter [benadeelde], geboren op 24-04-2006:
V: Wat kun je ons vertellen over de zomer van 2019, toen jij dat voorgevoel kreeg?
A: Op 5 december 2019 zat [verdachte]
(het hof begrijpt: verdachte)op de bank bij mijn ex-man [getuige 2]. [benadeelde] zat achter de computer. Ik was ook bij [getuige 2]. Ik zag dat de hand van [verdachte] achter zijkant van de bank verdween naar de knie van [benadeelde]. Toen [benadeelde] en ik later naar huis gingen, heb ik aan [benadeelde] gevraagd, waarom [verdachte] over haar knie aaide. Ze zei toen boos tegen mij, dat ik dat maar aan hem moest vragen.
Op 8 december 2019 waren [benadeelde] en ik bij [getuige 2] thuis. Wij wisten toen nog steeds niet wat er precies tussen [verdachte] en haar was gebeurd. [getuige 2] floepte er toen spontaan uit, of [verdachte] nog meer met haar had gedaan. Toen werd [benadeelde] stil en begon te huilen. Ze knikte en zei tegen ons dat er meer was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie
Noord-Nederland d.d. 3 februari 2020, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [benadeelde], geboren op [geboortedatum] 2006:
Een week na 4 augustus 2019 begon [verdachte] echt aan me te zitten. Hij sliep toen bij mijn vader
(het hof begrijpt: in [plaats]).Hij begon toen aan mijn kont te zitten en aan
mijn borsten. Hij ging aan mijn borsten zitten en knijpen en voelen. Deze keer zat hij alleen
aan mijn borsten.
V: En de andere keren?
A: Hij gaat dan op mijn broek een beetje wrijven en ook tussen mijn benen. Hij wrijft dan
over mijn geslachtsdeel.
V: Waar is er nog meer gebeurd?
A: In [adres 1]. Toen ging het wel echt verder. Hij ging mijn broek in. Hij wreef met
zijn hand op mijn geslachtsdeel. Eerst was zijn hand op mijn onderbroek en daarna erin. Hij
gaat met zijn vinger in mijn geslachtsdeel. De vinger beweegt dan. Later gaat het echt verder tot de max. Dan gaat hij echt meer dingen doen.
V: Vertel eens, wat gaat hij doen?
A: Hij ging toen verder dan alleen met zijn vinger.
V: Wat gebeurde er dan precies?
A: Het meest erge, wat je kan bedenken, zeg maar. Seks. Hij gaat met zijn piemel in mijn
geslachtsdeel. Ik lig op mijn zij en hij ook. Hij ligt achter mij. Ik voel dat zijn piemel er in
gaat. Hij ging heen en weer met zijn piemel.
V: Hoe vaak is dit gebeurd, die seks?
A: Twee keer. De laatste keer was einde vakantie.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie
Noord-Nederland d.d. 15 mei 2020, opgenomen op pagina 47 e.v. van voornoemd dossier,
inhoudende als verklaring van [benadeelde]:
V: Hoe zat hij aan je borsten?
A: Gewoon rustig een beetje knijpen en voelen.
V: Hoe vaak is dat betasten van de borsten op deze manier gebeurd?
A: Twee of drie keer. Het is allemaal in mijn vaders huis gebeurd. Hij wreef over mijn borsten en ging in mijn broek. Hij ging wrijven. Hij wrijft over mijn geslachtsdeel. Die andere zaterdag. Toen ging hij door. Hij ging ook naar binnen bij mij. Met zijn vinger in mijn geslachtsdeel. Hij zoende mij ook. Hij zoende mij op de mond.
V: Hoe vaak is dit gebeurd?
A: Twee of drie keer, ook nog op andere dagen. Volgens mij nog ergens in een speeltuintje.
Dat was niet heel ver van huis in [plaats].
V: Je hebt eerder iets gezegd over het '[adres 1]'?
A: Dat is vlakbij het speeltuintje. Hij heeft mij gevingerd bij het treintje, dat is het speeltuintje, op mijn zus haar kamer en in [adres 1].
V: Heb je ook seksuele handelingen bij hem moet verrichten?
A: Ja, wel aftrekken.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 6 april 2020, opgenomen op pagina 56 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2], wonende aan de [adres 2] te [plaats]:
Ik heb een dochter [benadeelde] (bijna 14)
V: Ik maak even een sprong in de tijd. Jij zou op 8 december 2019 in jouw woning aan [benadeelde] gevraagd hebben of er meer tussen [verdachte] en [benadeelde] was voorgevallen. Wat is er toen precies gezegd?
A: (…) Toen werd ze week. Ze zakte in elkaar en zei: "Nou, hij heeft aan mijn borsten gezeten en in mijn broek."
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie
Noord-Nederland d.d. 14 juli 2020 met bijlagen, opgenomen op pagina 243 e.v. van
voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
De veilig gestelde data van de telefoon van verdachte werd door mij onderzocht. Van het
onderzoek zijn een aantal extractie rapportages opgemaakt, welke bij dit proces-verbaal zijn
gevoegd. In deze extractie rapporten is inzichtelijk gemaakt waar op de telefoon van de
verdachte naar is gezocht, met wie hij contact heeft gehad, hoe vaak er met de onderzochte
telefoon contact is geweest met de telefoon van [benadeelde]. Tevens is de WhatsApp en
de Facebook Messenger communicatie tussen verdachte en [benadeelde] inzichtelijk gemaakt. In
de "Web History" is te zien waar naar is gezocht op een internet zoekmachine, zoals Google.
Op de onderzochte telefoon is te zien dat er op meerdere data en tijdstippen is gezocht met
zoektermen die mogelijk te maken hebben met het strafrechtelijke onderzoek, namelijk:
- is een relatie met minderjarige strafbaar;
- seks met minderjarigen.
Bijlage extractierapport betreffende Facebook Messenger [verdachte]-[benadeelde], pagina 543 e.v.:
2 september 2019
[verdachte]:
- Ik je toen wel lief vastpakte
- En niet losliet vlgm
- Jaaa wij seksen heel veel
- Geile beer!
- Maar het is keer op keer heerlijk
[benadeelde]: Uh jahh
[verdachte]: Hmmmm lijkt me wel echt heeeeeel chili. Samen slapen.
[benadeelde]: Hebben we toch al gedaan, die eerste nacht weetje nog
[verdachte]: Jaaa en gelukkig ben ik toen wakker geworden anders was het allang einde
oefening.
30 augustus 2019
[verdachte]: Waar blijven doe beentjes
[benadeelde]: Moet ik stuuuren?
[verdachte]: Yaaaa
[benadeelde] heeft een foto verstuurd.
[verdachte]: Zie alleen geen onderbroek HaHah
[benadeelde]: Die?
[benadeelde] heeft een foto verstuurd
[verdachte]: Stuk beter

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
en:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met en het seksueel binnendringen van het lichaam van een meisje van 13 jaar. Verdachte was destijds vijfentwintig jaar oud. Uit het dossier blijkt dat aangeefster en verdachte gevoelens voor elkaar hadden. De wetgever heeft seksueel contact met jeugdigen tussen de 12 en 16 jaar echter strafbaar gesteld. Dit verbod strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die, gelet hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht moeten worden zelf niet of onvoldoende in staat te zijn die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van aangeefster. Het hof rekent het verdachte aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 november 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten.
Verdachte heeft in eerste aanleg niet willen meewerken aan de totstandkoming van een reclasseringsrapport. De persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn ter terechtzitting in hoger beroep besproken. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat onvoldoende uit het dossier en het besprokene ter terechtzitting is gebleken dat sprake is van psychische problematiek bij verdachte, zodat daarmee niet in strafmatigende zin rekening zal worden gehouden.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is, waarbij als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangeefster wordt opgelegd. Deze deels voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur voor verdachte. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof af van het opleggen van een locatieverbod. Bij het hof zijn geen omstandigheden bekend die maken dat er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich in de toekomst bij de woning van [getuige 2], vader van [benadeelde], zal ophouden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

Onder verdachte is een mobiele telefoon, te weten een Samsung J7, in beslag genomen. Dit goed kan naar het oordeel van het hof aan verdachte worden teruggegeven nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.000,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade stelt het hof voorop dat artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een limitatieve opsomming geeft van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Van de onder b bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt dat aangeefster sinds december 2020 een psychologische behandeling ondergaat. Nu echter de ernst van psychische schade thans nog niet kan worden vastgesteld, zal het hof, overeenkomstig het oordeel van de rechtbank, de immateriële schade tot op heden naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 1.500,-. Het hof zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige gevorderde in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde], geboren op [geboortedatum] 2006, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een mobiele telefoon (merk: Samsung J7, goednummer: [nummer]).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 oktober 2019.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 27 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.