ECLI:NL:GHARL:2022:11184

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
21-002870-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor eenvoudige mishandeling in het kader van burenruzie met verwerping van verweren noodweer en psychische overmacht

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1971 en wonende te [woonplaats], was eerder door de politierechter schuldig verklaard aan mishandeling zonder oplegging van straf. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld naar aanleiding van een incident op 3 april 2019, waarbij de verdachte zijn buurman, [benadeelde], heeft mishandeld door hem met kracht tegen het lichaam te duwen tijdens een burenruzie. De verdachte heeft verweer gevoerd op basis van noodweer en psychische overmacht, maar het hof heeft deze verweren verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans heeft aanvaard dat zijn buurman ten val zou komen en letsel zou oplopen. De verdediging kon niet aantonen dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die een beroep op noodweer rechtvaardigde. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 150,- met een proeftijd van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, waardoor deze alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002870-20
Uitspraak d.d.: 27 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 19 augustus 2020 met parketnummer 18-103488-20 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en tot schuldigverklaring van verdachte zonder oplegging van een straf of maatregel, alsmede tot het niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. A. Allersma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 19 augustus 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, de strafbeschikking vernietigd en verdachte ter zaken van mishandeling schuldig verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel. Tevens heeft de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 april 2019, te [plaats], in de gemeente [gemeente], [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] (met kracht) tegen het lichaam te duwen, waardoor, in elk geval mede waaardoor die [benadeelde] ten val is gekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de mishandeling zodat hij moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer, dan wel putatief noodweer, dan wel psychische overmacht toekomt. Aangever gedroeg zich agressief en kwam dreigend af op verdachte en diens echtgenote.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 3 april 2019 is aangever in het kader van een langer lopende burenruzie en meer concreet naar aanleiding van een woordenwisseling die eerder op de dag had plaatsgevonden, naar de woning van verdachte gelopen. Nadat de echtgenote van verdachte de deur opendeed, is er een woordenwisseling tussen haar en aangever ontstaan. Aangever zag dat verdachte van de trap naar beneden kwam en achter zijn vrouw ging staan. Vervolgens stapte verdachte om zijn vrouw heen en aangever zag en voelde dat verdachte hem met volle kracht met twee handen tegelijk van voren tegen de schouders duwde. Daardoor is aangever achterover op de stoep gevallen en heeft hij pijn en letsel opgelopen. Getuige [getuige], de overbuurman, heeft gezien dat de echtgenote van verdachte vlak voor dan wel in de deuropening stond en dat aangever recht tegenover haar stond. Hij hoorde dat zij op luide toon tegen elkaar praatten en dat de echtgenote van verdachte meermalen aangaf niet met aangever in gesprek te willen gaan. Getuige [getuige] zag vervolgens verdachte uit de deuropening komen, op aangever afstappen en hem met twee handen tegen de borst een krachtige duw geven, waardoor laatstgenoemde ten val kwam.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, is het hof van oordeel dat verdachte door onverhoeds, met kracht tegen de schouders van aangever te duwen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever daardoor ten val zou komen en pijn en letsel zou oplopen. Het primaire verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Met betrekking tot het door de verdediging gedane beroep op (putatief) noodweer overweegt het hof als volgt. Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk was. De stelling dat aangever dreigend op verdachte en diens echtgenote afkwam vindt onvoldoende steun in het dossier en acht het hof dan ook niet aannemelijk geworden. Verdachte zelf heeft in dit verband alleen over een "dreigende houding" (verklaring bij de politie) en " wilde gebaren" (verklaring ter zitting van de politierechter) gesproken, zonder te concretiseren waaruit die dreigende houding bestond en zonder aan te geven waarom en waartegen hij dacht zich te moeten verdedigen.
De echtgenote van verdachte heeft ter terechtzitting van de politierechter op 19 augustus 2019 verklaard dat "het leek alsof hij (aangever) op ons af wilde komen".
Het hof hecht in dit verband meer waarde aan de verklaring van eerder genoemde getuige [getuige], die niets heeft verklaard over (fysieke) agressie van de kant van aangever. Nu ook overigens niet is gebleken dat aangever op enig moment anders dan verbaal ruzie heeft gemaakt met verdachte en zijn vrouw, is een noodweer situatie, dan wel een situatie waarin verdachte kon en mocht menen dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding daarmee naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt daarom in alle onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 april 2019, te [plaats], in de gemeente [gemeente], [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met kracht tegen het lichaam te duwen, waardoor die [benadeelde] ten val is gekomen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging omdat hij uit psychische overmacht handelde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat sprake is van een langslepende burenruzie en verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit door de agressieve en dreigende houding van aangever in een geestestoestand terechtkwam waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden.
Oordeel van het hof
Een beroep op psychische overmacht kan slechts slagen wanneer sprake is van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en behoefde te bieden. Hoewel uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren komt dat sprake is van een langslepende burenruzie ten gevolge waarvan verdachte wellicht spanningen heeft ervaren, is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat deze spanning ten tijde van het bewezenverklaarde feit bij verdachte een zodanige gemoedstoestand heeft veroorzaakt dat verdachte redelijkerwijs niet anders kon en behoefde te handelen dan hij heeft gedaan. Het beroep op psychische overmacht wordt derhalve verworpen.
Nu evenmin een andere omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit uitsluit, is verdachte strafbaar.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn buurman door hem een duw tegen de schouders te geven, ten gevolge waarvan laatstgenoemde ten val is gekomen en pijn en letsel heeft bekomen. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de buurman.
Het hof heeft acht geslagen op de context waarbinnen het bewezenverklaarde feit zich heeft afgespeeld. Het onderhavige incident heeft zich afgespeeld in het kader van een burenruzie tussen verdachte en zijn buurman, waarbij beide partijen zich niet onbetuigd hebben gelaten. Het gebruiken van fysiek geweld, zoals verdachte heeft gedaan, is ondanks die context echter door verdachte geïnitieerd en ontoelaatbaar.
Uit hetgeen namens verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat zich recent geen nieuwe incidenten hebben voorgedaan. Verdachte en zijn buurman negeren elkaar momenteel.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 november 2022 is verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof ziet, anders dan de raadsman, geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, nu dat onvoldoende recht zou doen aan de ernst van het feit.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een geldboete van € 150,00 in beginsel een passende straf. Gezien de huidige verstandhouding tussen verdachte en aangever ziet het hof aanleiding te bepalen dat deze geldboete geheel voorwaardelijk zal worden opgelegd, teneinde verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst nogmaals schuldig te maken aan een (soortgelijk) strafbaar feit.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. In het dossier bevinden zich twee verschillende formulieren, waarvan slechts één exemplaar door de benadeelde partij is ondertekend. Het hof gaat uit van dit formulier dat is binnengekomen bij het parket op 17 augustus 2020. Dit ondertekende verzoek tot schadevergoeding betreft een vordering, ter hoogte van € 1.335,-, bestaande uit € 885,- aan materiële schade en € 450,- aan immateriële schade. Laatstgenoemde vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Voor wat betreft de gevorderde materiële schade is het hof van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij ter zake van beide kostenposten onvoldoende is onderbouwd. Om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen deze gevorderde schade nader te onderbouwen zou de behandeling van de strafzaak in hoger beroep moeten worden geschorst. Dit levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat zowel verdachte als aangever een aandeel in de langslepende burenruzie heeft gehad. Het is echter niet eenvoudig om vast te stellen wat het aandeel van aangever daarin is geweest, terwijl dit wel invloed kan hebben op de hoogte van de immateriële schade. Een onderzoek naar het aandeel van aangever levert tevens een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering ter zake van zowel de gevorderde materiële als immateriële schade niet worden ontvangen en kan deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. onder CJIB nummer 0000001810348820.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 27 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.