ECLI:NL:GHARL:2022:11179

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
200.301.029/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Peildatum waardering activa en passiva eenmanszaak en verzoek om nieuwe taxatie afgewezen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep van een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland over de verdeling van de activa en passiva van een ontbonden huwelijksgemeenschap. De appellante, vertegenwoordigd door mr. G.E. Knol, heeft in hoger beroep drie grieven ingediend met betrekking tot de peildatum voor de waardering van de activa en passiva van de eenmanszaak Hoveniersbedrijf [naam1], de waarde van het perceel grond en de verhuisvergoeding. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. R.A. Schütz, heeft de vorderingen van de appellante betwist en verzocht het bestreden vonnis in stand te houden.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 2007 in wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd en hebben in 2015 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft een deskundige benoemd om de waarde van de activa te bepalen, maar de appellante is het niet eens met de uitkomst van dit deskundigenrapport. Het hof heeft de grieven van de appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de peildatum voor de waardering van de activa en passiva inderdaad op 21 augustus 2015 moet worden gesteld, maar dat de deskundige correct heeft gehandeld in zijn waardering.

Het hof heeft de vordering van de appellante om een nieuwe taxatie te laten uitvoeren afgewezen, omdat er onvoldoende onderbouwing was voor een hogere waarde dan die door de deskundige was vastgesteld. De verhuisvergoeding is door het hof in stand gehouden op € 500,-, omdat het hof van mening is dat verhuiskosten altijd geld kosten, ongeacht de wijze van verhuizen. Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met uitzondering van enkele punten, en de wijze van verdeling van de activa en passiva opnieuw vastgesteld, waarbij de geïntimeerde een bedrag van € 848,50 aan de appellante moet betalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.301.029/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 122808)
arrest van 6 december 2022
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. G.E. Knol, die kantoor houdt te Hoogezand,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. R.A. Schütz, die kantoor houdt te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 14 juni 2022 over.
1.2.
Na het tussenarrest zijn bij het hof nog de navolgende stukken binnengekomen:
- een journaalbericht namens [appellante] van 8 juli 2022 met productie(s);
- een journaalbericht namens [appellante] van 1 november 2022 met productie(s).
1.3.
Naar aanleiding van het tussenarrest heeft op 14 november 2022 een mondelinge behandeling ten overstaan van een raadsheer-commissaris plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte verslag (proces-verbaal) is aan het dossier toegevoegd.
1.4.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De feiten

Partijen zijn [in] 2007 in wettelijke gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Op 21 augustus 2015 heeft [geïntimeerde] bij de rechtbank een verzoek tot echtscheiding ingediend. Bij beschikking [in] 2016 is de echtscheiding uitgesproken. Op
19 mei 2016 is deze beschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.De procedure bij de rechtbank

3.1.
[appellante] heeft bij de rechtbank gevorderd (zo begrijpt het hof) om de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap te gelasten, meer in het bijzonder - voor zover in hoger beroep van belang - [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 12.500,-, zijnde de helft van de getaxeerde waarde van het perceel boomkwekersgrond aan de [adres] te [plaats1] .
3.2.
[geïntimeerde] heeft bij de rechtbank eveneens gevorderd de wijze van verdeling te gelasten, en wel aldus - voor zover in hoger beroep van belang - dat de eenmanszaak Hoveniersbedrijf [naam1] tegen een waarde van € 7.079,- aan hem wordt toegedeeld, en dat [appellante] aan [geïntimeerde] moet betalen een verhuisvergoeding van € 3.000,-.
3.3.
De rechtbank heeft een deskundige benoemd die de waarde van het perceel en de plantopstanden heeft bepaald. Vervolgens heeft de rechtbank in het bestreden vonnis van
7 juli 2021(hersteld bij vonnis van 26 januari 2022) - voor zover in hoger beroep van belang - aan [geïntimeerde] toegedeeld de eenmanszaak Hoveniersbedrijf [naam1] , onder de verplichting om een bedrag van € 10.760,- aan [appellante] te voldoen, waarbij partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden van in totaal € 19.823,- en onder de bepaling dat voor zover [geïntimeerde] meer dan de helft van deze schulden heeft afgelost, als ook meer dan de helft van de verschuldigde rente heeft voldaan, [geïntimeerde] een regresvordering heeft op [appellante] . Verder is bepaald dat [appellante] aan [geïntimeerde] dient te voldoen een verhuiskostenvergoeding van € 500,-.

4.De grieven en de vorderingen bij het hof

4.1.
[appellante] is met drie grieven in beroep gekomen van het bestreden vonnis. Deze grieven zien op de peildata, de waarde van het perceel grond met plantopstand, de draagplicht voor de zakelijke schulden en de verhuisvergoeding.
wil dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en dat opnieuw rechtdoende wordt bepaald dat:
- de peildatum voor de waardering van het passief en actief van de onderneming [naam1] wordt gesteld op 21 augustus 2015;
- [appellante] aanspraak maakt op de helft van de waarde van het actief van de onderneming [naam1] , derhalve op een bedrag van € 12.500,- te vermeerderen met een bedrag van € 6.500,-, totaal € 19.000,-, dan wel op een bedrag door uw hof in goede justitie te bepalen;
- het hof een deskundige benoemt (in de persoon van ing. [naam2] verbonden aan Land Rent gevestigd te Assen aan Hoofdvaartsweg 92 B), die de waarde van het actief perceel de [adres] te [plaats1] bepaalt per datum 21 augustus 2015, dan wel een deskundige in goede justitie te benoemen;
- [appellante] niet draagplichtig is voor de post overige schulden op de balans 2015 van de
onderneming [naam1] ;
- [geïntimeerde] ter zake de opslag van zijn goederen aan [appellante] een bedrag verschuldigd is van
€ 191,50;
- de verhuiskosten van [geïntimeerde] op nihil worden gesteld.
4.2.
[geïntimeerde] vindt dat de vorderingen van [appellante] moeten worden afgewezen en dat het bestreden vonnis in stand kan blijven.
4.3.
Ter zitting van 14 november 2022 heeft [appellante] haar vordering ter zake van een door [geïntimeerde] te betalen bedrag voor de opslag van zijn goederen ingetrokken. Daarnaast hebben partijen aangegeven dat zij het hof verzoeken de activa en passiva van de eenmanszaak Hoveniersbedrijf [naam1] toe te delen aan respectievelijk voor rekening te laten komen van [geïntimeerde] , onder vaststelling van het door [geïntimeerde] in verband daarmee aan [appellante] verschuldigde bedrag.

5.5. De beoordeling

Grief 1 en 2: Peildata en waardering activa en passiva eenmanszaak
5.1.
In haar eerste grieven voert [appellante] aan dat voor wat betreft de waardering van de activa en passiva van de eenmanszaak moet worden uitgegaan van de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap, dus 21 augustus 2015. Ook is zij het niet eens met de uitkomst van het deskundigenbericht.
5.2.
De door de rechtbank benoemde deskundige heeft een deel van de activa van de eenmanszaak, te weten de grond en plantopstand, gewaardeerd per 7 september 2020. Omdat grondprijzen in de jaren 2015-2020 zijn gestegen, ziet het hof niet in wat een taxatie per een eerdere datum (21 augustus 2015) voor [appellante] zou kunnen opleveren. Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] de grond sinds hun uiteengaan (juli 2015) in waarde achteruit zou hebben laten gaan, doordat hij deze heeft verwaarloosd, biedt het deskundigenrapport geen aanknopingspunten om dit te veronderstellen. In het rapport staat immers vermeld dat het perceel reeds ten tijde van de aankoop in 2013 (gedeeltelijk) niet meer in gebruik was als kwekerij, dat [geïntimeerde] na aanschaf van het perceel - dus sinds 2013 - geen onderhoud heeft gepleegd en dat er wellicht zelfs langer geen onderhoud heeft plaatsgevonden. Verder heeft de deskundige in reactie op opmerkingen van [appellante] op het concept-rapport aangegeven:
Het perceel is vermoedelijk niet in een relatief korte periode vanaf 2013 van kweekgrond verworden tot een bossingel. De grootte van de bomen en andere beplantingen veronderstellen een langere periode van verminderde productiviteit.Ter zitting bij het hof heeft [geïntimeerde] verder onbetwist uiteengezet een hoveniersbedrijf te hebben en zich nimmer met kwekerij-activiteiten op het perceel te hebben beziggehouden.
5.3.
Dat een - op verzoek van [appellante] - in september 2015 verrichte taxatie op een hoger bedrag uitkwam dan de deskundige heeft bepaald, is eveneens onvoldoende om opnieuw een taxateur te benoemen en ook om het deskundigenrapport niet te kunnen volgen. Deze eerdere rapportage was bekend bij de deskundige en bovendien heeft [appellante] dit in haar opmerkingen op het concept-rapport nogmaals onder de aandacht gebracht van de deskundige. De deskundige heeft nadrukkelijk aangegeven dat voor een dergelijke hogere waarde onvoldoende onderbouwing is aangedragen en dat de deskundige in deze waarde niet kan meegaan. [appellante] heeft in haar beroepschrift verder geen specifieke bezwaren geuit tegen de inhoud van het deskundigenrapport. Het hof zal daarom, net als de rechtbank, van de daarin genoemde bedragen uitgaan.
5.4.
Wat betreft de peildatum voor de schulden heeft de rechtbank reeds 21 augustus 2015 gehanteerd. [appellante] heeft dit ter zitting bij het hof ook geconstateerd.
5.5.
[appellante] heeft in hoger beroep bezwaar gemaakt tegen de op de balans van de eenmanszaak vermelde post ‘overige schulden’ van € 6.233,-. [appellante] geeft aan wetenschap te hebben dat deze post geen schulden betreft, maar (deels) uitgaven die [geïntimeerde] tevens in rekening brengt bij zijn klanten. [appellante] heeft deze stelling, die door [geïntimeerde] wordt betwist, echter op geen enkele wijze onderbouwd. Het hof zal hieraan daarom voorbij gaan.
Grief 3: Verhuisvergoeding
5.6.
Partijen hebben destijds afgesproken dat degene die niet in de woning zou blijven wonen, van de ander een verhuisvergoeding zou krijgen. De rechtbank heeft deze vergoeding bepaald op € 500,-. [appellante] heeft in hoger beroep aangegeven dit bedrag niet redelijk te vinden, omdat [geïntimeerde] geen verhuiskosten heeft gemaakt. Hij heeft met zijn eigen bestelbus verhuisd.
5.7.
Het hof acht een vergoeding van € 500,- wel redelijk. Een verhuizing kost nu eenmaal geld. Deze kosten kunnen ook op andere zaken dan (alleen) het vervoer van huisraad betrekking hebben Het hof zal ook dit bedrag in stand laten.

6.6. De slotsom

Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen met uitzondering van punt 3.1 van het dictum en zal de wijze van verdeling van en de draagplicht voor de tot de eenmanszaak behorende activa en passiva opnieuw vaststellen, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de in het bestreden vonnis genoemde bedragen ter zake van de activa (€ 21.520,-) en passiva (€ 19.823,-). Per saldo heeft de man aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 21.520,- minus € 19.823,- gedeeld door 2 is € 848,50.

7.7. De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 7 juli 2021 (en hersteld bij vonnis van 26 januari 2022), behoudens het onder 3.1 bepaalde, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
deelt aan [geïntimeerde] toe alle activa van de onderneming Hoveniersbedrijf [naam1] , onder de verplichting om alle schulden van deze onderneming voor zijn rekening te nemen en als eigen schulden te voldoen, en veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 848,50;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Koopman, J.G. Knot en C. Coster, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
6 december 2022.