In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zuivere aanvaarding van de nalatenschap door de erfgenamen van mevrouw [erflaatster], die in 2020 is overleden. De appellanten, bestaande uit broers en zussen en de kinderen van een eerder overleden zus, hebben hoger beroep ingesteld tegen een tussenvonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin was geoordeeld dat de nalatenschap niet zuiver was aanvaard. De rechtbank had de vorderingen van de appellanten afgewezen en verdere beslissingen aangehouden.
De kern van de zaak draait om de vraag of de betalingen die door de geïntimeerden zijn gedaan, kunnen worden aangemerkt als daden van zuivere aanvaarding. De appellanten stelden dat verschillende betalingen, waaronder reiskosten en notariskosten, duiden op een zuivere aanvaarding van de nalatenschap. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerden zich door deze betalingen ondubbelzinnig als erfgenamen hebben gedragen die de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. Het hof heeft daarbij de relevante bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek in overweging genomen, die stellen dat een erfgenaam de nalatenschap zuiver aanvaardt door zich als zodanig te gedragen.
Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en verklaard dat de geïntimeerden de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. Tevens is bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt, gezien de aard van de zaak en de familiebanden tussen de partijen. De overige vorderingen van de appellanten zijn afgewezen, omdat deze pas aan de orde zijn als het nalatenschapsvermogen ontoereikend is om de schulden te voldoen.