ECLI:NL:GHARL:2022:11168

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
200.300.685/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zuivere aanvaarding van de nalatenschap en aansprakelijkheid van erfgenamen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zuivere aanvaarding van de nalatenschap door de erfgenamen van mevrouw [erflaatster], die in 2020 is overleden. De appellanten, bestaande uit broers en zussen en de kinderen van een eerder overleden zus, hebben hoger beroep ingesteld tegen een tussenvonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin was geoordeeld dat de nalatenschap niet zuiver was aanvaard. De rechtbank had de vorderingen van de appellanten afgewezen en verdere beslissingen aangehouden.

De kern van de zaak draait om de vraag of de betalingen die door de geïntimeerden zijn gedaan, kunnen worden aangemerkt als daden van zuivere aanvaarding. De appellanten stelden dat verschillende betalingen, waaronder reiskosten en notariskosten, duiden op een zuivere aanvaarding van de nalatenschap. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerden zich door deze betalingen ondubbelzinnig als erfgenamen hebben gedragen die de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. Het hof heeft daarbij de relevante bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek in overweging genomen, die stellen dat een erfgenaam de nalatenschap zuiver aanvaardt door zich als zodanig te gedragen.

Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en verklaard dat de geïntimeerden de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. Tevens is bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt, gezien de aard van de zaak en de familiebanden tussen de partijen. De overige vorderingen van de appellanten zijn afgewezen, omdat deze pas aan de orde zijn als het nalatenschapsvermogen ontoereikend is om de schulden te voldoen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.300.685/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland133420
arrest van 8 november 2022
in de zaak van

1.[appellant1]

die woont in [woonplaats1]
2.
[appellant2]
die woont in [woonplaats1]
3.
[appellant3]
die woont in [woonplaats1]
4.
[appellant4]
die woont in [woonplaats2]
5.
[appellante5]
die woont in [woonplaats3]
6.
[appellante6]
die woont in [woonplaats3]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eisers
hierna samen [appellanten] te noemen en ieder afzonderlijk [appellant1] , [appellant2] , [appellant3] , [appellant4] , [appellante5] en [appellante6]
advocaat: mr. F.P. van Dalen te Leeuwarden
tegen

1.[geïntimeerde1]

die woont in [woonplaats4]
2.
[geïntimeerde2]
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optraden als gedaagden
hierna samen [geïntimeerden] te noemen en ieder afzonderlijk [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2]
advocaat: mr. S.G. Rissik te Roden

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen het (tussen)vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, op 30 juni 2021 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep,
  • de memorie van grieven,
  • de memorie van antwoord.
1.3
Partijen hebben het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant1] , [appellant2] , [appellant3] , [appellant4] , [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn broers en zussen; [appellante5] en [appellante6] zijn de kinderen van de eerder overleden zus [naam1] . [appellanten] hebben bij de rechtbank gevorderd dat [geïntimeerden] bepaalde stukken moeten overleggen en voorts gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat [geïntimeerden] de nalatenschap van de moeder zuiver hebben aanvaard en te bepalen dat [geïntimeerden] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vordering voor het vaderlijk erfdeel (zie r.o. 3.3 hierna). In het bestreden tussenvonnis heeft de rechtbank alleen een oordeel gegeven over de vraag of [geïntimeerden] de nalatenschap van de moeder zuiver of beneficiair hebben aanvaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een zuivere aanvaarding, daarbij de vorderingen over de zuivere aanvaarding en de hoofdelijke aansprakelijkheid afgewezen en iedere verdere beslissing aangehouden. [appellanten] zijn tegen dit oordeel in hoger beroep gekomen en zijn van mening dat [geïntimeerden] de nalatenschap van hun moeder wel zuiver hebben aanvaard.
2.2
[appellanten] vorderen in hoger beroep:
Primair:
I. voor recht te verklaren dat [geïntimeerde1] de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] , overleden [in] 2020, zuiver heeft aanvaard;
II. voor recht te verklaren dat [geïntimeerde2] de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] , overleden [in] 2020, zuiver heeft aanvaard;
Voorwaardelijke primaire vorderingen van [appellanten] (voor het geval de hierboven genoemde verklaringen voor recht worden afgegeven):
III. te bepalen dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van een bedrag van € 13.794,05 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 5 mei 2020 tot aan de datum der algehele voldoening, aan [appellant1] , [appellant2] , [appellant3] en [appellant4] ;
IV. te bepalen dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van een bedrag van € 6.897,03 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 5 mei 2020 tot aan de datum der algehele voldoening, aan [appellante5] en [appellante6] .

3.De feiten

3.1
[erflaatster] (hierna: de moeder) was in wettelijke gemeenschap van goederen getrouwd met [naam2] (hierna: de vader). Uit hun huwelijk zijn de volgende kinderen geboren:
- [geïntimeerde1] ;
- [appellant1] ;
- [appellant3] ;
- [geïntimeerde2] ;
- [appellant2] ;
- [appellant4] ;
- [naam1] .
3.2
De vader is [in] 1992 overleden. In zijn testament zijn de moeder en de kinderen tot erfgenamen benoemd en is het vruchtgebruik van de nalatenschap gelegateerd.
3.3
Bij akte van verdeling van 30 december 1993 is bepaald dat de kinderen een overbedelingsvordering op de moeder hebben van NLG 30.398,09; dat is omgerekend € 13.794,05. Deze renteloze vordering is opeisbaar op het moment dat de moeder komt te overlijden.
3.4
De moeder heeft bij testament van 1 december 2008 [appellanten] onterfd, en [geïntimeerden] als haar enig erfgenamen benoemd.
3.5
Bij notariële akte van 11 april 2011 heeft de moeder algehele volmacht verstrekt aan [geïntimeerden] om voor haar al haar zaken waar te nemen.
3.6
[in] 2014 is [naam1] overleden. Haar twee kinderen zijn haar erfgenamen:
- [appellante5] en
- [appellante6] .
3.7
[in] 2020 is de moeder overleden.
3.8
[in] om 09.09 uur heeft [geïntimeerde1] met het bankpasje van de bankrekening van de moeder bij Autobedrijf Wessels te Dedemsvaart getankt voor een bedrag van € 50,04.
3.9
Op 20 april 2020 heeft de advocaat van [appellanten] aan [geïntimeerden] een brief gestuurd, waarin hij schrijft dat hij kennis heeft genomen van het testament van de moeder en de akte van verdeling en dat hij namens [geïntimeerden] betaling verzoekt van een bedrag van € 13.794,05 per kind, nu deze vordering door het overlijden van de moeder opeisbaar is geworden.
3.1
Op 29 april 2020 is ten laste van de bankrekening van de moeder aan [geïntimeerde2] een bedrag overgemaakt van € 142,36 onder vermelding van ‘Reiskostenvergoeding’.
3.11
[geïntimeerden] hebben bij e-mailbericht van 2 mei 2020 aan de advocaat van [appellanten] bericht dat zij niet aan het betaalverzoek kunnen voldoen, omdat zij zich nog aan het beraden zijn over het maken van een keuze over de wijze waarop zij de nalatenschap willen aanvaarden.
3.12
Op 20 mei 2020 heeft een erfrechtjurist namens [geïntimeerden] per mail aan de advocaat van [appellanten] geschreven dat [geïntimeerden] zich nog aan het beraden zijn op de keuze of zij de nalatenschap van de moeder wensen te aanvaarden of te verwerpen.
3.13
Op 2 juni 2020 heeft [geïntimeerde1] ten laste van de bankrekening van de moeder een bedrag van € 127,05 betaald aan boekhoudkantoor Kootstra ter betaling van een nota van het boekhoudkantoor van 7 mei 2020 voor werkzaamheden over het jaar 2019.
3.14
Op 18 juni 2020 is ten laste van de bankrekening van de moeder een bedrag van € 290,40 betaald aan notariskantoor Holland Van der Woude ter betaling van een nota van
2 juni 2020.
3.15
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 29 juni 2020 is op verzoek van [appellanten] aan [geïntimeerden] een termijn van vier weken gesteld, ingaande op de dag van betekening van de beschikking, waarbinnen zij hun keuze omtrent (beneficiaire) aanvaarding of verwerping van de nalatenschap van de moeder kenbaar kunnen maken.
3.16
Uit het boedelregister volgt dat [geïntimeerden] op 14 augustus 2020 de nalatenschap beneficiair hebben aanvaard.

4.Het oordeel van het hof

4.1
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerden] de nalatenschap van moeder zuiver hebben aanvaard. Het hof zal dit hierna toelichten.
4.2
Zuivere aanvaarding kan uitdrukkelijk worden gedaan door het afleggen van een verklaring, maar kan ook worden afgeleid uit gedragingen van de erfgenaam met betrekking tot de nalatenschap. Art. 4:192 lid 1 BW bepaalt dat een erfgenaam de nalatenschap zuiver aanvaardt, wanneer hij zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt doordat hij overeenkomsten aangaat strekkende tot vervreemding of bezwaring van goederen van de nalatenschap of deze op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers onttrekt.
Het gaat dus om gedragingen die ondubbelzinnig en zonder voorbehoud zijn gedaan. Het gaat daarbij om beschikkingshandelingen; handelingen waarbij de erfgenaam als heer en meester over de goederen van de nalatenschap beschikt. Daden van beheer leveren geen zuivere aanvaarding op.
4.3
[appellanten] stellen dat de volgende vier betalingen als daden van een zuivere aanvaarding zijn aan te merken:
Op 13 maart om 09.09 uur heeft [geïntimeerde1] met het bankpasje van de bankrekening van de moeder bij Autobedrijf Wessels te Dedemsvaart getankt voor een bedrag van € 50,04.
Op 29 april 2020 is ten laste van de bankrekening van de moeder aan [geïntimeerde2] een bedrag van € 142,36 voor reiskosten overgemaakt.
Op 2 juni 2020 heeft [geïntimeerde1] ten laste van de bankrekening van de moeder een bedrag van € 127,05 betaald aan boekhoudkantoor Kootstra tot betaling van een nota van het boekhoudkantoor van 7 mei 2020.
Op 18 juni 2020 is ten laste van de bankrekening van de moeder een bedrag van € 290,40 betaald aan notariskantoor Holland Van der Woude tot betaling van een nota van 2 juni 2020.
4.4
Het hof merkt op dat de onder 3 genoemde declaratie van Kootstra vermeldt dat de declaratie betrekking heeft op werkzaamheden voor de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2019. Het betreft hier een schuld van de nalatenschap. Eerst bij de vereffening van een nalatenschap wordt tot betaling van schulden overgegaan. Bij de vereffening is een totaaloverzicht van alle schulden van groot belang. Zolang dat er niet is en er een schuld wordt voldaan, kan dit er toe leiden dat er niet genoeg saldo overblijft voor de overige schuldeisers. Mede daarom gebeurt de vereffening in geval van een beneficiaire aanvaarding onder toezicht van de kantonrechter. Betaling van een schuld is niet een handeling in het belang van de nalatenschap en daarmee geen handeling in het kader van beheer. [geïntimeerde1] heeft met betaling van deze schuld geld aan het verhaal van andere schuldeisers onttrokken.
4.5
De onder 4 vermelde declaratie van het notariskantoor is gericht aan [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] . De declaratie vermeldt dat het werkzaamheden betreft met betrekking tot de nalatenschap van de moeder, waaronder begrepen een bespreking op kantoor en het samenvatten van dit gesprek in een brief. Niet duidelijk is wat precies de inhoud van de werkzaamheden was. [geïntimeerden] stellen dat het om beheer gaat, maar leggen niet uit wat er precies is gebeurd. De rechtbank heeft overwogen dat op het moment dat [geïntimeerden] deze kosten hebben gemaakt, zij zich beraadden op hun keuze. Ondertussen hebben zij wel kosten gemaakt om de nalatenschap af te wikkelen dan wel te vereffenen of zich daarop voor te bereiden. Omdat in hoger beroep hier niets tegenin is gebracht, gaat het hof uit van deze overweging van de rechtbank.. Door [appellanten] is gesteld dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] deze rekening op 18 juni 2022 met geld van de nalatenschap hebben betaald. Dit is niet betwist door [geïntimeerden] , zodat het hof daarvan uitgaat. Los van de vraag of de kosten ten laste dienden te komen van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] in privé – in het geval de werkzaamheden betrekking hadden op het beraden van de keuze door [geïntimeerden] over het wel of niet beneficiair aanvaarden van de nalatenschap -, dan wel - als (pre-)vereffeningskosten - als schuld van de nalatenschap moeten worden aangemerkt, geldt ook hiervoor dat zij met betaling van deze rekening geld aan het verhaal van andere schuldeisers hebben onttrokken.
4.6
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerden] met deze betalingen zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud hebben gedragen als erfgenamen die zuiver hebben aanvaard. Er was inmiddels geruime tijd verstreken sinds het overlijden van de moeder en de betalingen waren geen daden die noodgedwongen snel moesten worden verricht. Op 20 mei 2020 heeft een erfrechtjurist namens [geïntimeerden] bericht dat [geïntimeerden] zich aan het beraden zijn over de keuze wel of niet zuiver aanvaarden. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerden] in ieder geval vanaf dat moment zich er van bewust waren of behoorden te zijn dat zij die keuze hadden en dat er vanuit mag worden gegaan dat zij over hun positie kundig werden geadviseerd. [geïntimeerden] worden dan ook geacht vanaf dat moment zich bewust te zijn geweest van de gevolgen van hun handelen. De betalingen onder 3 en 4 hebben zij na 20 mei 2020 verricht. Dat [geïntimeerden] zelf, naar zij stellen, dachten dat ze handelden op grond van de volmacht (die overigens door het overlijden was geëindigd) en dat zij niet de intentie hadden om als heer en meester te beschikken, maakt het voorgaande niet anders. Het gaat immers in dit geval niet om de eigen intentie van [geïntimeerden] , maar om de aan hun gedragingen toe te kennen betekenis.
4.7
Door het betalen van deze twee bedragen hebben [geïntimeerden] gelden aan het verhaal van schuldeisers onttrokken. Daarmee hebben zij de nalatenschap zuiver aanvaard en op grond daarvan zullen de gevraagde verklaringen voor recht kunnen worden toegewezen. De overige door [geïntimeerden] gedane betalingen (onder 1 en 2 genoemd) van de rekening van de moeder hoeven, gelet op het voorgaande, niet meer besproken te worden.
4.8
[appellanten] hebben voor het geval dat de verklaringen voor recht zouden worden afgegeven gevorderd te bepalen dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling op grond van de hiervoor onder 3.3 genoemde akte van verdeling. Verhaal op het privévermogen van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] is echter pas aan de orde als het nalatenschapsvermogen ontoereikend is om de schulden van de nalatenschap te voldoen. Hiervoor dient eerste de nalatenschap als geheel te worden beoordeeld. Deze vordering van [appellanten] is nu nog niet aan de orde en zal daarom worden afgewezen.
De conclusie
4.9
Het hoger beroep van [appellanten] slaagt deels.
4.1
Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten in hoger beroep en van de procedure bij de rechtbank moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen).

5.De beslissing

Het hof:
vernietigt het (tussen)vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van juni 2021, doet opnieuw recht en
verklaart voor recht dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] de nalatenschap van mevrouw [erflaatster] , overleden [in] 2020, zuiver hebben aanvaard;
bepaalt dat elk der partijen de eigen kosten draagt, zowel van het hoger beroep als van de procedure bij de rechtbank;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. de Jong-de Goede, C. Koopman en P.S. Bakker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 november 2022.