In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende de verdeling van een gezamenlijke woning tussen echtgenoten. De man en de vrouw zijn samen eigenaar van een woning en hebben afspraken gemaakt over de verdeling, waarbij de woning aan de man is toegedeeld onder opschortende voorwaarden. De vrouw zou tot 14 december 2022 in de woning verblijven, maar de notariële akte van levering is niet tijdig ondertekend. De vrouw heeft de voorzieningenrechter gevraagd om onmiddellijke voorzieningen, terwijl de man in reconventie ook om voorzieningen vroeg. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken van de vrouw toegewezen en die van de man afgewezen, wat de man heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan.
Het hof heeft de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat de afspraken tussen partijen over de verdeling van de woning niet zijn nagekomen, wat heeft geleid tot een impasse. De vrouw heeft de woning op 14 december 2022 ontruimd, en het hof oordeelt dat de toedeling van de woning aan de man alsnog moet doorgaan. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vordering van de man tot onmiddellijke voorzieningen toe, terwijl de vordering van de vrouw wordt afgewezen. De kosten worden gecompenseerd, en de uitspraak kan ten uitvoer worden gelegd, ook als een van de partijen de beslissing aan de Hoge Raad voorlegt.