ECLI:NL:GHARL:2022:11133

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
21-003354-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met wapenhandel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 14 juli 2021. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte die betrokken was bij wapenhandel. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de verdachte een bedrag van € 6.200,00 aan de Staat moest betalen ter ontneming van het voordeel dat hij had verkregen uit zijn strafbare activiteiten. De verdachte heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zittingen van het hof op 7 juli 2022, 6 december 2022 en 21 december 2022 is het onderzoek naar de zaak voortgezet. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen, evenals de argumenten van de verdachte en zijn raadsman, mr. B.J. de Jong. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit zijn strafbare feiten, waaronder het ombouwen van alarmpistolen naar scherpe wapens en het verlenen van kennisoverdracht aan anderen.

Het hof heeft het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 2.000,00, in tegenstelling tot de eerdere schatting van de rechtbank. De verdachte is veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de Staat. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verplichting tot betaling aan de Staat heeft opgelegd. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat van toepassing was ten tijde van de procedure.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003354-21
Uitspraak d.d.: 21 december 2022
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 14 juli 2021 met parketnummer 01-111509-20 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
wonende te [adres] .

1.De beslissing waarvan beroep

De rechtbank Midden-Nederland heeft bij vonnis van 14 juli 2021, op tegenspraak gewezen, onder verwijzing naar het vonnis d.d. 14 juli 2021 van voormelde rechtbank in de strafzaak met de parketnummer 01-111509-20, het door betrokkene door middel van en/of uit de baten van de door hem gepleegde strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 6.200,00 en hem de verplichting opgelegd ditzelfde bedrag aan de Staat te betalen, ter ontneming van dat voordeel.

2.Gebruik van het rechtsmiddel

De betrokkene is op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.

3.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 7 juli 2022, 6 december 2022, 21 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman, mr. B.J. de Jong, naar voren is gebracht.

4.De beslissing op het hoger beroep

Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep omdat het tot een andere beslissing komt, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

5.De vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof vaststelt dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten, dat het hof dit voordeel vaststelt op een bedrag van
€ 5.700,00 en dat het hof betrokkene de verplichting oplegt om aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel te betalen een bedrag van € 5.700,00.
6.
De feiten waarop de beslissing tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gebaseerd
De betrokkene is bij arrest van heden (21 december 2022) van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een straf ter zake van:
  • op 22 april 2020 (feiten 1 en 3):
  • in de
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Er zijn naar het oordeel van het hof voldoende aanwijzingen in het onderliggende dossier dat betrokkene tevens andere strafbare feiten heeft begaan waaruit hij wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, te weten het misdrijf van:
(medeplichtigheid aan) handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
in de periode 8 mei 2020 tot 26 mei 2020. Immers, nadat de voorlopige hechtenis van betrokkene was geschorst op 8 mei 2020, blijkt uit chatgesprekken en uit zijn eigen verklaring dat hij tegen een vergoeding zijn kennis ter zake het ombouwen van alarmpistolen naar scherpe wapens heeft overgedragen aan anderen die daarmee aan de slag gingen.
7.
De vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat
Naar het oordeel van het hof heeft de betrokkene door middel van of uit de baten van de hiervoor onder 6 genoemde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel verkregen.
De verdediging heeft ter zitting van het hof betoogd dat dit voordeel € 1.950,00 bedraagt.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 2.000,00. Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Betrokkene heeft ter zitting van het hof op 6 december 2022 verklaard dat hij in de periode 12 januari 2020 tot en met 22 april 2020 circa 20 tot 26 alarmpistolen heeft omgebouwd tot scherpe wapens en dat hij daarmee per wapen € 50,00 verdiende. In het voordeel van betrokkene neemt het hof als uitgangspunt dat betrokkene 20 alarmpistolen heeft omgebouwd. Hiermee heeft hij € 1.000,00 (20 x € 50,00) wederrechtelijk voordeel genoten.
Verder heeft betrokkene verklaard dat hij in de periode 8 mei 2020 tot 26 mei 2020
€ 1.000,00 vergoeding heeft ontvangen voor kennisoverdracht ter zake het ombouwen van alarmpistolen naar scherpe wapens.
De rechtbank is in haar vonnis er vanuit gegaan dat betrokkene daarnaast ook voordeel heeft genoten uit de verkoop van wapens. Het hof is van oordeel dat dat onvoldoende aannemelijk is geworden.
Op basis van de voornoemde verklaringen van betrokkene komt het hof aldus tot de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 2.000,00.

8.Het aan de Staat te betalen bedrag

Er is er geen reden tot matiging van de verplichting van het door betrokkene te betalen bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof zal het door betrokkene aan de Staat te betalen bedrag derhalve vaststellen op
€ 2.000,00.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
2.000,00 (tweeduizend euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 40 dagen.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 21 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.