ECLI:NL:GHARL:2022:11130

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
21-003289-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een kind door het in het water duwen onder strafverzwarende omstandigheden

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, die als stiefvader fungeerde, werd beschuldigd van mishandeling van een achtjarig kind, [kind 1], door hem op 28 september 2020 in Groningen in het water te duwen. Het hof oordeelde dat de verdachte het kind aan de rand van een vlonder heeft gezet en vervolgens met zijn voet in het water heeft geduwd, terwijl het kind volledig gekleed was en niet in staat was om zelf uit het water te komen. Het hof heeft vastgesteld dat het kind herhaaldelijk om hulp heeft geroepen en dat de verdachte geen hulp heeft geboden. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 288 dagen en terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met TBS met verpleging van overheidswege. De vordering van de benadeelde partij, de moeder van het kind, werd toegewezen tot een bedrag van € 2.520, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003289-21
Uitspraak d.d.: 22 december 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 12 juli 2021 met parketnummer 18-244776-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag ] 1992,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans verblijvende in P.I. [plaats] te [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest en tot oplegging van een niet gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.020,- (bestaande uit € 20,- materiële schade en € 2.000,- immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland van 12 juli 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van het primair tenlastegelegde
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 288 dagen, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft daarnaast gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de rechtbank geoordeeld dat de gevorderde materiële schade wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de rechtbank de vordering ten aanzien van de affectieschade afgewezen en ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewezenverklaring en beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 28 september 2020 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een kind, te weten [kind 1] (geboren op [geboortedag ] 2012), dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met voormeld opzet dat kind aan de rand van een vlonder, boven een water, heeft (neer)gezet en/of (vervolgens) dat kind met zijn, verdachtes, voet een trap, althans een duw, in de rug heeft gegeven waardoor dat kind, volledig gekleed, in open water terecht is gekomen en/of (vervolgens) niet in staat was daar uit eigen kracht uit te komen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 28 september 2020 te Groningen een kind, te weten [kind 1] (geboren op [geboortedag ] 2012), dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, heeft mishandeld door dat kind, aan de rand van een vlonder, boven een water, (neer) te zetten en/of (vervolgens) dat kind met zijn, verdachtes, voet een trap, althans een duw, in de rug te geven waardoor dat kind, volledig gekleed, in open water terecht is gekomen en/of (vervolgens) niet in staat was daar uit eigen kracht uit te komen, ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van dat kind teweeg heeft gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

De feiten.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 28 september 2020 wordt [kind 1] – een achtjarig jongetje – door verdachte op de rand van een vlonder aan [kanaal] te Groningen gezet. [kind 1] zit dan met zijn voeten richting het water en draagt die dag schoenen, een lange broek, shirt met lange mouwen en capuchon, een sweater en een jas. Een halve minuut later wordt [kind 1] door verdachte in het water geduwd, waar hij vervolgens drieënhalve minuut eerst af en toe met zijn onderarm en later slechts met twee handen met gestrekte armen aan de vlonder hangt. [kind 1] hangt dan met de rest van zijn lichaam in het donkere water aldaar dat op dat moment 18 graden Celsius is. Hij roept vele malen in paniek om hulp en zegt dat hij het niet meer houdt. Hij had feitelijk geen mogelijkheid om zelf uit het water te komen en is uiteindelijk na drieënhalve minuut door omstanders uit het water getrokken. [kind 1] verklaarde dat hij niet in het water kon staan en dat hij water in zijn keel had gekregen.
Standpunt verdediging.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting bij het hof primair op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen van het primair tenlastegelegde feit. Daartoe is allereerst aangevoerd dat het niet mogelijk is dat [kind 1] enige tijd met zijn hoofd onder water zou zijn gekomen, omdat verdachte in dat geval gelijk zou hebben ingegrepen. [kind 1] zou dan dus slechts enkele seconden met zijn hoofd onder water zijn gekomen. Bovendien is het geen feit van algemene bekendheid dat onder de vastgestelde omstandigheden de kans aanmerkelijk was dat onderkoeling zou optreden en/of zuurstoftekort, hetgeen kan leiden tot (ernstig) hersenletsel, uitval van functies en/of andere vormen van zwaar lichamelijk letsel. Zonder specialistische kennis is niet vast te stellen dat onder de genoemde omstandigheden de kans aanmerkelijk was dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte heeft een dergelijke kans ook niet bewust aanvaard.
Beoordeling hof.
Het hof heeft ter terechtzitting vastgesteld dat het water bij de vlonder donker was. Het hof stelt op basis van het dossier voorts vast dat [kind 1] , terwijl hij de vlonder vasthield, om hulp heeft geschreeuwd en dat hij het niet meer hield. Voorts heeft [kind 1] tegen de politie verklaard dat hij “er niet kon staan”, dat het te zwaar was om eruit te klimmen. [kind 1] heeft daarover verder verklaard dat hij bijna verdronk, dat zijn hoofd onder water ging en dat hij water in de keel kreeg, dat het slecht ging. Aan verdachte is ter terechtzitting de vraag gesteld of hij [kind 1] had kunnen vinden, indien [kind 1] de vlonder had losgelaten en was verdwenen in het donkere water. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat als deze situatie zich had voorgedaan, hij [kind 1] niet in het donkere water had kunnen vinden.
Het hof stelt voorop dat aan verdachte geen poging tot doodslag ten laste is gelegd, doch primair poging tot zware mishandeling. De verdediging heeft ter terechtzitting, met verwijzing naar jurisprudentie, betoogd dat niet als feit van algemene bekendheid kan worden aangenomen dat onder de vastgestelde omstandigheden de kans aanmerkelijk was dat onderkoeling zou optreden en/of zuurstoftekort, hetgeen kon leiden tot (ernstig) hersenletsel, uitval van functies en/of andere vormen van zwaar lichamelijk letsel. Gelet op dat betoog, is het hof van oordeel dat op grond van de thans voorliggende stukken niet zonder meer kan worden aangenomen dat de kans op zwaar lichamelijk letsel
in de onderhavige omstandighedenaanmerkelijk was. In dit verband stelt het hof vast dat niet nader forensisch is onderzocht of onder de gegeven omstandigheden, zoals de temperatuur en kwaliteit van het water alsook de conditie van [kind 1] , verblijf in het water tot zwaar lichamelijk letsel had kunnen leiden en wat de kans daarop zou zijn geweest. Het hof is van oordeel dat het dossier ook overigens onvoldoende gegevens bevat om de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met een voldoende mate van zekerheid vast te stellen en spreekt verdachte dan ook vrij van het aan hem primair tenlastegelegde feit.

Overweging met betrekking tot het bewijs van het subsidiair tenlastegelegde

Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte [kind 1] op 28 september 2020 heeft mishandeld, door hem aan de rand van een vlonder, boven het water neer te zetten en hem vervolgens met zijn voet het water in te duwen, terwijl hij volledig gekleed was en niet op eigen kracht het water uit kon komen. Vervolgens heeft verdachte, terwijl [kind 1] veelvuldig om hulp riep en schreeuwde dat hij het niet meer hield, niets gedaan om [kind 1] weer uit het water te halen. Het zijn uiteindelijk anderen geweest die [kind 1] uit het water en weer op de kant hebben getild. Dit samenstel van gedragingen (van verdachte), gevolgen en omstandigheden heeft zonder meer te gelden als het bij een ander teweegbrengen van min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam (vgl. HR 9 september 2014, ECLI:HR:2014:2677).
Standpunt verdediging ten aanzien van strafverzwarende omstandigheid ex 304 Sr.
De verdediging heeft ter terechtzitting bij het hof verzocht verdachte vrij te spreken van de gekwalificeerde mishandeling. Daartoe is aangevoerd dat niet gesproken kan worden van verzorgen of opvoeden als behorend tot zijn gezin als bedoeld in artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht, nu verdachte niet een voogd of pleegouder van [kind 1] is.
Beoordeling hof.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in het bijzonder als volgt.
Verdachte kwam in [kind 1] zijn leven toen hij twee jaar oud was en hij een relatie kreeg met de moeder van [kind 1] , [moeder kinderen] . Hij is dus niet [kind 1] zijn biologische vader, maar [kind 1] noemde hem al vrij snel papa en verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij [kind 1] als zijn zoon ziet. Verdachte en [moeder kinderen] hebben op enig moment samen zoon [kind 2] gekregen en hebben een aantal jaren als gezin samengewoond. [kind 1] maakte ook onderdeel uit van het gezin dat verdachte, [moeder kinderen] en [kind 2] vormden. Ondanks dat verdachte enige tijd voor het tenlastegelegde feit een eigen woonadres kreeg, bleef hij feitelijk samen met [moeder kinderen] de zorg voor beide kinderen hebben en om haar te ontlasten, kwam verdachte bijna dagelijks bij haar over de vloer om samen met de kinderen te ontbijten, de kinderen naar school te brengen, schoon te maken, te koken en de kinderen naar bed te brengen. Om al deze taken te kunnen uitvoeren bleef verdachte ook wel slapen, zo ook in de nacht van 27 op 28 september 2020, voorafgaand aan het tenlastegelegde. Naast alle huishoudelijke taken werkte verdachte fulltime, zodat hij het gezin, aldus zijn verklaring ter zitting van het hof, financieel kon onderhouden. Omdat verdachte en [moeder kinderen] niet goed wisten hoe ze met [kind 1] om moesten gaan, waren er meerdere hulpinstanties bij het gezin betrokken en kregen verdachte en [moeder kinderen] ondersteuning bij de opvoeding van [kind 1] . Hulpverleners hebben zich daarbij tot verdachte gericht als zijnde de vader van [kind 1] en verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij ten tijde van het tenlastegelegde feit samen met [moeder kinderen] actief bezig was met door de hulpverlening verstrekte video-hometraining, zodat zij gezamenlijk het gedrag van [kind 1] konden verbeteren.
Het hof acht op grond van de voorgaande overwegingen die het hof baseert op de onderstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [kind 1] verzorgde en opvoedde als behorend tot zijn gezin.
Het verweer wordt verworpen.

Bewijsmiddelen

1. Eigen waarneming hof ter terechtzitting d.d. 8 december 2022:
Het hof heeft de beelden bekeken. Het hof heeft waargenomen dat het water niet transparant, maar donker is.
2. De door verdachte ter terechtzitting d.d. 8 december 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:

Ik heb [kind 1] met mijn voet het water ingeduwd.

(…)
Als [kind 1] de vlonder had losgelaten en naar beneden was gezakt, dan had ik hem inderdaad niet in het donkere water kunnen vinden.
(…)
Ik kwam nog bijna dagelijks bij [moeder kinderen] over de vloer zodat ik haar kon ontlasten en bij [kind 2] (het hof begrijpt: verdachte zijn biologische zoon) kon zijn. [kind 1] was dan ook thuis.
(…)
Ik werkte fulltime zodat ik het gezin kon onderhouden. We ontbeten ’s ochtends samen en ik verrichtte verschillende taken bij [moeder kinderen] thuis, zoals: schoonmaken, koken, de kinderen naar school brengen en de kinderen naar bed brengen.
(…)
Ik bleef af en toe in het huis van [moeder kinderen] slapen. In de nacht van 27 op 28 september 2020 heb ik daar ook geslapen. Onze hengels lagen in de schuur bij [moeder kinderen] , we hebben die in de ochtend meegenomen om te gaan vissen.
(…)
[moeder kinderen] en ik hadden video-hometraining als hulpmiddel voor het gedrag [kind 1] . In verband met deze video-hometraining heb ik het incident gefilmd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 28 september 2020, opgenomen op pagina 60 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020268491 d.d. 13 oktober 2020, inhoudend als verklaring van [getuige 1] , zakelijk weergegeven:
Ik was op 28 september 2020 in [plaats] (het hof begrijpt: Groningen). Er lag een kind in het water. Ik zag een man op de vlonder staan. Ik vroeg aan de man waarom hij het kind er niet uithaalde. Ik ben samen met een andere man naar het jongetje toegelopen die in het water lag. Ik vroeg aan de man waarom haal je het er niet uit. Ik hoorde
dat de man zei: "hij kan gewoon zwemmen hij kan gewoon zwemmen". Ik zag en hoorde dat
de man opgefokt was. Ik zag wel dat de man erg opgefokt was. Ik durfde het wel aan om met twee man sterk dat jongetje eruit te halen. Ik wilde niet wachten en ik ben samen met de man naar het jongetje toe gelopen dat in het water lag. Ik zag dat het jongetje de
vlonder vast hield. Ik zag dat het jongetje helemaal nat was. Ik heb het jongetje met
kracht uit het water moeten tillen samen met de andere man. Ik zag dat het jongetje
een winterjas aan had met capuchon en dat deze helemaal vol was met water. Ik zag
verder dat hij een jogging broek aan had met schoenen er onder. Dat jongetje had
zichzelf er onmogelijk uit kunnen trekken. Vanaf het water tot de vlonder was
ongeveer 0.5 meter. Het jongetje had echt gestrekte armen vanuit het water naar de vlonder.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 28 september 2020, opgenomen op pagina 62-63 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] , zakelijk weergegeven:
Ik zag aan de overkant van [kanaal] (het hof leest: in Groningen) een jongetje in het water. Ik zag dat het jongetje hing aan de steiger en de rest helemaal in het water. Ik zag dat degene die op de kant stond niets deed. Ik ben op mijn hurken gaan zitten en samen met een andere man heb ik het kind uit het water getrokken. De man deed helemaal niets om het jongetje uit het water te halen. Dat jongetje kon er zelf niet uitkomen. Ik zag geen trapje of iets dergelijks.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 september 2020, opgenomen op pagina 41 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op maandag 28 september 2020 omstreeks 11.45 uur zag ik dat de jongen helemaal nat was.
[kind 1] vertelde mij dat hij niet meer weet hoe hij in het water terecht was gekomen. Op
de vraag hoe dat komt vertelde hij dat hij dat niet meer weet omdat hij erg
geschrokken was van het gebeuren. Tijdens het gesprek heb ik meerdere keren gevraagd
aan [kind 1] of hij het koud had. Hij gaf aan dat hij het koud had.
Ik zag dat [kind 1] de volgende kleding aanhad: schoenen, een lange broek, shirt met
lange mouwen en capuchon, een sweater en een jas. Alles was nat. [kind 1] vertelde dat
hij moeite had om met zijn hoofd boven water te blijven. Dat hij daar niet kon staan
en dat het te zwaar was om eruit te klimmen
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 september 2020, opgenomen op pagina 53-55 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
[verdachte] gaf in zijn verklaring aan dat hij diverse filmpjes had gemaakt over het incident waarvoor hij is aangehouden. Op deze filmpjes is zijn stiefzoon, [kind 1] , geboren op [geboortedag ] 2012 te Groningen, te zien.
Het volgende heb ik gezien op de filmpjes die verdachte met zijn telefoon heeft gemaakt.
Filmpje 6 (3:05 minuten): verdachte pakt [kind 1] (het hof begrijpt telkens: [kind 1] ) op en zet hem op de rand (het hof begrijpt: van de vlonder) voor het kanaal. Bij 1:51 hoor ik verdachte zeggen: ‘zal ik je het water induwen?’. Hierop hoor ik [kind 1] ‘nee’ zeggen. Bij 2:17 zie ik dat [kind 1] op de kade zit met zijn voeten richting het water. Vervolgens hoor ik bij 2:38 een plons en een gil, hierna hoor ik [kind 1] hard huilen en hoor ik: ‘help’ Ik hoor [verdachte] zeggen: "Klim eruit dan, klim eruit. Je zit toch op zwemles? Je kan er gewoon uitklimmen? Ik hoor dat [kind 1] blijft schreeuwen: "Help". Ik zie dat [kind 1] probeert om aan de kant te klimmen. Ik zie dat hij met zijn arm over kade hangt. Ik hoor dat hij blijft schreeuwen: ‘help’.Filmpje 7 (3:57 minuten): Bij 0:01 hoor ik [kind 1] huilen en schreeuwen. Ik hoor [verdachte] zeggen: "Je hoeft niet te doen alsof". Ik zie dat verdachte zijn spullen aan het inpakken is en ondertussen hoor ik [kind 1] op de achtergrond schreeuwen: ‘help. Papa help’. Bij 0:19 zie ik dat [kind 1] met twee handen de kade vast heeft. Ik hoor [verdachte] zeggen: "Je verdrinkt niet,
want je zit op zwemles. Ophouden met deze grapjes. Hier is je fietssleutel. Ligt
naast je fiets". Ondertussen blijft [kind 1] schreeuwen: "Help help me". Ik zie dat [kind 1] nog
steeds met 1 hand de kade vast heeft. Ik hoor [verdachte] zeggen: "Ik help jou met
helemaal niks meer. Ik hoor vervolgens dat [kind 1] acht (8) keer schreeuwt : "Help" Sorry
pappa". Vervolgens zie ik rook, waaruit ik denk op te kunnen maken dat [verdachte] een
sigaret opsteekt. Ik hoor dat [kind 1] schreeuwt: "Sorry papa, sorry. Sorry. Sorry. Sorry.
Papa. Papa Help. Help. Help. Help papa. Bij 1:13 zie ik dat [kind 1] met twee handen de
kade vast heeft en nog steeds in het water zit. Ik zie dat [kind 1] probeert aan de kant te klimmen. Ik hoor dat [kind 1] in paniek is en dat hij huilend om hulp blijft roepen. Bij 2:02 hoor ik [kind 1] schreeuwen: ‘papa help, help ik hou het niet meer’. Ik hoor dat [kind 1] blijft schreeuwen en gillen om hulp. Bij 2:20 hoor ik [verdachte] zeggen: "Hij kan zwemmen". Ik hoor een stem zeggen: "Hij kan zich zelf niet omhoog trekken". Hierop hoor ik [verdachte] zeggen: "Kan ik niks aan doen. Klim eruit". Hierop hoor ik [kind 1] schreeuwen: "Ik kan het niet". Hierop hoor ik [verdachte] zeggen: "Klim gewoon uit het water, je kan gewoon zwemmen jongen. Nee. Jij loopt je middelvinger naar mij toe, naar me op te steken. Hé, je loopt je middelvinger naar me te steken. Je scheldt me uit voor fuck you. Je kan gewoon zwemmen. Jij kan gewoon
zwemmen, dus zwem maar. Zwem maar". Ik hoor een mannenstem zeggen: "eruit halen"
dan wel woorden van gelijke strekking. Hierop hoor ik [verdachte] zeggen: "Hij kan
gewoon zwemmen hoor meneer". Bij 2:51 zie ik een manspersoon in beeld komen en zie ik
dat hij richting [kind 1] loopt en zegt: "Ik moet hem eruit halen". Hierop hoor ik
[verdachte] zeggen: "Hij kan zwemmen hoor meneer, hij zit onder jeugdzorg. Ik ben zijn
begeleider". Hierop hoor ik de manspersoon zeggen: "Ja maar ik moet hem eruit halen".
Vervolgens zie ik bij 3.04 dat er 2 mannen zijn die [kind 1] uit het water halen. In totaal
heeft [kind 1] 3.29 in het water gelegen.. Ik zie dat [kind 1] schokt en hapt naar adem.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 september 2020, opgenomen op pagina 46 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:

Op 28 september 2020 was ik, verbalisant van het team watercalamiteiten, aan [kanaal] bij de steiger naast de [naam brug] te [plaats] . De volgende metingen zijn door mij verricht:

Buitentemperatuur: 13,5 graden;
Watertemperatuur: 18,0 graden;Bodemgesteldheid: vlakke en harde bodem;Waterpeil ter hoogte van steiger: 123 cm;Afstand tussen wateroppervlak en bovenkant loopvlak steiger: 45 cm;Afstand tussen loopvlak steiger en bovenkant buis/reling steiger: 35 cm.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 oktober 2020, opgenomen op pagina 4 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:

Op 30 september 2020 verklaarde de moeder van [kind 1] ( [moeder kinderen] ) dat hij een lengte heeft van 1.30 meter.

9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 september 2020, opgenomen op pagina 51-52 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [kind 1] :
- Dat ik niet kon staan;
- Hoofd onder water, dat ging slecht;
- Ik kreeg water in m’n keel, dat ging ik uitspugen;
- Mijn papa is [verdachte] .
10. Een geschrift, inhoudende een rapport van William Schrikker stichting, pagina 40 en 41, 43, inhoudende een beschrijving van de hulpverlening, zakelijk weergegeven:
Omdat hij (het hof begrijpt: verdachte) zich zorgen maakte over de negatieve invloed van het geregeld agressieve gedrag van [kind 1] op [kind 2] , heeft hij in de loop der jaren bij moeder en de instanties herhaaldelijk erop aangedrongen in te grijpen, maar hier werd niet naar geluisterd.
Uit de rapportage komt naar voren dat vader (het hof begrijpt: verdachte) wel goed meewerkte aan video-hometraining.
Uit de rapportage komt naar voren dat het WIJ-team [plaats] de indruk had dat vader bepalend tegenover moeder kon zijn en zij daar niet tegen opgewassen was. Ook Reik gaf aan dat vader dominant kon overkomen; zaken leken te moeten gaan op de manier die hij wilde en volgens De Zeilen kon vader heel boos worden op [kind 1] ; ook zou vader eens een doodsbedreiging hebben geuit aan het adres van de casemanager van het WIJ-team.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 september 2020, opgenomen op pagina 23 en verder van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik kreeg een relatie met zijn moeder, [moeder kinderen] dus. Het ging op zich goed, hij (het hof begrijpt: [kind 1] ) begon me zelfs papa te noemen.
Reik en De Zeilen zijn als hulpinstanties betrokken. Gezinsondersteuning, voor tips voor het gedrag van [kind 1] , maar we hebben niks. We weten niet hoe we met hem om moeten gaan. Ik heb van alles geprobeerd, ik ben lief geweest, ik ben streng geweest, ik heb genegeerd, niks helpt. Het WIJ-team kwam een tijdje geleden om de hoek kijken, toen hij van school gestuurd werd. Vanaf zijn 2e of 3e jaar krijgen we ondersteuning, maar er is nog steeds niks
gebeurd.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 30 september 2020, opgenomen op pagina 32 en verder van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte:
V: Kan je iets vertellen over hoe jij omgaat met [kind 1] wanneer hij iets doet wat niet mag, corrigeer jij hem?
A: Ik vind het heel lastig. Als hij niet luistert wat vaak het geval is, dan probeer ik daar wat van te zeggen. Meestal luistert hij niet.
V: Wat doe je dan, fysiek of een zwaardere stem?
A: Ik waarschuw altijd eerst en als die dan nog niet luistert gebruik ik wel een
zwaardere stem. Als ik hem naar boven stuur en luistert nog niet dan begeleid ik wel
naar zijn kamer.
V: Hoe helpen jij en [moeder kinderen] elkaar hierbij ?
Als hij niet luistert naar mij dan haal ik [moeder kinderen] erbij en dan vraag ik haar en
andersom. Soms als ik op werk ben belt [moeder kinderen] mij wel eens om met [kind 1] te praten
als die niet luistert.
V: Hoe helpt de hulpverlening hierbij, bij [kind 2] en [kind 1] ?
A: Met name bij [kind 1] en ook wel bij [kind 2] omdat hij ook bij ons hoort, maar met
name om [kind 1] . Ik vind niet echt dat ze iets doen, ik zie geen vooruitgang bij [kind 1] .
De hulpverlening komt voornamelijk bij ons.
V: Wat was hun conclusie?
A: Dat moet nog onderzocht worden denk ik. Hij heeft nog geen diagnostiek gehad. Dit
had gekund vanaf zijn zesde, hij heeft van zijn tweede al problemen en is inmiddels
al acht.
V: Je krijgt geen handvaten aangeraakt?
A: Nee, niet echt.
V: Gisteren zagen we bij [moeder kinderen] dat zij geen geweld accepteert bij de kinderen?
A: Nee, ik ben zelfs nog wel wat strenger. Ik vind dat [moeder kinderen] over zich heen laat
lopen door de kinderen.
V: Het is normaal voor je om het gedrag van [kind 1] te filmen?
A: Ik ben hier sinds kort mee begonnen. We hebben ook video hometraining en dan
moeten we later kijken wat wel en niet goed is gegaan. Ik was het er niet mee eens
dat hij dus lasagne had gehaald, maar heb het er wel bij gelaten.
V: De vraag was hoe je omgaat met het gedrag van [kind 1] , vind je dat moeilijk?
A: Ja.
V: Heb jij hier afspraken met [moeder kinderen] over gemaakt wie wat doet?
A: Als ik er bij ben straf ik hem en andersom. Wij straffen met dingen als niet
buiten spelen, niet op de telefoon en geen televisie kijken.
V: Jullie gebruiken elkaar niet als boeman?
A: Hoe bedoel je?
V: Straffen is iets dat mogelijk van een (1) persoon komt en niet van beiden omdat
het ook niet jouw kind is?
A: Ik ben [kind 1] zijn vader in zijn ogen en in zijn leven sinds hij twee jaar oud is.
Ik zie [kind 1] ook als mijn zoon.
We delen de zorg voor de kinderen.
V: Hoe kijk jij er nu op terug en hoe moet het volgens jou nu verder met hem en het gezin?
A: Ik wil graag zijn vader blijven.
13. Een geschrift, inhoudende een Orthopedagogisch onderzoek betreffende [kind 1] geboren op [geboortedag ] -2012 te [geboorteplaats] , opgemaakt door Mevr. [orthopedagoog] , orthopedagoog en Mevr. [orthopedagoog Generalist] , Orthopedagoog- Generalist, d.d. 03-02-2022, zakelijk weergegeven:
Op 28-09-2020 werd [verdachte] . (het hof begrijpt telkens: verdachte) opgepakt voor een geweldsincident waarbij [kind 1] het slachtoffer was. Hij duwde [kind 1] het water in tijdens het vissen en liet hem spartelen terwijl hij dit op de kade aan het filmen was. Moeder had dit niet zien aankomen. 'Niemand had dit zien aankomen', zegt ze. Als ze dit had geweten was hij nooit met haar zoons alleen geweest. Dan was ze gestopt met werken bij [bedrijf] en het [naam hotel] . Ze noemt haar ex tot aan het incident juist een vaderfiguur voor beide zoons.
Hulpverleningsgeschiedenis
Volgens moeder liet [kind 1] vanaf de basisschool vervelend gedrag zien.
Ze heeft toen zelf het WIJ-team ingeschakeld voor hulp. Ze kreeg opvoedtips van De Zijlen en dit hielp. Zij zagen dat moeder strenger werd. Daarnaast werd Reik ingeschakeld om te zorgen dat [verdachte] . en moeder meer op één lijn zouden gaan zitten. Dit hielp niet omdat [verdachte] . maar één of twee keer bij de afspraak verscheen.
Oma had haar twijfels over [verdachte] . Ze zag dat hij [kind 2] . voortrok. Als voorbeeld noemt ze dat ze
een keer met zijn allen gezamenlijk McDonalds aan het eten waren en [kind 1] niet wilde
eten. Hij werd door [verdachte] . boos naar boven gestuurd. Oma ging hier achteraan en luisterde op
de gang. Hier hoorde zij [verdachte] . tegen [kind 1] roepen dat hij zijn eten op moest eten of anders
dom zou worden.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 28 september 2020 te Groningen een kind, te weten [kind 1] (geboren op [geboortedag ] 2012), dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, heeft mishandeld door dat kind, aan de rand van een vlonder, boven een water neer te zetten en vervolgens dat kind met zijn, verdachtes voet een duw in de rug te geven waardoor dat kind, volledig gekleed, in open water terecht is gekomen en vervolgens niet in staat was daar uit eigen kracht uit te komen, ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van dat kind teweeg heeft gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin.

Strafbaarheid van de verdachte

Het hof heeft bij de beoordeling of sprake is van een strafbare verdachte de resultaten van het onderzoek in het Pieter Baan Centrum (PBC) in aanmerking genomen. Het hof zal hieronder nog nader op dit rapport ingaan. Uit het rapport volgt, naar de conclusies van de deskundigen, dat sprake is van stoornissen die ertoe leiden dat het feit verdachte in verminderde mate valt toe te rekenen. Het hof neemt die conclusies over. Dat maakt wel dat verdachte strafbaar is aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte volledig niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en maatregel

De verdediging heeft gepleit voor het opleggen van een straf conform voorarrest en bij het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling dit met voorwaarden te doen.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstige mishandeling door de 8-jarige [kind 1] die hij in de ook door verdachte zelf genoemde rol van vader opvoedde en verzorgde, uit boosheid eerst op de rand van een vlonder te zetten en daarna met een voet in het onderliggende water te duwen. [kind 1] was daarbij volledig gekleed. [kind 1] kon niet in het water staan en hing aanvankelijk een paar keer met een onderarm op de vlonder, maar naar mate de tijd vorderde slechts met twee handen aan de vlonder, waarbij zijn armen gestrekt waren. Hij heeft herhaaldelijk in paniek richting verdachte om hulp geroepen en geschreeuwd dat het hem niet meer lukte om zich aan de vlonder vast te houden. Verschillende omstanders hoorden het vele en angstige roepen van de 8-jarige jongen en kwamen daar op af. Verdachte heeft [kind 1] niet geholpen, maar heeft hem ook in die steeds moeilijker wordende en hulpbehoevende situatie enkel telkens boos toegesproken. [kind 1] was niet in staat om zelf uit het water te komen en heeft uiteindelijk drieënhalve minuut lang in het water met een temperatuur van 18 graden gehangen, voordat twee omstanders hem er met krachtsinspanning uit hebben getrokken. Verdachte heeft ook toen geen enkele aanstalten gemaakt om [kind 1] uit het water te halen en heeft hem ook nadien voortdurend boos toegesproken. Daarmee heeft verdachte een langdurige situatie van mishandeling in stand gehouden.
Het hof is van oordeel dat het een mishandeling van een jong kind betreft die buitengewoon ernstig is. [kind 1] is daarbij geconfronteerd met nota bene een vader die hem in het water duwde en vervolgens minutenlang daarin liet hangen, terwijl [kind 1] in dat water in grote angst en paniek verkeerde. Uit het dossier volgt dat het handelen van verdachte bij [kind 1] een onveilig gevoel teweeg heeft gebracht en impact op hem heeft gehad waarvan ook thans door hulpverlening de gevolgen nog worden gezien. Uit het dossier volgt ook de verontwaardiging en het onbegrip van omstanders die ongewild met het handelen van verdachte als volwassene ten aanzien van een jong kind in die benarde positie werden geconfronteerd. Verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van [kind 1] .
Persoon van de verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft het hof de resultaten van het onderzoek in het Pieter Baan Centrum (PBC) in aanmerking genomen. Verdachte is in hoger beroep op eigen verzoek opnieuw multidisciplinair onderzocht en daarvan is op 9 juni 2022 rapport opgemaakt door G.M. Jansen, GZ-psycholoog en M. Fluit, psychiater. Zij hebben op verzoek van de verdediging ter zitting hun rapportage nader toegelicht.
Het hof heeft ook de reclasseringsadviezen d.d. 24 juni 2021 en d.d. 29 maart 2021bij zijn afweging betrokken. Ook heeft het hof gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 november 2022.
Gevangenisstraf
Het hof heeft bij de strafoplegging ook gelet op de vordering van de advocaat-generaal en het pleidooi van de verdediging. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit acht het hof het opleggen van een gevangenisstraf passend en geboden. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 november 2022 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Verdachte is in 2019 veroordeeld voor mishandeling en heeft zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan het strafbare feit zoals tenlastegelegd in de onderhavige zaak. Verdachte werd voorafgaand aan die veroordeling meermalen onherroepelijk veroordeeld, onder meer terzake belaging (2016), mishandeling onder strafverzwarende omstandigheden (2015), mishandeling (2014) en mishandeling onder strafverzwarende omstandigheden en huiselijk geweld (2013).
In strafmatigende zin zal het hof rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten aanzien van het feit. Verdachte is nu eenmaal behept met stoornissen en de verminderde toerekening dient terug te komen in de duur van de straf. Het hof zal naast een gevangenisstraf ook – zoals hieronder wordt uitgelegd – de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) opleggen. Dit gegeven dient ook te worden betrokken in de afweging van de duur van de gevangenisstraf. Alles afwegend acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden passend en geboden. Het hof is van oordeel dat de ernst van de mishandeling en de omstandigheden waaronder die werd gepleegd, maken dat ook bij bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde deze voor het primair tenlastegelegde gevorderde gevangenisstraf passend en geboden is. Het hof zal deze straf opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Oplegging maatregel
Voorts is aan de orde de vraag of aan verdachte naast een gevangenisstraf ook de gevorderde maatregel van TBS met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd. De advocaat-generaal heeft deze maatregel gevorderd, de verdediging heeft bepleit dat een benodigde behandeling van verdachte in de vorm TBS met voorwaarden wordt opgelegd.
TBS-maatregel
Het hof stelt voorop dat aan de volgende wettelijke vereisten moet zijn voldaan, wil aan een verdachte op grond van de artikelen 37a en 37b Sr de maatregel TBS met bevel tot verpleging kunnen worden opgelegd. In de eerste plaats dient bij de verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het betreffende feit dient in de tweede plaats een misdrijf te betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel behoren tot één der misdrijven zoals specifiek in de wet (artikel 37a eerste lid, onder 2 Sr) vermeld. In de derde plaats dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Ten slotte kan een dergelijke maatregel enkel worden opgelegd nadat de strafrechter zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
Het hof zal hieronder concluderen dat aan de hierboven genoemde voorwaarden voor oplegging van TBS is voldaan.
In hoger beroep is verdachte multidisciplinair onderzocht en daartoe geobserveerd in het PBC. In het rapport is, kort samengevat, opgetekend dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij een achtergebleven en gestagneerd jeugdig, onrijp en onvolwassen psychisch ontwikkelingsniveau. De disfuncties (gebrekkige agressieregulatie, gebrekkige coping, beperkte empathische vermogens en gebrekkige gewetensfuncties) vormen een duurzaam patroon en leiden tot disfunctioneren, met name op relationeel gebied, waarmee betrokkene voldoet aan de criteria van een persoonlijkheidsstoornis. Omdat vooral de onrijpheid op de voorgrond staat, is betrokkene niet onder te brengen bij de criteria voor een separate persoonlijkheidsstoornissen en ook het specificeren van trekken dekt niet de lading. Een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis benadert de classificatie van de DSM-5 daarin het beste. De gebrekkige ontwikkeling is zodanig dat er sprake is van een psychotische kwetsbaarheid. Betrokkene maakte in 2013 vier keer een periode door waarin hij psychotisch was. De relatief korte psychotische episoden zijn in het verleden geluxeerd door drugsgebruik, maar doen zich ook voor onder invloed van stressvolle en belastende omstandigheden. Het patroon van symptomen en beloop over de tijd is meest passend bij de classificatie 'ongespecificeerde schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornis'. De ongespecificeerde schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornis was op het moment van het ten laste gelegde niet aanwezig. Betrokkene was toen niet psychotisch.
De ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis was, gezien het chronische beloop, daarentegen wel aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde.
Bij betrokkene is sprake van een gestagneerde sociaal-emotionele ontwikkeling, meer
passend bij de belevingswereld van een jeugdige dan van een volwassene. Daardoor heeft
hij een verminderd bij de leeftijd passend vermogen om zich te verplaatsen in de meningen,
gedachten of gevoelens van andere mensen. Betrokkene is daarnaast iemand die door zijn
kwetsbare ontwikkeling snel het overzicht verliest, omdat hij in zodanige mate overspoeld
wordt dat er weinig psychische kracht en ruimte overblijft voor een adequate cognitieve,
emotionele en daarmee sociale aanpassing. Op dergelijke momenten kan hij onderliggende
aandriften onvoldoende reguleren of afremmen. Geconfronteerd met druk of onverwachte
intimidaties reageert hij onder invloed van de stress min of meer onvermogend en ontredderd waarbij het vermogen tot logisch redeneren verstoord raakt. Ten tijde van het tenlastegelegde is het voor hem niet mogelijk om zich adequaat af te stemmen op de behoeften/noden van zijn stiefkind en toont hij zich volstrekt handelingsverlegen.
Betrokkene reageert op de gedragsproblemen van zijn stiefkind wisselend streng in het stellen van regels, roept wanhopig dat het kind moet stoppen of zoekt hulp bij de moeder van zijn stiefkind. Niets heeft een gunstig effect, want alle initiatieven zijn inadequaat. Uiteindelijk raakt hij overspoeld door gevoelens van onvermogen en krenking en vertoont een instinctieve agressieve reactie (fight). Zijn onvermogen vanuit de persoonlijkheidsstoornis om te improviseren bij veranderende omstandigheden leidde tot een verkokerd denken en een agressieve impulsdoorbraak in reactie op krenking. Het advies is derhalve om het tenlastegelegde in verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen.
De PBC deskundigen hebben een advies gegeven over de noodzaak en vorm van behandeling voor verdachte. Zij achten het risico op geweldsdelicten hoog indien verdachte zonder behandeling zou terugkeren naar de situatie voor zijn aanhouding. Zij concluderen dat wanneer betrokkene onbehandeld terugkeert naar de situatie van voor zijn aanhouding, de hiervoor beschreven ongedifferentieerde persoonlijkheidsstoornis dan onverminderd
aanwezig is. En dan wordt de kans groot geacht dat hij op vergelijkbare wijze zal omgaan met krenkingen, tegenslagen en frustraties binnen relationele dynamiek. Deze agressieregulatieproblemen doen zich uitsluitend voor binnen de dynamiek van relaties vanuit krenking en onvermogen op volwassen wijze tot oplossing te komen. In de gesprekken pretendeert betrokkene oppervlakkig beschouwd inzicht in zijn problematiek, echter er bestaat een groot gebrek aan probleemoplossende vaardigheden waardoor aanpassing voor betrokkene niet mogelijk is. Gelet op de duurzame aard van de problematiek is niet te verwachten dat betrokkene op eigen kracht een ander pad kan bewandelen. Om recidive te voorkomen en gelet op de complexe achterstand in de persoonlijkheidsontwikkeling, achten onderzoekers een langdurende klinische behandeling noodzakelijk. Bij betrokkene is sprake van een gebrek aan ziekte-inzicht en (op voorhand) is hij niet voor een klinische behandeling gemotiveerd. Daarom achten onderzoekers een TBS met voorwaarden niet haalbaar. Het accent zal niet per se liggen op het hoogste recidivegevaar of beveiligingsniveau, maar dient gericht te zijn op de inhoudelijke, therapeutische beïnvloeding. Geadviseerd wordt, in aanmerking nemend de complexe aard en zwaarte van de psychopathologie, om deze behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege. Onderzoekers denken daarbij aan behandeling binnen een kliniek met het beveiligingsniveau van minimaal een FPK (eventueel een FPC).
Het hof neemt deze adviezen en conclusies van de deskundigen van het PBC over. Het hof herkent hetgeen de deskundigen over verdachte rapporteren in de wijze waarop verdachte ter terechtzitting over zijn rol heeft verteld, waaruit het gebrek aan inzicht daarin naar voren kwam. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de algemene veiligheid van personen eist dat de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege aan verdachte wordt opgelegd. Deze maatregel zal worden opgelegd voor de bewezenverklaarde gekwalificeerde mishandeling.
Blijkens de genoemde psychiatrische en psychologische rapportages bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van de TBS-maatregel.
Oplegging van de maatregel TBS met voorwaarden zoals bepleit door de verdediging en eventueel nader onderzoek daarnaar door de reclassering, acht het hof niet aan de orde. De deskundigen zijn ter zitting van het hof op dit punt heel duidelijk in hun oordeel dat een TBS met voorwaarden vanwege het gebrek aan ziekte-inzicht en daarmee verband houdende gebrek aan behandelmotivatie niet haalbaar is. Het hof is van oordeel dat de deskundigen in hun conclusies ook op dit punt navolgbaar zijn. Ook het hof acht verdachte vanwege zijn stoornis niet in staat zich aan voorwaarden te houden. Daar komt bij dat verdachte in het verleden meermalen is begeleid, toezicht heeft gehad en er is getracht een behandeling op te starten hetgeen vanwege de beperkte inzet van verdachte niet afdoende is gelukt.
Voorwaardelijk verzoek tot nader onderzoek
De verdediging heeft nog bepleit dat zich een kentering in de houding van verdachte lijkt voor te doen, wat zou kunnen leiden tot een ander beeld van verdachte. De verdediging heeft daarom een voorwaardelijk verzoek tot nader onderzoek gedaan, waarbij de verdediging stelt dat het verzochte als noodzakelijk heeft te gelden om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen, die minder verstrekkend is dan de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het hof acht nader onderzoek niet noodzakelijk en acht zich ook naar aanleiding van hetgeen de deskundige ter zitting van het hof desgevraagd op dit punt hebben meegedeeld, voldoende ingelicht. Daarnaast verwijst het hof naar hetgeen hiervoor is overwogen.
Conclusie ten aanzien van maatregel
Het hof acht alles afwegend, het juridisch kader van de TBS met verpleging van overheidswege het enige passende maar ook noodzakelijke kader, waar zowel verdachte als de maatschappij baat bij zullen hebben. Het hof is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen die verpleging eist.
Het hof zal aldus gelasten dat verdachte zal worden verpleegd van overheidswege.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht stelt het hof vast dat het bewezenverklaarde feit een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.

Vordering van de benadeelde partij [moeder kinderen]

De moeder van [kind 1] heeft zich in eerste aanleg namens haar zoon gevoegd als benadeelde partij in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding. In hoger beroep is de vordering gemotiveerd teruggebracht tot een bedrag van € 20,- ter vergoeding van materiële schade en € 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade als gevolg van dit feit aldus de advocaat van de benadeelde partij. Dit vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 20,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd zoals bovenomschreven. Door de verdediging is geen verweer gevoerd ten aanzien van de materiële schade, voor het overige heeft de verdediging geconcludeerd dat sprake is van ingewikkelde gedragsproblematiek en tot een niet-ontvankelijkverklaring van de vordering voor het immateriële deel.
Het hof oordeelt als volgt. De gevorderde materiële schade ligt bij gebrek aan een inhoudelijk gemotiveerde betwisting voor toewijzing gereed. Uit het onderzoek ter terechtzitting is daarnaast voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof grondt deze toewijzing op het volgende.
Ook in hoger beroep staat verdachtes betrokkenheid bij het jegens [kind 1] gepleegde strafbare feit vast en heeft hij onrechtmatig gehandeld jegens hem, welk onrechtmatig handelen hem toegerekend kan worden. De verdachte is derhalve verplicht de door [kind 1] dientengevolge geleden schade te vergoeden. De door [kind 1] geleden schade is naar het oordeel van het hof het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit, als bedoeld in artikel 361 lid 2 aanhef en sub b Sv. Artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Het eerste lid luidt, voor zover hier relevant:
‘1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
De grondslag voor de toekenning van immateriële schadevergoeding is in het onderhavige geval gerechtvaardigd nu voldoende aannemelijk is dat [kind 1] als gevolg van het handelen van verdachte psychisch letsel heeft ondervonden. Uit de stukken van de hulpverlening betreffende [kind 1] volgt dat sprake is van PTSS, waarbij ook het tenlastegelegde feit een rol heeft gespeeld en het bewezenverklaarde feit ook regelmatig in herbelevingen/dromen van [kind 1] terugkomt. Vaststaat dat de gebeurtenis bijzonder angstaanjagend voor [kind 1] is geweest en een grote impact heeft gehad. Het door verdachte gepleegde feit vormt daarmee ook een ernstige aantasting van de persoonlijke integriteit van [kind 1] . Het hof grondt de toewijzing van de vordering tot schadevergoeding ook op het feit dat [kind 1] gedurende lange tijd aan de vlonder in het water moest hangen voordat er kon worden ingegrepen door anderen, terwijl de verdachte al die tijd passief terzijde stond. De angst die [kind 1] op die wijze toen heeft doorgemaakt en de gevolgen daarvan, maken dat [kind 1] op andere wijze in de persoon is aangetast.
Met betrekking tot de hoogte van het smartengeld overweegt het hof het volgende. Voor toewijzing van de vorderingen tot schadevergoeding is voldoende dat feiten worden gesteld en komen vast te staan waaruit in het algemeen het geleden zijn van de schade kan worden afgeleid. De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, de impact daarvan in het concrete geval. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. De benadeelde partij heeft concreet en gemotiveerd aangevoerd dat de gebeurtenis een grote impact heeft gehad op het persoonlijk leven van [kind 1] en op de wijze waarop hij nadien, aldus de rapportages van de hulpverlening, hinder ondervond van het feit. Gelet op die concrete onderbouwing en bij gebreke van een gemotiveerde betwisting van die omstandigheden leent de vordering zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof zal de periode van gijzeling beperken tot 1 dag nu vanwege het opleggen van de maatregel van TBS met bevel verpleging langere gijzeling in dit geval niet opportuun is en naar het zich laat aanzien louter punitief van aard zal zijn.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Vordering van de benadeelde partij [moeder kinderen]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [moeder kinderen] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.520,00 (tweeduizend vijfhonderdtwintig euro) bestaande uit € 20,00 (twintig euro) materiële schade en
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [kind 1] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.520,00 (tweeduizend vijfhonderdtwintig euro) bestaande uit € 20,00 (twintig euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één ) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 september 2020.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. A.H. toe Laer en mr. H.K. Elzinga, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.E. van Zalen, griffier,
en op 22 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.