ECLI:NL:GHARL:2022:11089

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
200.317.428
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarige in hoger beroep met focus op ouderschap en hulpverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de kinderrechter die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 5 april 2023. De moeder stelt dat het goed gaat met [de minderjarige2] en dat er geen noodzaak is voor de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Gelderland (de GI), verzet zich tegen de vernietiging van de beschikking en vraagt het hof de beslissing van de kinderrechter te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 november 2022 is gebleken dat er zorgen zijn over het gedrag van [de minderjarige2] op school en dat er nog geen adequate hulpverlening is opgestart. De moeder heeft aangegeven dat zij geen vertrouwen heeft in de hulpverlening en dat [de minderjarige2] ook geen vertrouwen heeft in de jeugdbeschermer. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, gezien de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige2] en het gebrek aan contact met de vader. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling is verlengd tot 5 april 2023, en benadrukt dat de moeder onder regie van de GI moet laten zien dat zij in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] te dragen.

De beslissing van het hof is genomen in het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige2] en de noodzaak om contact met beide ouders te waarborgen. Het hof heeft de zorgen over de thuissituatie van de moeder en de impact daarvan op [de minderjarige2] onderstreept, en benadrukt dat de hulpverlening cruciaal is voor het welzijn van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.317.428
(zaaknummer rechtbank Gelderland 400014)
beschikking van 22 december 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Zutphen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M.E. Rietjens te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 17 maart 2022 en van 4 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze laatste beschikking wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 oktober 2022;
- het verweerschrift in hoger beroep van de GI met producties;
- een brief van mr. De Gruijl van 7 november 2022 met producties.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 10 november 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- namens de vader zijn advocaat, en
- twee vertegenwoordigers van de GI.
De raad voor de kinderbescherming is met bericht vooraf niet verschenen.
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder meegedeeld dat (na te noemen) [de minderjarige2] ook mee is gekomen naar de zitting en heeft zij het hof verzocht [de minderjarige2] alsnog te horen. Aan het slot van de zitting heeft de moeder haar verzoek om [de minderjarige2] te horen herhaald en in reactie daarop heeft ook de GI aangegeven dat het wellicht goed zou zijn [de minderjarige2] te horen.
Na afsluiting van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter in aanwezigheid van de griffier en buiten aanwezigheid van de overige aanwezigen een gesprek met [de minderjarige2] gevoerd. Ter zitting is afgesproken dat over dit gesprek geen verdere terugkoppeling met de belanghebbenden plaats zal hoeven vinden alvorens het hof in deze zaak zal beslissen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2007 te [woonplaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 te [woonplaats1] .
Zij zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 5 april 2016 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor [de minderjarige1] voor het laatst tot 5 april 2023 bij beschikking van 17 maart 2022. Bij beschikking van 17 maart 2022 is de
ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] verlengd tot 5 april 2023, de ondertoezichtstelling van
[de minderjarige2] verlengd tot 5 oktober 2022 en de beslissing voor de overige zes maanden
ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] aangehouden. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook
de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een accommodatie van een
jeugdhulpaanbieder verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.3
Reden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] met slechts een half jaar was dat de doelen die in het kader van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] nog moeten worden gehaald, te weten contactherstel met de vader en het onderzoek naar de thuissituatie van de moeder binnen een half jaar gerealiseerd zouden kunnen zijn.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter voor zover hier van belang de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] alsnog met een half jaar verlengd tot 5 april 2023.
4.2
De moeder is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het resterende verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] alsnog af te wijzen.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder kan zich met de verdere verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] niet verenigen. Zij voert aan dat het goed gaat met [de minderjarige2] thuis en op school. De overgelegde verklaring van de adjunct directeur van de school van [de minderjarige2] is voorbarig want het schooljaar is recent gestart en je kunt nu nog niet zeggen dat het niet goed gaat. Er zijn geen zorgen waarvoor een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. In het onderzoek van [naam1] staan geen zorgen over de thuissituatie van de moeder en moeder heeft voldaan aan de 12 punten van goed ouderschap. De moeder zet zelf de nodige hulpverlening in voor [de minderjarige2] . Door de handelwijze van de jeugdbeschermer heeft de moeder geen vertrouwen in hem. Volgens de moeder heeft [de minderjarige2] ook geen vertrouwen in de jeugdbeschermer en ook niet in de hulpverlener van [naam1] . [de minderjarige2] moet het vertrouwen in de vader terugkrijgen. Het tempo waarin [de minderjarige2] dat doet moet gerespecteerd worden. [de minderjarige2] is nu nog niet toe aan contact met zijn vader, dat geeft hij aan bij de moeder en bij de hulpverleners. Als hij wel aan dat contact toe is dan werkt de moeder daaraan mee. Er moet nu geen druk uitgeoefend worden op [de minderjarige2] want dan wordt voorbijgegaan aan zijn draagkracht en dat kan schadelijk zijn voor de ontwikkeling van [de minderjarige2] . De ondertoezichtstelling werkt contra productief. Er is geen ernstige ontwikkelingsbedreiging; de noodzaak voor een ondertoezichtstelling ontbreekt.
5.3
Voor de GI is nog onduidelijk wat [de minderjarige2] nu zelf vindt en wil, met name ook voor wat betreft het contact met zijn vader. [de minderjarige2] lijkt klem te zitten en hij wil zijn moeder niet afvallen. [de minderjarige2] zegt bij [naam1] andere dingen dan tegen de moeder. De moeder lijkt niet mee te willen werken aan de hulpverlening De doelen worden duidelijk besproken, maar de moeder geeft aan dat de doelen niet duidelijk zijn. De moeder heeft geen vertrouwen in de jeugdbeschermer en in de ambulante hulpverlener van [naam1] . Op school laat [de minderjarige2] extreem grensoverschrijdend en zelfbepalend gedrag zien. Volgens de GI is de moeder van mening dat [de minderjarige2] alleen bij haar veilig is. Er is geen sprake van door de moeder zelf georganiseerde hulp. De GI heeft op de mondelinge behandeling in hoger beroep nog toegelicht dat de moeder ten aanzien van de in de thuissituatie in te zetten hulpverlening van [naam2] op 31 oktober 2022 op school heeft gezegd dat zij dat geregeld had en die hulpverlening zou aanvangen, terwijl [naam2] de ouders al op 27 oktober 2022 heeft bericht dat de hulpverlening niet zal starten in verband met teveel onveiligheid in de thuissituatie. De misverstanden tussen de moeder en de hulpverlening leiden tot angst bij de moeder. De moeder projecteert dit gevoel van onveiligheid op de kinderen. De noodzakelijke hulpverlening is nog steeds niet van de grond gekomen. Om de noodzakelijk hulpverlening in te zetten en daarover de regie te voeren is de ondertoezichtstelling noodzakelijk.
5.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn.
In het gesprekverslag van de school van [de minderjarige2] van 31 oktober 2022 (productie 6 bij verweerschrift in hoger beroep) staat onder meer vermeld dat als er geen kentering in het gedrag van [de minderjarige2] komt de situatie op school onhoudbaar is. Hieruit maakt het hof op dat - anders dan de moeder stelt - het niet goed gaat met (het gedrag van) [de minderjarige2] op school.
In de evaluatie ouderschap van 29 juni 2022 van [naam1] wordt geconcludeerd dat er in het hoofd van [de minderjarige2] veel zorgen zijn en dat hij het verdient om hier geen last van te hebben. Daarom werd het wenselijk geacht dat [de minderjarige2] passende therapie hiervoor zou krijgen, hetgeen de moeder zou onderzoeken. Niet gebleken is dat deze hulp al van de grond is gekomen zodat het niet anders kan zijn dan dat [de minderjarige2] met deze zorgen belast blijft. Daarnaast heeft [de minderjarige2] nog steeds geen contact met zijn vader. Het hof acht het in het belang van een gezonde ontwikkeling van de identiteit van [de minderjarige2] dat hij contact heeft met zijn beide ouders. Niet gebleken is dat aan de zijde van de vader belemmeringen in omgang zijn gelegen. Om dat contact, op termijn, tot stand te brengen is hulpverlening nodig. De moeder en in haar kielzog [de minderjarige2] hebben geen vertrouwen in die hulpverlening waardoor de tot nu toe ingezette hulp niet tot verbetering van de situatie heeft geleid. De inzet van die hulp acht het hof echter wel noodzakelijk om de in eerste aanleg al gestelde doelen van de ondertoezichtstelling, het tot stand brengen van contact tussen de vader en [de minderjarige2] en zicht krijgen op de thuissituatie van de moeder, alsnog te behalen. Zicht op de thuissituatie van de moeder is nodig omdat tot op heden niet gebleken is dat die situatie voldoende mogelijkheden biedt voor [de minderjarige2] om zich goed te ontwikkelen, nu hij in de thuisssetting belast wordt met zorgen die op school tot zelfbepalend/storend gedrag leiden en maken dat [de minderjarige2] nachtmerries heeft. De moeder heeft weinig vertrouwen in de hulpverlening en dat maakt dat in het kader van de ondertoezichtstelling tot op heden niet, althans onvoldoende, aan de gestelde doelen is toegekomen. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat van de noodzaak van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] niet is gebleken, integendeel. Het hof acht de situatie rondom [de minderjarige2] inmiddels zorgelijk en het gesprek met [de minderjarige2] heeft die zorgen nog eens nadrukkelijk bevestigd. Zo verwoordde [de minderjarige2] letterlijk de negatieve visie van de moeder met betrekking tot de hulpverlening en de jeugdbeschermer. Het hof zal de bestreden beschikking waarin de termijn van de ondertoezichtstelling is verlengd tot 5 april 2023 dan ook bekrachtigen. Onder regie van en in samenwerking met de GI kan de moeder alsnog laten zien dat zij in haar huidige gezinssituatie in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] te dragen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 oktober 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, K.A.M. van Os-ten Have, en C.M. Schönhagen, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 22 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.