ECLI:NL:GHARL:2022:11086

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
200.310.682
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en zorgregeling voor minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de gezags- en zorgregeling van een minderjarige, geboren in 2017, wiens ouders van 2009 tot 2017 een relatie hebben gehad. De moeder oefent momenteel alleen het ouderlijk gezag uit. De vader heeft in hoger beroep verzocht om gezamenlijk gezag en een uitbreiding van de zorgregeling. De rechtbank Gelderland had eerder de verzoeken van de vader afgewezen, maar het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat beide ouders gezamenlijk met het gezag worden belast. Het hof heeft vastgesteld dat er al verschillende hulpverleningstrajecten zijn doorlopen, maar dat de ouders nog niet in staat zijn om adequaat met elkaar te communiceren. Er is sprake van wantrouwen en spanningen die de ontwikkeling van de minderjarige beïnvloeden. Het hof heeft echter de verwachting dat de situatie kan verbeteren, mede gezien de positieve ontwikkelingen in de omgang tussen de vader en de minderjarige. De zorgregeling, die onder begeleiding van een gecertificeerde instelling plaatsvindt, wordt bekrachtigd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het betreft het gezag en heeft de ouders gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige. De kosten van het geding worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.310.682
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen 343147)
beschikking van 22 december 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.H. Grandjean te Wijhe,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E. Uijt de boogaardt te Lelystad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, (hierna: de rechtbank) van 17 december 2018, 4 oktober 2019, 30 maart 2020, 7 oktober 2020 en van 15 februari 2022, uitgesproken onder meer onder voormeld zaaknummer. Deze laatste beschikking wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 mei 2022;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt van 31 oktober 2022 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 november 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader en de moeder beiden bijgestaan door hun advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad), en
- een vertegenwoordiger van de GI.
Mr. Grandjean heeft spreekaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben van 2009 tot 2017 een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2017 te [plaats1] , over wie de moeder alleen het ouderlijk gezag uitoefent.
[de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank onder meer [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 15 februari 2022 tot 15 februari 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank ook, en voor zover hier van belang, als omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld dat [de minderjarige] eenmaal per week een dagdeel omgang heeft met de vader, buiten aanwezigheid van de moeder, deze regeling nader in te vullen en verder uit te breiden onder regie van de gezinsvoogd, en heeft de rechtbank het verzoek van de vader om het eenhoofdig gezag van de moeder te wijzigen in gezamenlijk gezag, afgewezen.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op het gezag en de omgangsregeling. De vader verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw beschikkende, het eenhoofdig gezag van de moeder te wijzigen in gezamenlijk gezag met ingang van de door het hof te geven beschikking, en tussen de vader en [de minderjarige] een concrete opbouw van de zorgregeling vast te stellen van een dag per week, naar een dag per week met overnachting, naar twee dagen per week met overnachting, naar drie dagen per week met overnachting, leidend tot een zorgregeling waarbij [de minderjarige] wekelijks bij de vader verblijft van zaterdag 18.00 uur tot en met woensdagmorgen, alsmede gedurende de helft van alle vakanties en alle feestdagen waarbij Kerst en Oud en Nieuw jaarlijks beurtelings, althans zodanig te beslissen als het hof juist acht, met veroordeling van de moeder in de kosten van het geding, althans kosten rechtens.
4.3
De moeder is met een grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Die grief ziet op de omgangsregeling. De moeder vraagt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn verzoeken af te wijzen. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de moeder de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de vastgestelde omgangsregeling betreft en te bepalen dat er tussen de vader en [de minderjarige] omgang zal gelden waarbij de GI de regie ter zake het vaststellen van de omgangscontacten heeft.
4.4
De vader voert verweer in het incidenteel hoger beroep en hij vraagt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het incidenteel hoger beroep, althans haar verzoek af te wijzen, kosten rechtens, althans zodanig te beslissen als het hof juist acht.
5. De motivering van de beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep
gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof is met de raad van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de ouders gezamenlijk met het gezag over haar worden belast. Het hof legt uit waarom.
De ouders hebben al verschillende hulpverleningstrajecten achter de rug. Toch zijn de ouders nog niet voldoende in staat om op een voor [de minderjarige] adequate wijze met elkaar te communiceren. Er is sprake van wantrouwen tussen de ouders en de ouders ervaren de discussie over afspraken betreffende [de minderjarige] als strijd. De vader voelt zich tekort gedaan omdat de moeder het contact van hem met [de minderjarige] tegenhoudt en de moeder voelt zich, ten opzichte van [de minderjarige] en gelet op het probleemgedrag dat de moeder bij haar waarneemt, niet vrij om [de minderjarige] meer vrijheid te geven in het contact met de vader. Dit leidt tot onderlinge spanningen tussen de ouders die hun weerslag hebben op de ontwikkeling van [de minderjarige] en heeft ertoe geleid dat er inmiddels een ondertoezichtstelling over [de minderjarige] is uitgesproken. De raad heeft in het kader van die ondertoezichtstelling acht doelen opgesteld die in de bestreden beschikking onder rechtsoverweging 2.5 zijn opgesomd. De hoofdlijn van die doelen is dat de ouders meer vertrouwen in elkaar krijgen, [de minderjarige] niet belasten met volwassenproblematiek, ervoor zorgen dat [de minderjarige] fijn en onbelast contact kan hebben met beide ouders, en de ouders meer zicht te laten krijgen op hun eigen functioneren, het de-escaleren van conflicten en werken aan hun gemeenschappelijk belang. De ouders kunnen met behulp van de GI gaan werken aan deze doelen.
5.3
Verder is van belang dat sinds de bestreden beschikking [de minderjarige] inmiddels wekelijks omgang heeft met de vader onder begeleiding van [naam1] . Volgens die professionele begeleiding verloopt die omgang goed. Vader vervult daarmee een rol in het leven van [de minderjarige] en staat niet langer op afstand van haar.
Op grond van deze ontwikkeling en gelet op het feit dat beide ouders op de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben verklaard mee te willen werken aan solo parallel ouderschap, heeft het hof - anders dan de rechtbank - de verwachting dat het klem of verloren raken van [de minderjarige] tussen beide ouders nog wel ten goede kan worden gekeerd en dat de situatie tussen beide ouders binnen afzienbare tijd nog wel voldoende kan verbeteren.
5.4
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking voor zover het de beslissing ten aanzien van het gezag over [de minderjarige] zal vernietigen en dat het hof zal beslissen zoals hierna volgt.
zorgregeling
5.5
Op grond van voormelde beslissing zijn de ouders gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (verder: zorgregeling) omvatten.
5.6
Gebleken is dat de vader inmiddels enige tijd begeleide omgang heeft met [de minderjarige] . De professionele begeleiders van [naam1] melden dat de omgang goed verloopt en dat [de minderjarige] vrolijk contact heeft met de vader. De GI heeft de begeleiding van [naam1] geregeld en houdt een vinger aan de pols over het verloop van die zorgregeling. De zorgregeling en invulling daarvan is onderwerp van gesprek tussen de ouders en de GI. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder niet aannemelijk gemaakt dat de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling niet in het belang van [de minderjarige] wenselijk is. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
5.7
Omdat partijen gewezen partners zijn en deze procedure hun gezamenlijke dochter betreft zal het hof bepalen dat ieder de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 15 februari 2022, voor zover daarbij het verzoek van de vader hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [de minderjarige] is afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
belast de vader naast de moeder met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] ;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 15 februari 2022, ten aanzien van de daarin bepaalde zorgregeling;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, P.B. Kamminga en C.M. Schönhagen, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 22 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.