ECLI:NL:GHARL:2022:11069

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
200.307.825/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over burenruzie betreffende plaatsing van een schutting en de naleving van eerdere afspraken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een burenruzie tussen twee partijen over de plaatsing van een schutting. De appellanten, buren van de geïntimeerde, hebben in een eerdere procedure afspraken gemaakt over de plaatsing van een betonnen erfafscheiding. De appellanten vorderen in hoger beroep dat het hof hen machtigt om een offerte voor de fundering van de schutting te accepteren en dat de geïntimeerde wordt veroordeeld om de werkzaamheden te gedogen. De voorzieningenrechter had eerder de vorderingen van de appellanten afgewezen, omdat de geïntimeerde niet verplicht is om in te stemmen met de offerte van het grondbedrijf Everts GWW. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de afspraken die in de eerdere procedure zijn gemaakt, niet in lijn zijn met de nieuwe voorstellen van de appellanten. Het hof concludeert dat de geïntimeerde niet gehouden is om medewerking te verlenen aan de plaatsing van de schutting zoals voorgesteld door de appellanten. De vorderingen van de appellanten worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 11 januari 2022. De appellanten worden als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.307.825/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, 530949)
arrest in kort geding van 20 december 2022
in de zaak van

1.[appellante] ,

2.
[appellant],
die wonen in [woonplaats1] ,
appellanten,
bij de rechtbank: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna:
[appellanten],
vertegenwoordigd door mr. M.C. Jonkman, die kantoor houdt te Zaandam,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
vertegenwoordigd door mr. T.A. Phijffer, die kantoor houdt te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het tussenarrest van 8 november 2022 heeft op 6 december 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Op verzoek van partijen heeft het hof arrest bepaald. Het hof zal hiervoor gebruik maken van het dossier zoals dat voorafgaand aan de mondelinge behandeling is overgelegd, aangevuld met het proces-verbaal.

2.De kern van de zaak en beslissing van het hof

2.1
Partijen zijn buren van elkaar. Zij worden het niet eens over een tussen hun woningen te plaatsen schutting, ondanks dat zij daarover in een eerdere procedure afspraken hebben gemaakt. Partijen zijn akkoord gegaan met een offerte van Betonnenschutting.com voor het plaatsen van een betonnen erfafscheiding (hierna: de schutting), maar [geïntimeerde] gaat niet akkoord met een door [appellanten] opgevraagde offerte van grondbedrijf Everts Grond Weg & Waterbouw (hierna: Everts GWW) voor het plaatsen van een fundering voor de schutting.
2.2
[appellanten] hebben bij de rechtbank in kort geding (in conventie) gevorderd - samengevat - dat de rechter hen machtigt om de offerte van Everts GWW namens [geïntimeerde] te accepteren en na aanvaarding van de offerte de schutting inclusief fundering te laten plaatsen. Verder hebben [appellanten] gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om die werkzaamheden op straffe van een dwangsom te gedogen, de helft van de geoffreerde kosten te betalen en de kosten te betalen van de uren die door Betonnenschutting.com en Everts GWW worden doorbelast in geval van stagnatie. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en
(in reconventie) gevorderd - samengevat - dat [appellanten] worden verboden om eigenhandig werkzaamheden te (doen) verrichten.
2.3
De voorzieningenrechter heeft op 11 januari 2022 de vorderingen (in conventie en reconventie) afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] niet is gehouden om in te stemmen met de offerte van Everts GWW. Partijen hebben namelijk om hun meningsverschil over de erfgrens te beëindigen, afgesproken dat de schutting tegen de keerwanden wordt geplaatst en dat de erfgrens vervolgens in het midden onder de schutting is gelegen. Als het voorstel van Everts GWW wordt uitgevoerd, dan zal de schutting niet tegen de keerwanden worden geplaatst. Omdat er door de fundering enige ruimte zal ontstaan tussen de keerwanden en de schutting, zal de schutting meer naar [geïntimeerde] toe worden geplaatst. De voorzieningenrechter acht dit, gelet op de in de schikking opgenomen bewoordingen, niet in lijn met de gemaakte afspraken.
2.4
[appellanten] zijn het niet eens met de beslissingen van de voorzieningenrechter en zijn daarvan in hoger beroep gekomen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen van [appellanten] alsnog worden toegewezen. Daarnaast hebben [appellanten] hun eis in hoger beroep vermeerderd.
2.5
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat [geïntimeerde] niet is gehouden om in te stemmen met de offerte van Everts GWW. Ook in hoger beroep worden de vorderingen van [appellanten] afgewezen. Hierna zal het hof uitleggen hoe het tot dit oordeel is gekomen.

3.Feiten

3.1
Partijen zijn elkaars directe buren. [appellanten] zijn eigenaar van het perceel aan de [adres] 17 te [woonplaats1] en [geïntimeerde] is eigenaar van het perceel aan de [adres] 18 te [woonplaats1] . Het betreft twee ruime percelen, gelegen op een smalle landtong gelegen tussen twee plassen.
3.2
Partijen hebben in 2019 en 2020 een civiele procedure gevoerd over de ligging van de erfgrens tussen hun percelen. Deze procedure is beëindigd met een schikking van 4 augustus 2020 (hierna: de schikking). De schikking is vastgelegd in een proces-verbaal van de zitting in kort geding van de voorzieningenrechter van 4 augustus 2020. Hierin is onder meer opgenomen:
"1. Partij [appellant] draagt zorg voor het plaatsen van een hekwerk dat haaks staat op het thans aanwezige hekwerk in eigendom bij [geïntimeerde] aan de straatzijde. Dit door partij [appellant] te plaatsen hekwerk komt te staan aansluitend op de thans aanwezige opsluitband. Partij [appellant] verstrekt opdracht aan de firma LAM en partij [appellant] draagt ook de kosten van het plaatsen van het hekwerk. Het te plaatsen hekwerk loopt door tot de voorgevel/rooilijn van het woonhuis [adres] 18 met een marge van een meter aan beide zijde van de rooilijn. Dit hek zal een mandelige erafscheiding zijn, zodat de erfgrens in het midden onder deze erfafscheiding ligt.
Het hekwerk wordt geplaatst inclusief voorziening voor de aansluiting van dat hekwerk op het reeds aanwezige hek aan de straatzijde van partij [geïntimeerde] . Indien en voor zover voor het aanbrengen van dit hekwerk een omgevingsvergunning vereist is, zal partij [appellant] deze vergunning aanvragen en zal partij [geïntimeerde] alle noodzakelijke medewerking ten behoeve van het verkrijgen van deze vergunning verlenen.
2. Aansluitend op het onder 1. genoemde hekwerk plaatsen partijen een betonnen erfafscheiding tegen de reeds aanwezige keerwanden van partij [appellant] . Deze betonnen erfafscheiding loopt door tot aan het bijgebouw van partij [geïntimeerde] . Deze betonnen erfafscheiding is mandelig, zodat de erfgrens gelegen is onder het midden onder deze betonnen erfafscheiding.De kosten van het plaatsen van deze erfafscheiding worden ieder voor de helft door partijen gedragen met dien verstande dat partij [appellant] de kosten zal dragen voor het aanbrengen van deze betonnen erfafscheiding noodzakelijk aanpassing van de afsluitband en het straatwerk op het erf van [geïntimeerde] gelegen voor het bijgebouw.In onderling overleg zullen partijen offertes vragen en geven partijen de opdracht voor de aanleg van deze betonnen erfafscheiding.
(…)
8. Partijen zullen in gezamenlijk goed onderling overleg uitvoering geven aan deze overeenkomst en zullen daartoe elkaar tijdig de vereiste inlichtingen verstrekken."
3.3
Tussen partijen is vervolgens een geschil ontstaan over (de uitvoering van) deze schikking. [appellanten] hebben in een eerste kort geding een voorlopige voorziening gevraagd die er toe strekte dat de schutting zo spoedig mogelijk gerealiseerd zou worden, in overeenstemming met de afspraken van de schikking en de offerte van Betonnenschutting.com. [geïntimeerde] heeft in die procedure in reconventie gevorderd - samengevat - dat de opdracht tot plaatsing van de schutting pas kan worden gegeven nadat een door beide partijen akkoord bevonden gedetailleerde bouwtekening is verstrekt, waaruit blijkt dat de schutting zal worden geplaatst direct aansluitend op en tegen de opsluitbanden en keerwanden. De voorzieningenrechter heeft zowel de conventionele als reconventionele vorderingen betreffende de schutting afgewezen. De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 8 juni 2021 hierover onder meer overwogen:
"
4.4 Uit het proces-verbaal volgt dat partijen de plaatsing van "een betonnen erfafscheiding" zijn overeengekomen, die "tegen de reeds aanwezige keerwanden" van [appellanten] en tot aan het bijgebouw van [geïntimeerde] wordt geplaatst.
(…)
Omdat vaststaat dat de schutting zoals omschreven in de offerte van Betonnenschutting.com van 23 maart 2021 een betonnen erfafscheiding is als bedoeld in nr. 2 van het proces-verbaal, geldt daarvoor hetgeen partijen zijn overeengekomen onverkort. Partijen zijn over en weer verplicht hieraan uitvoering te geven. Uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is overigens gebleken dat hierover tussen partijen ook geen meningsverschil (meer) bestaat. Zij zijn het eens over de offerte van Betonnenschutting.com van 23 maart 2021 en over de plaatsing daarvan. Ook zijn partijen het erover eens dat de bestaande houten poort van [geïntimeerde] gehandhaafd blijft.
(…)
4.6.
Het enige wat partijen met betrekking tot de schutting kennelijk nog verdeeld lijkt te houden, is het antwoord op de vraag wat precies moet worden verstaan onder de zinsnede 'tegen de reeds aanwezige keerwanden'. Voor [appellanten] is die plaats duidelijk maar [geïntimeerde] is daarover kennelijk onzeker, mede vanwege zijn ervaringen in het verleden. Over de plaats van de schutting kan geen enkele misverstand bestaan. (…) Ten eerste blijkt uit nr. 2 van het proces-verbaal precies waar de schutting geplaatst dient te worden, namelijk tegen de reeds aanwezige keerwanden.
(…)
[appellanten] en [geïntimeerde] zijn beiden opdrachtgevers van de aannemer en zijn beiden verplicht de aannemer de opdracht tot plaatsing te verstrekken en te instrueren om de schutting tegen de reeds aanwezige keerwanden te plaatsen. Het is aan de deskundigheid van de aannemer om te bepalen welke plaatsing noodzakelijk is om te realiseren dat de schutting tegen de aanwezige keerwanden wordt geplaatst. Partijen zijn gehouden de deskundigheid van de aannemer op dit punt te accepteren. Juist omdat het gezamenlijke opdrachtgeverschap beide partijen gelijkelijk in staat stelt bij de plaatsing door de aannemer van de schutting betrokken en aanwezig te zijn, acht de voorzieningenrechter het met het oog op de toekomst ongewenst [appellanten] een machtiging te verstrekken om namens [geïntimeerde] als opdrachtgever op te treden. Die machtiging zal reeds om die reden niet worden afgegeven.
(…)
4.8
De conclusie is dat beide partijen jegens elkaar verplicht zijn om een aannemer opdracht te geven tot het plaatsen van een enkele, betonnen schutting (met enkele palen) en met enkele beplating zoals blijkt uit de offerte van Betonnenschutting.com van 23 maart 2021, en wel tegen de bestaande keerwanden.
3.4
Op 21 juni 2021 hebben [appellanten] hun akkoord gegeven op de offerte van Betonnenschutting.com. Op 28 juni 2021 heeft [geïntimeerde] zijn akkoord gegeven.
3.5
Op 3 augustus 2021 werd begonnen met de plaatsing van de schutting. Vlak na de aanvang van de werkzaamheden bleek dat plaatsing van de schutting niet mogelijk was. Door de zachte veengrond werd de constructie te instabiel. De werkzaamheden zijn vervolgens gestaakt.
3.6
[appellanten] hebben het grondbedrijf Everts GWW vervolgens om advies verzocht. Everts GWW adviseert om de schutting te voorzien van een betonnen strookfundering met funderingspalen. De schuttingpalen worden vervolgens in het midden van de balk gezet, zodat een stevig geheel ontstaat. De fundering komt zo dicht als mogelijk tegen de keerwanden. Dit zorgt er volgens Everts GWW voor dat het gewicht van de schutting gedragen kan worden en voorkomt dat de schutting kan omwaaien. Schematisch kan dit als volgt worden weergegeven:
3.7
Everts GWW heeft een prijsopgave voor de door hem geadviseerde funderingswerkzaamheden gedaan van € 10.285,- (inclusief btw).
3.8
In de beschikking van 20 april 2022 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, dhr. ir. [naam1] als deskundige benoemd en hem bevolen onderzoek te doen naar (onder andere) de bouwkundige constructie van de keerwand, de oorzaak van het afwateringsprobleem naast de bouwkundige constructie en de (voorgestelde) bouwkundige ingrepen om het afwateringsprobleem te herstellen.
3.9
[geïntimeerde] is medio 2022 naar Portugal geëmigreerd. Hij heeft zijn woning verhuurd voor bepaalde tijd (twee jaar). Hij wil de woning wel verkopen.
3.1
[appellanten] zijn meerdere bestuursrechtelijke (handhavings)procedures begonnen die betrekking hebben op de woning van [geïntimeerde] .

4.Het oordeel van het hof

Inleiding
4.1
[appellanten] vorderen in hoger beroep dat het hof het vonnis van de rechtbank vernietigt en zijn vorderingen alsnog toewijst. In hoger beroep hebben [appellanten] hun eis vermeerderd. [geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging en het hof ziet ambtshalve geen reden deze eiswijziging buiten beschouwing te laten. Het hof zal dan ook recht doen op de gewijzigde eis van [appellanten] . Na eisvermeerdering vorderen zij, samengevat, dat:
I. [appellanten] worden gemachtigd om namens [geïntimeerde] de offerte van Everts GWW te accepteren en de schutting te laten plaatsen;
II. [geïntimeerde] wordt veroordeeld om het plaatsen van de schutting en de fundering volgens de offerte van Everts GWW te gedogen;
III. [geïntimeerde] wordt veroordeeld om de helft van de door Everts GWW geoffreerde kosten te betalen aan [appellanten] ter doorbetaling aan Everts GWW;
IV. [geïntimeerde] wordt veroordeeld om kosten te betalen die door Betonnenschutting.com en Everts GWW worden doorbelast in geval van stagnatie;
V. [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot het plaatsen van een tijdelijke erfafscheiding op zijn terrein;
VI. [geïntimeerde] wordt verboden (op straffe van een dwangsom) om het erf van [appellanten] te betreden;
VII. [geïntimeerde] wordt verboden (op straffe van een dwangsom) om gebruik te maken van zijn jacuzzi;
VIII. [geïntimeerde] wordt verboden (op straffe van een dwangsom) om zaken op, boven of aan het perceel van [appellanten] te werpen/deponeren of te bevestigen;
IX. iedere andere voorziening wordt getroffen die het hof noodzakelijk acht.
4.2
[appellanten] hebben hun bezwaren geuit tegen het bestreden vonnis. Voor zover de bezwaren zijn gericht tegen de feitenvaststelling hebben [appellanten] daar geen belang meer bij. Het hof heeft hiervoor zelfstandig de feiten vastgesteld die voor de beoordeling van belang zijn. Verder zijn [appellanten] het oneens met het oordeel van de voorzieningenrechter dat [geïntimeerde] niet kan worden gehouden om in te stemmen het voorstel van Everts en de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd. Het hof zal de grieven hierna gezamenlijk bespreken.
Spoedeisend belang
4.3
Het gaat in deze zaak om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. Het hof moet daarom eerst beoordelen of [appellanten] op dit moment een spoedeisend belang hebben bij de verlangde voorzieningen.
4.4
Het hof is van oordeel dat [appellanten] een spoedeisend belang hebben voor wat betreft de vorderingen die betrekking hebben op de schutting, namelijk vorderingen I tot en met V en IX. Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de afwezigheid van een erfafscheiding tussen de percelen de burenruzie verergert en dat dit tot ergernis en frustratie bij partijen leidt. Ook de huurders van [geïntimeerde] hebben belang bij een erfafscheiding. Partijen hebben het recht om hun erf met een erfafscheiding af te sluiten en zij hebben er belang bij dat dit zo snel mogelijk gebeurt.
4.5
De vorderingen VI tot en met VIII strekken er toe dat [geïntimeerde] (ofwel zijn familie en bezoek) wordt verboden om op of nabij het perceel van [appellanten] bepaalde gedragingen te vertonen. Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat [geïntimeerde] naar Portugal is geëmigreerd en dat hij niet meer in de woning woont. Hij heeft zijn huis voor een periode van twee jaar aan derden verhuurd. Omdat [geïntimeerde] nu niet meer in de woning woont, hebben [appellanten] geen spoedeisend belang bij deze vorderingen zodat reeds daarom de gevorderde voorzieningen VI tot en met VIII niet voor toewijzing in aanmerking komen.
Toetsingskader in kort geding
4.6
De vorderingen I tot en met V en IX die aan het hof ter beoordeling voorliggen strekken tot het plaatsen van de schutting door Betonnenschutting.com waarover partijen het eens waren, maar dan voorzien van een fundering zoals Everts GWW die adviseert. Voor de vraag of deze gevraagde voorlopige voorziening moet worden gegeven, zal het hof zich een voorlopig oordeel vormen van de feiten, het daarop toe te passen recht en vervolgens beoordelen of gelet op de belangen van partijen de gevraagde voorziening moet worden gegeven. Het hof zal bij deze belangenafweging in elk geval het voorlopige karakter van zijn oordeel, de spoedeisendheid, de ingrijpendheid of onomkeerbaarheid van de voorziening en de voor- en nadelen van het uitblijven daarvan in aanmerking nemen. Als uitgangspunt geldt verder, gelet op de aard van het kort geding, dat in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering.
4.7
[appellanten] vorderen nakoming van de in het proces-verbaal vastgelegde afspraken. In het proces-verbaal is vastgelegd dat de schutting tegen de aanwezige keerwanden zal worden geplaatst. [appellanten] leggen deze afspraak zo uit dat de schutting kan worden geplaatst met een fundering zoals die door Everts GWW wordt geadviseerd, zodat de schutting zo dicht als in redelijkheid mogelijk tegen de aanwezige keerwanden wordt geplaatst. Partijen hebben namelijk volgens [appellanten] nooit afgesproken wat de exacte locatie van de schutting zou zijn. Verder is niet afgesproken dat er geen fundering zou komen, was de breedte van de schutting op het moment van het maken van de afspraak nog niet bekend en hebben partijen erin berust dat het plaatsen van de schutting aan de aannemer zou worden overgelaten. Een en ander betekent volgens [appellanten] dat de juridische erfgrens altijd op enige afstand van de keerwanden zou komen te liggen. De grootte van die afstand was echter nog niet duidelijk en zou uiteindelijk worden bepaald op basis van de onbekende variabelen (zoals de breedte van de schutting en de noodzakelijkheid van een fundering). Volgens [appellanten] is bovendien geen sprake van een nieuwe situatie, omdat partijen tijdens het maken van de afspraak wisten dat de zachte veengrond een probleem zou kunnen zijn. [geïntimeerde] is het niet eens met de uitleg die [appellanten] geven aan de gemaakte afspraken.
4.8
Dit meningsverschil leidt ertoe dat het hof de in het proces-verbaal vastgelegde afspraken moet uitleggen. Volgens vaste rechtspraak gaat het bij de uitleg van een schriftelijke bepaling in een overeenkomst niet uitsluitend om een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract, maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze uitleg heeft de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het geval. Daarbij spelen ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst een rol.
4.9
Het hof volgt [appellanten] niet in de uitleg die zij geven aan de in het proces-verbaal neergelegde overeenkomst. Zelfs als het hof ervan uit gaat - zoals [appellanten] stellen - dat partijen bij het maken van de afspraak niet wisten hoe breed de schutting zou worden, hoeveel ruimte er nodig zou zijn om de schutting te plaatsen, of de schutting een fundering nodig zou hebben en dat partijen het plaatsen van de schutting aan de aannemer zou overlaten, dan doet dat alles echter niet af aan de in het proces-verbaal tussen partijen neergelegde afspraak dat de schutting tegen de reeds aanwezige keerwanden zal worden geplaatst. Uit deze bewoordingen valt naar het oordeel van het hof niet alleen af te leiden dat partijen voor ogen stond dat de keerwanden van [appellanten] zouden blijven staan, maar ook dat de door partijen toen nog te selecteren schutting tegen die keerwanden aan zou komen te staan. Daarbij komt dat partijen niets hebben afgesproken over een fundering, het plaatsen van een schutting geen fundering impliceert en verschillende funderingssystemen bestaan. Het hof acht het niet aannemelijk dat partijen er bij het maken van de afspraak rekening mee hielden dat de schutting vanwege de ondergrondse constructie op enige afstand van de keerwanden zou worden geplaatst. De procedure waarin partijen de overeenkomst hebben gesloten ging immers over de door [appellanten] afgebroken bestaande erfafscheiding (zonder fundering) en de positie van de erfgrens tussen hun percelen. Het hof ziet gelet op het voorgaande geen aanknopingspunten om een ruimere uitleg aan de door partijen gemaakte afspraken toe te kennen dan de letterlijke bewoordingen zoals opgenomen in het proces-verbaal. Verder is voor de uitleg van de afspraak niet van belang dat de schuttingpalen, de schuttingpanelen en de fundering goederenrechtelijk één zaak zijn.
4.1
Het voorstel van Everts GWW voorziet niet in de plaatsing van de schutting tegen de aanwezige keerwanden. In plaats daarvan is voorgesteld om de fundering tegen de keerwanden te plaatsen, waarbij de schutting vervolgens in het midden van de fundering komt. Dit zorgt ervoor dat de schutting op enige afstand van de keerwanden wordt geplaatst, zoals goed te zien is op de schematische weergave onder 3.6. Uitvoering geven aan het van het voorstel van Everts GWW heeft daarom tot gevolg dat de schutting dichter bij de woning van [geïntimeerde] komt te staan dan partijen hebben afgesproken en in het verlengde daarvan de erfgrens ook in zijn nadeel wordt opgeschoven.. Het hof is voorlopig van oordeel dat [geïntimeerde] niet is gehouden om daarmee in te stemmen.
4.11
De vereiste belangenafweging maakt dat oordeel niet anders. Ook als het zo is zoals [appellanten] stellen dat het om een verschuiving van enkele centimeters gaat - hetgeen door [geïntimeerde] wordt betwist - dan nog geldt dat de schutting wordt geplaatst over een lengte van achtentwintig meter. Omdat partijen hebben afgesproken dat de juridische erfgrens in het midden van de schutting komt te liggen, zou [geïntimeerde] bij een verschuiving van de schutting zijn kant op, ook als dat maar enkele centimeters is, de eigendom van die centimeters over een lengte van achtentwintig meter aan [appellanten] kwijtraken. Dat kan naar het voorlopig oordeel van het hof van [geïntimeerde] niet worden gevergd. Van misbruik van (eigendoms)recht is geen sprake.
4.12
Bovendien betwist [geïntimeerde] ook dat de door Everts GWW voorgestelde fundering een oplossing voor het probleem biedt. [geïntimeerde] is namelijk van mening dat de keerwanden zorgen voor de te hoge grondwaterstand. Omdat de keerwanden niet zijn gefundeerd verzakken deze en deze verzakking zou een te plaatsen schutting vervolgens uit het lood duwen.. Volgens [geïntimeerde] zijn de keerwanden inmiddels al scheef komen te staan. In plaats van het funderen van de schutting zouden juist de keerwanden gefundeerd moeten worden. [geïntimeerde] baseert zich op het advies dat hij heeft ingewonnen bij Gebroeders [naam2] Infra B.V. en inmiddels heeft de rechtbank op zijn verzoek een deskundige benoemd om nader onderzoek te doen naar de oorzaak van het probleem en de mogelijke oplossingen daarvoor. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] is de juistheid van de stelling van [appellanten] dat het plaatsen van een fundering onder de schutting zorgt voor een oplossing voor de instabiliteit in deze procedure onvoldoende aannemelijk geworden en dit is eveneens reden om voorshands te concluderen dat [geïntimeerde] niet kan worden verplicht om medewerking te verlenen aan het plaatsen van de schutting zoals door Everts GWW is voorgesteld. Dit leidt tot afwijzing van de vorderingen I tot en met IV.
4.13
[appellanten] kunnen op hun eigen grond, ter hoogte van de keermuren, desgewenst een tijdelijke vorm van erfafscheiding plaatsen. Voor toewijzing van de vordering dat [geïntimeerde] dat op zijn grond doet, biedt de wet geen grondslag. Voor zover [appellanten] hebben aangevoerd dat onduidelijk is of de keerwanden wel op hun grond staan, overweegt het hof dat uit de gesloten schikking volgt dat partijen die eigendomsvraag ten voordele van [appellanten] hebben beantwoord. Vordering V wordt ook afgewezen. Het hof ziet evenmin reden voor toewijzing van enige andere voorziening, zodat hetzelfde geldt voor vordering IX.

5.De slotsom

5.1
Naar het oordeel van het hof volgt uit het voorgaande dat [appellanten] in hoger beroep niet, althans onvoldoende, aannemelijk hebben gemaakt dat [geïntimeerde] bij wijze van voorlopige voorziening moet worden verplicht om medewerking te verlenen aan het plaatsen van de schutting zoals door Everts GWW is voorgesteld. Het hoger beroep dus slaagt niet. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en de in hoger beroep ingestelde vorderingen worden afgewezen.
5.2
Het hof zal ambtshalve [appellanten] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Die kosten worden begroot op € 343,- aan griffierecht en € 2.228,- aan salaris advocaat (2 punten tarief II à € 1.114,-).

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 11 januari 2022;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 343,- voor griffierecht en op € 2.228,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. W. Schoo, J.H. Kuiper en M. Willemse, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.