In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een burenruzie tussen twee partijen over de plaatsing van een schutting. De appellanten, buren van de geïntimeerde, hebben in een eerdere procedure afspraken gemaakt over de plaatsing van een betonnen erfafscheiding. De appellanten vorderen in hoger beroep dat het hof hen machtigt om een offerte voor de fundering van de schutting te accepteren en dat de geïntimeerde wordt veroordeeld om de werkzaamheden te gedogen. De voorzieningenrechter had eerder de vorderingen van de appellanten afgewezen, omdat de geïntimeerde niet verplicht is om in te stemmen met de offerte van het grondbedrijf Everts GWW. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de afspraken die in de eerdere procedure zijn gemaakt, niet in lijn zijn met de nieuwe voorstellen van de appellanten. Het hof concludeert dat de geïntimeerde niet gehouden is om medewerking te verlenen aan de plaatsing van de schutting zoals voorgesteld door de appellanten. De vorderingen van de appellanten worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 11 januari 2022. De appellanten worden als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld.