ECLI:NL:GHARL:2022:11054

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
200.305.795/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verdelingsvonnis en proceskostenveroordeling in kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdelingsvonnis. Het hof oordeelt dat het belang van het hoger beroep grotendeels is komen te vervallen door een later vonnis in kort geding, maar handhaaft het hoger beroep ten aanzien van de proceskostenveroordeling. De appellante, vertegenwoordigd door mr. M.A. Knobben, heeft lange tijd onduidelijkheid laten bestaan over haar financiële mogelijkheden om de woning over te nemen, wat heeft geleid tot de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Het hof bekrachtigt deze veroordeling en oordeelt dat appellante ook in de kosten van het hoger beroep moet worden veroordeeld. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. J.S. van Daal, zijn vastgesteld op € 1.457,-. Het hof verklaart appellante niet-ontvankelijk in haar vordering in hoger beroep voor zover deze niet gericht is tegen de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.305.795/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 274303)
arrest in kort geding van 20 december 2022
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. M.A. Knobben, die kantoor houdt te Nijverdal,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.S. van Daal, die kantoor houdt te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 3 mei 2022 over.
1.2
Na het tussenarrest zijn bij het hof de navolgende stukken binnengekomen:
- een brief van mr. Van Daal van 31 mei 2022 met bijlage(n);
- een brief van mr. Knobben van 7 juni 2022.

2.De beoordeling

2.1
In de brief van 31 mei 2022 zet mr. Van Daal uiteen dat het belang van [appellante] bij het door haar ingestelde hoger beroep tegen het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 31 december 2021 is komen te vervallen als gevolg van een later tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 8 maart 2022 dat in kracht van gewijsde is gegaan en waaraan door beide partijen inmiddels uitvoering is gegeven. Voor zover het belang van het hoger beroep nog zou zijn gelegen in verbeurde dwangsommen, zegt mr. Van Daal namens [geïntimeerde] toe dat door [geïntimeerde] geen aanspraak zal worden gemaakt op dwangsommen, indien en voor zover verschuldigd.
2.2
In zijn brief van 7 juni 2022 schrijft mr. Knobben dat het belang van [appellante] bij het wijzen van arrest is deze zaak (enkel) nog is gelegen in de proceskostenveroordeling. In het bestreden vonnis is [appellante] namelijk zowel in conventie als in reconventie veroordeeld in de proceskosten, terwijl in hoger beroep is gevorderd de proceskosten te compenseren.
2.3
Het hof maakt uit deze correspondentie op dat [appellante] de door haar tegen het bestreden vonnis aangevoerde grieven 1 tot en met 4 niet langer handhaaft. Dit brengt mee dat het hof [appellante] in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering in hoger beroep.
2.4
Het hof zal nu grief 5 van [appellante] inhoudelijk beoordelen. Met deze grief komt zij op tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om haar te veroordelen in de kosten van de procedure. [appellante] vordert het bestreden vonnis op dat punt, zowel in conventie als in reconventie, te vernietigen en de proceskosten in beide instanties te compenseren, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
2.5
In zijn vonnis heeft de voorzieningenrechter onder 4.1.9 toegelicht dat hij afwijkt van het uitgangspunt van kostencompensatie in zaken tussen ex-partners omdat [appellante] [geïntimeerde] over haar mogelijkheden tot overname van het huis langdurig in het ongewisse (en daarmee aan het lijntje) heeft gehouden terwijl [geïntimeerde] niet alleen in woorden, maar ook in daden bereid is gebleken om aan de aanwijzingen uit het vorige kort geding te voldoen. [appellante] bestrijdt dit oordeel door erop te wijzen dat zij [geïntimeerde] niet aan het lijntje heeft gehouden en juist voortdurend heeft geprobeerd de zaak in beweging te houden. Dat het partijen niet is gelukt om er (eerder) samen uit te komen, is niet uitsluitend aan haar wijten, zodat een veroordeling van [appellante] in de proceskosten niet op zijn plaats is.
2.6
Het hof ziet in hetgeen door [appellante] is aangevoerd onvoldoende reden om van het oordeel van de voorzieningenrechter af te wijken. Vaststaat dat sinds partijen het in april 2021 erover eens werden dat [appellante] de woning zou overnemen tegen een marktwaarde van € 295.000,- en dat levering op 31 mei 2021 zou moeten plaatsvinden, veel tijd is verstreken waarin levering steeds is uitgebleven. Ondertussen woonde [appellante] in de woning en was onduidelijk of zij financieel in staat was de woning tegen de afgesproken waarde over te nemen. Deze onduidelijkheid heeft [appellante] tot en met de procedure die tot het bestreden vonnis heeft geleid laten voortbestaan en daarbij heeft zij onvoldoende oog gehad voor het belang van [geïntimeerde] om tot een definitieve afwikkeling te kunnen komen. [geïntimeerde] was daardoor genoodzaakt opnieuw een kort geding te starten; een procedure die mogelijk voorkomen had kunnen worden als [appellante] (eerder) openheid van zaken had gegeven over haar financiële (on)mogelijkheden om de woning over te nemen. Het hof oordeelt om die reden dat [appellante] op juiste gronden is veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en zal het bestreden vonnis op dat punt dan ook bekrachtigen.
2.7
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Op de gronden als hiervoor onder 2.6 uiteengezet en op grond van de procesopstelling van [appellante] in hoger beroep wijkt het hof ook hier af van het uitgangspunt van kostencompensatie. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 343,-
- salaris advocaat
€ 1.114,-(1 punt x tarief II)
Totaal: € 1.457,-

3.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep in kort geding:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar vordering in hoger beroep, voor zover niet gericht tegen de proceskostenveroordeling;
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 31 december 2021 op de punten 5.6 en 5.10 uit het dictum waarin [appellante] in conventie en reconventie is veroordeeld in de proceskosten;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 343,- voor verschotten en op € 1.114,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de hierin vervatte proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.G. Knot, C. Koopman en L. van Dijk en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.