ECLI:NL:GHARL:2022:11002

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
21-000924-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling, veroordeling poging tot zware mishandeling met gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag en zware mishandeling, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 19 juni 2021, waarbij de verdachte met een mes in de zij van het slachtoffer stak. Het hof oordeelde dat er geen aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer was en dat er ook geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, omdat hij met opzet het slachtoffer met een mes heeft gestoken, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Het hof verwierp het beroep op noodweer, omdat de omstandigheden niet aannemelijk maakten dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact daarvan op slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000924-22
Uitspraak d.d.: 20 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van
4 maart 2022 met parketnummer 08-170958-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende in P.I. Almelo te Almelo.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. V.P.J. Tuma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden die de rechtbank dadelijk uitvoerbaar heeft verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te [plaats 1] , in de gemeente [gemeente 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, - die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn zij, althans in het (boven)lichaam heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te [plaats 1] , in de gemeente [gemeente 1] , aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in zijn zij ter hoogte van zijn linker nier en darmen, heeft toegebracht door:
- die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn zij te steken en/of te prikken en/of te snijden;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 19 juni 2021 te [plaats 1] , in de gemeente [gemeente 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn zij, althans in het (boven)lichaam heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal acht de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat, gelet op de wijze waarop verdachte het slachtoffer met een mes in zijn zij heeft gestoken in de nabijheid van zijn nier, sprake was van een aanmerkelijke kans op zijn dood.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot verwerping van het beroep op noodweer. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake was van een noodweersituatie waarin verdachte zich mocht verdedigen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft gestoken met een klein mes in de linkerzij van het slachtoffer teneinde zich aan de wurggreep van het slachtoffer te ontworstelen. Hij heeft hierbij niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op het doden van het slachtoffer dan wel het aan hem toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, en om deze reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf waartegen hij zich op proportionele wijze heeft verdedigd door kortstondig te steken met een mes op het moment dat hij werd aangevallen.
Oordeel van het hof
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier volgt dat in de linkerflank van het slachtoffer, ongeveer halverwege tussen de ribbenboog en de bekkenkam, zich een rechtlijnig wijkend huidletsel bevond waarvan de randen naar elkaar waren toegebracht middels een hechtingsdraad. De afmetingen bedroegen ongeveer 1,5 centimeter bij 0,2 centimeter. Het betrof een scherprandig huidletsel dat afhankelijk van de diepte ten opzichte van de lengte een steekwond (diepte>lengte) of een snijwond (lengte>diepte) moet worden genoemd. De diepte was hier in ieder geval onvoldoende geweest om het buikvlies te doorboren en eventueel schade aan te richten aan onderliggende vitale structuren zoals darmen, linker nier en grotere bloedvaten. De diepte was niet nader omschreven.
Gelet op verdachtes verklaring is evident dat gestoken is met een, volgens de verdediging klein, mes. Uit de stukken in het dossier blijkt echter niets over het soort mes en de afmetingen hiervan. Ook is, behalve de verklaring van aangever over een soort stoot in zijn linkerzij, weinig duidelijk over de kracht waarmee is gestoken, noch over de diepte van de verwonding. Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever. Het hof zal verdachte daarom van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde
Het hof komt ook tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde, nu uit de stukken in het dossier niet is gebleken dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen door het steken met het mes door verdachte. Daartoe is het volgende van belang. Uit de letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Twente van 21 juni 2021 blijkt dat in slachtoffers linkerflank zich een penetrerend huidletsel bevond dat is gesloten met één hechting. Er is geen vermoeden van inwendig letsel. Het letsel heeft niet het buikvlies doorboord en heeft geen schade aangericht aan de darmen, de nier links en/of grote bloedvaten. Het slachtoffer had twee dagen na het steekincident nauwelijks meer klachten en kon al snel weer werken. De geschatte duur van verdere genezing van de zichtbare letsels was vier weken.
Bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het meer subsidiair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. In aanvulling hierop overweegt het hof het volgende.
Ook in het geval van de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling stelt het hof voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
Hierbij geldt eveneens dat de beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de relevante feiten zoals deze blijken uit het dossier wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen in het kader van het primair en subsidiair tenlastegelegde
Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen en in het bijzonder gelet op het feit dat hij het slachtoffer met een mes met enige kracht heeft gestoken in zijn buik, een kwetsbare plek waar zich onderliggende vitale structuren zoals darmen, linker nier en grotere bloedvaten bevinden, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het meer subsidiair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Het beroep op noodweer
Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte vrijwel uit het niets werd geconfronteerd
met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval, daaruit bestaande dat hij hardhandig met
twee handen door aangever bij de nek werd vastgepakt, hetgeen enige tijd duurde
waardoor hij het gevoel kreeg in ademnood te komen, om vervolgens door aangever tegen
de grond gesmeten te worden. Tijdens het vastpakken bij de nek heeft verdachte aangever met een klein mes in zijn zij gestoken om zich te ontworstelen aan de hardhandige greep bij zijn keel.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Zijn verklaring dat hij [slachtoffer] heeft gestoken nadat deze hem met beide handen bij de nek vasthield wordt niet ondersteund door de inhoud van het dossier. Niet alleen de door verdachte geschetste volgorde van handelingen vindt geen steun in het dossier, maar ook de verklaring van verdachte over het moment waarop hij het mes heeft gepakt, te weten toen [slachtoffer] de handen om zijn nek had, wordt niet ondersteund. Deze wordt zelfs tegengesproken door het feit dat de vriendin van [slachtoffer] , getuige [getuige] , een snee in haar linker pols heeft opgelopen nadat zij door verdachte was geduwd, en dus voordat [slachtoffer] werd gestoken. Aldus vindt de door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen zijn weerlegging in de aan wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
meer subsidiair
hij op
of omstreeks19 juni 2021 te [plaats 1] , in de gemeente [gemeente 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] met een mes
, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp,in zijn zij
, althans in het (boven)lichaamheeft gestoken
en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een woordenwisseling met een voor hem onbekende man beantwoord met het steken met een mes en zich daarmee schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Als gevolg van deze geweldshandeling van verdachte heeft [slachtoffer] een wond opgelopen, waaraan hij een litteken zal overhouden. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dergelijke feiten zorgen daarnaast voor gevoelens van angst en onveiligheid binnen de samenleving in het algemeen, hetgeen in dit geval temeer geldt nu het geweld heeft plaatsgevonden op de openbare weg. Het feit dat verdachte meent dat zijn handelen een gerechtvaardigde reactie was en hij niet tot het inzicht is gekomen dat zijn handelen verkeerd is geweest, vindt het hof zorgelijk.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 november 2022. Hieruit blijkt dat verdachte meerdere keren eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier, in het bijzonder het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 28 september 2022, en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis in de onderhavige zaak onder toezicht van de reclassering heeft gestaan. Betrokkene werd geplaatst binnen het forensisch beschermd wonen van [beschermd wonen] en ontving vanuit deze instelling ook ambulante behandeling. Aanvankelijk verliep dit traject voorspoedig, maar na de uitspraak in eerste aanleg ontstonden ‘kleerscheurtjes’. In de laatste maanden overtrad verdachte meermaals de gestelde voorwaarden hetgeen uiteindelijk op 8 juni 2022 resulteerde in een negatieve terugmelding. De schorsing werd opgeheven en sindsdien verblijft hij wederom in preventieve hechtenis. Uit het onderzoek komen met name criminogene factoren naar voren, beschermende factoren worden nauwelijks waargenomen. Verdachte heeft (nog) geen eigen/stabiele woonsituatie, hij heeft geen
werk of andere dagbesteding, er zijn schulden, er is sprake van een negatieve invloed vanuit het sociaal netwerk en er is sprake van (problematisch) middelengebruik. Het NIFP stelde eind 2021 hechtingsproblematiek vast in combinatie met een norm overschrijdende gedragsstoornis, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en aanwijzingen voor problematisch middelengebruik. Conform het advies van het NIFP werd vanaf dat moment ingestoken op een begeleid wonen traject, voor begeleiding bij het op orde brengen van praktische zaken in combinatie met behandeling. Een intensief begeleidingstraject met begeleid wonen en behandeling blijft geïndiceerd, maar verdachte staat niet langer hiervoor open wanneer hij hiertoe ‘gedwongen’ wordt. Naar de verwachting van de reclassering zal het vrijwillige kader, waaraan hij wel wil meewerken, te vrijblijvend zijn. Het risico op recidive, letselschade en onttrekking aan bijzondere voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. Zij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Daarnaast komen uit onderzoek geen zwaarwegende negatieve consequenties naar voren voor het opleggen van een gevangenisstraf.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit, verdachtes veelvuldige recidive alsook het hoge recidive gevaar – oplegging van een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, passend en geboden is vanuit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door verdachte toegebrachte leed. Deze gevangenisstraf is lager dan de straf die de rechtbank heeft opgelegd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt, namelijk poging tot zware mishandeling in plaats van poging tot doodslag. Dat neemt niet weg dat het feit zeer ernstig is en een grote impact op het slachtoffer en zijn omgeving heeft gehad. Vandaar dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend en geboden is. Het hof ziet geen aanleiding om aan het voorwaardelijke strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden, omdat verdachte niet openstaat voor enige vorm van gedwongen begeleiding van de reclassering. Het hof hoopt evenwel ten zeerste dat verdachte zelfstandig hulp gaat zoeken, zodat hij met die ondersteuning en met een grote voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur, zich in de toekomst niet weer schuldig zal maken aan een (soortgelijk) strafbaar feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. R.G.J. Welbergen, voorzitter,
mr. W.A. Holland en mr. M. Nooijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 20 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 20 december 2022.
Tegenwoordig:
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. J.W.M. Grimbergen, advocaat-generaal,
mr. L.A.C. van den Berg-Veltman, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.