ECLI:NL:GHARL:2022:1097

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
200.303.323/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de werking van een beschikking inzake ouderlijk gezag en informatieverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de werking van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om schorsing van de beschikking waarin de rechtbank heeft bepaald dat de informatieverplichting van de moeder jegens de vader komt te vervallen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht om de vader te veroordelen in de proceskosten.

De procedure in eerste aanleg vond plaats op 2 november 2021, en het hof heeft de mondelinge behandeling op 25 januari 2022 gehouden. De ouders waren niet aanwezig, maar hun advocaten en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling waren wel aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat zijn belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij handhaving van de beschikking. De moeder heeft aangegeven dat zij zich aan de informatieverplichting zal houden, wat door de GI is bevestigd.

Het hof heeft geoordeeld dat de vader niet voldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen die rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing van de rechtbank wordt afgeweken. Daarom heeft het hof het verzoek van de vader tot schorsing afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de moeder, vastgesteld op € 2.228,-. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor wat betreft de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.303.323/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 179654)
beschikking van 8 februari 2022 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoeker](de vader) ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden,
en
[verweerster](de moeder) ,
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. R. Tamourt te Burgum,
en
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid(de GI),
gevestigd te Leeuwarden.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 2 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens schorsingsverzoek met bijlage(n), ingekomen op
17 november 2021;
- een journaalbericht namens de vader van 15 december 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de GI van 27 december 2021;
- het verweerschrift namens de moeder van 30 december 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 januari 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn de advocaat van de vader, de advocaat van de moeder en [naam1] en [naam2] namens de GI. De ouders zelf waren niet aanwezig.
2.3
Zoals ter zitting is besproken heeft het hof een journaalbericht namens de moeder van 24 januari 2022 met bijlage(n) buiten beschouwing gelaten, omdat dit te laat is ingediend.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] ,
geboren [in] 2009.
3.2.
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.3.
[de minderjarige] staat sinds 11 september 2015 onder toezicht van de Gl. De ondertoezichtstelling is voor het laatst verlengd tot 11 september 2022.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Aan de orde is het incidentele verzoek van de vader schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking waarin de rechtbank -voor zover hier van belang- heeft bepaald dat de beschikking van 24 augustus 2016 wordt gewijzigd in die zin dat de (aan de moeder opgelegde) informatieverplichting komt te vervallen. De moeder en de GI voeren hiertegen gemotiveerd verweer, waarbij de moeder verzoekt de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360, tweede lid, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
4.3
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
4.4
Het hof stelt vast dat de rechtbank de beslissing ten aanzien van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet van een motivering heeft voorzien. Dit betekent dat het hof kan beslissen met inachtneming van de hiervoor onder (a. en b.) vermelde eisen.
4.5
Het hof is niet gebleken dat het belang van de vader bij de verzochte schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij handhaving daarvan. Hiertoe overweegt het hof het volgende.
4.6
De verplichting van de moeder om de vader over [de minderjarige] te informeren vloeit voort uit de wet. De moeder heeft tijdens de procedure in eerste aanleg aangegeven dat ze aan die verplichting zal voldoen door het sturen van informatie per email. Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de moeder aangegeven dat de moeder zich aan de informatieverplichting houdt, hetgeen door de GI is bevestigd. De vader heeft dit niet, dan wel onvoldoende, weersproken. De vader heeft bovendien niets, dan wel onvoldoende, gesteld over zijn belang bij schorsing van de bestreden beschikking, noch over de vraag waarom zijn belang zwaarder zou moeten wegen dan dat van de moeder. Wat door de vader wel is aangevoerd betreft argumenten die betrekking hebben op de in de hoofdzaak te nemen beslissing. De beoordeling van die argumenten hoort niet thuis in deze schorsingsprocedure; deze argumenten zullen te zijner tijd in de hoofdzaak aan de orde komen. Het hof is daarom met de moeder (en de GI) van oordeel dat het verzoek van de vader om schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking dient te worden afgewezen.
4.7
Het hof ziet in de hiervoor genoemde wijze van procederen door de vader in dit incident aanleiding om de vader, conform het verzoek van de moeder, te veroordelen in de door de moeder gemaakte proceskosten in dit incident. De door de vader aan de moeder te betalen proceskosten stelt het hof vast op € 2.228,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten x € 1.114,- (tarief II)).

5.Slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof het verzoek van de vader om schorsing te bevelen ten aanzien van de werking van de bestreden beschikking afwijzen en het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen in de kosten van de procedure toewijzen.

6.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking af;
veroordeelt de vader tot betaling aan de moeder van de proceskosten van het incident, aan de zijde van de moeder begroot op € 2.228,-;
verklaart deze beschikking voor zover het de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.M. Dölle en J.W. Keuning, bijgestaan door mr. L.N. Tabak als griffier, en is op 8 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.