Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
[de pleegouders],
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De beoordeling
5.De motivering van de beslissing
overhaar en
over[de minderjarige] en niet
methaar. De moeder ervaart geen regie als gezaghebbende ouder. Zij heeft zich in het belang van [de minderjarige] en het vermijden van conflicten of verstoren van de goede relatie die zij met de pleegouders heeft niet willen verzetten tegen de beslissingen in het vrijwillig kader. Hoe het ook gegaan is de afgelopen jaren in de samenwerking tussen de moeder en de vrijwillige hulpverlening, het hof stelt vast dat het er nu zo voorstaat dat de moeder het niet (meer) eens is met de beslissingen over [de minderjarige] die zijn genomen en worden genomen. Zij erkent dat [de minderjarige] in het pleeggezin op een goede plek zit en wil daar niet op korte termijn verandering in brengen. Wel ziet zij gelet op haar eigen positieve ontwikkelingen mogelijkheden in de toekomst om zelf voor [de minderjarige] te zorgen of in ieder geval een veel ruimere omgangsregeling met [de minderjarige] te hebben dan op dit moment (eenmaal per 2 weken een paar uur). Zij wil dat dit onderzocht gaat worden. Ter zitting heeft de moeder naar voren gebracht dat zij wel zelf de zorg heeft voor haar 10-jarige zoon en dat zij niet begrijpt, waarom zij dan niet in de toekomst de zorg zou kunnen hebben voor [de minderjarige] . De moeder heeft geprobeerd tot een oplossing te komen over haar positie en bezwaren in het vrijwillig kader maar dat is niet gelukt. Dit alles maakt dat niet (meer) gesproken kan worden van door de moeder geaccepteerde hulpverlening in vrijwillig kader.
- Onderzoeken wat de (on)mogelijkheden van de moeder zijn als opvoeder en verzorger van [de minderjarige] dan wel welke plek zij in de toekomst in het leven van [de minderjarige] kan hebben in de vorm van een omgangsregeling.
- Welke hulp heeft de moeder nodig bij het invullen van de mogelijkheden als voornoemd.
- Welke ondersteuning/hulpverlening is voor de moeder wenselijk in haar wettelijke verplichting om de ontwikkeling van de banden van [de minderjarige] met zijn vader te bevorderen.