In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vennootschapsbelasting (Vpb) van belanghebbende B.V. voor de jaren 2016 en 2017. De belanghebbende had een aanslag Vpb ontvangen voor het jaar 2016 van € 245.997 en voor 2017 van € 246.345, met daarbij belastingrente. De Inspecteur had de bezwaren van belanghebbende tegen deze aanslagen afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank verklaarde het beroep voor 2016 ongegrond en voor 2017 gegrond, waardoor de aanslag voor 2017 werd verminderd tot € 7.368.
In hoger beroep is de vraag aan de orde of de aanslagen Vpb naar de juiste bedragen zijn opgelegd, met name of de afwaardering van de debiteurenvordering op [naam6] terecht is gecorrigeerd. Het Hof oordeelde dat er geen reëel risico was dat de debiteurenvordering niet zou worden terugbetaald, gezien de positieve financiële positie van [naam6] en de hypothecaire zekerheid die was bedongen. De Inspecteur had terecht de afwaardering gecorrigeerd, wat leidde tot de bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Het Hof heeft de kosten van de procedure voor de belanghebbende toegewezen aan de Inspecteur en het griffierecht vastgesteld op € 541.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.