ECLI:NL:GHARL:2022:10904

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
200.318.788
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling wegens bovenmatige nieuwe schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Overijssel had eerder op 7 november 2022 de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds beëindigd, omdat hij tijdens de regeling bovenmatige nieuwe schulden had laten ontstaan. De appellant, die in 1987 is geboren en samenwoont met zijn partner en hun minderjarige zoon, had in februari 2020 een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze aanvraag was afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant een nieuwe schuldenlast van € 7.069,37 had opgebouwd, voornamelijk bestaande uit een huurschuld aan de wooncorporatie De Woonplaats. De appellant had de huur niet betaald, ondanks dat hij en zijn partner over voldoende middelen beschikten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 december 2022 heeft de appellant betoogd dat hij de nieuwe schuldenlast kan aflossen, onder andere door een verwachte Wajong-uitkering en een schenking van een vriend. Het hof heeft echter geoordeeld dat de kans dat de appellant voor 13 maart 2023 in staat zal zijn om zijn nieuwe schulden af te lossen, zeer onzeker is. De appellant heeft ook een voorstel gedaan voor schuldovername door zijn vriend, maar het hof heeft geconcludeerd dat er geen garantie is dat deze schulden tijdig zullen worden afgelost.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij is vastgesteld dat de appellant niet in staat is om zijn nieuwe schulden af te lossen en dat de schuldsaneringsregeling daarom moet worden beëindigd. De belangen van de appellant om de regeling voort te zetten, wogen niet op tegen de ernst van de situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.318.788
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, C 08/18/133 R)
arrest van 19 december 2022
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant, hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. L.A.M. Stortelder.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, (hierna: de rechtbank) van 13 maart 2018 is [appellant] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daarbij is mr. M.L. Koopmans benoemd tot rechter-commissaris en [naam1] tot bewindvoerder.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank van 8 maart 2021 is de voordracht van de rechter-commissaris tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling geweigerd en is de termijn van de schuldsaneringsregeling verlengd met twee jaar, zodat deze op 13 maart 2023 eindigt, tenzij de nieuwe schuldenlast voor 13 maart 2023 volledig is afgelost en de rechtbank eerder kan beslissen over het al dan niet verstrekken van de schone lei.
1.3
Bij vonnis van 7 november 2022 heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 15 november 2022 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 7 november 2022 en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, te bepalen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling weer op hem van toepassing zal zijn.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van:
-de brief van de schuldsaneringsbewindvoerder van 5 december 2022 met bijlagen;
-de brief van mr. Stortelder van 7 december 2022 met bijlagen;
-het journaalbericht van mr. Stortelder van 8 december 2022 met een bijlage.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 december 2022. Daarbij waren aanwezig:
- [appellant] , bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld door zijn partner (hierna: [de partner] ), zijn moeder en de vriend van zijn moeder (hierna: [naam2] );
- [naam1] (schuldsaneringsbewindvoerder);
- [naam3] (beschermingsbewindvoerder).
2.4
Na sluiting van de mondelinge behandeling is door mr. Stortelder, met toestemming van het hof, het e-mailbericht van 12 december 2022 met bijlagen nagezonden.
Mr. Stortelder heeft bovendien op 16 december 2022 een e-mailbericht met een bijlage aan het hof gezonden.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant] , geboren [in] 1987, woont samen met [de partner] en hun minderjarige zoon. Bij beschikking van de kantonrechter te Enschede van 27 januari 2017 zijn de goederen van [appellant] onder bewind gesteld met benoeming van Stichting Uitvoering Vermogensbeheer Meerderjarigen “Stuiver” tot beschermingsbewindvoerder.
Bij beschikking van de kantonrechter te Enschede van 5 januari 2022 is Stuiver met ingang van de dag na die beschikking ontslagen als beschermingsbewindvoerder en is Stichting Doe Mee(r) benoemd tot opvolgend beschermingsbewindvoerder. De goederen van [de partner] zijn eveneens onder bewind gesteld van laatstgenoemde beschermingsbewindvoerder. [de partner] ontvangt inkomen uit arbeid.
3.2
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] beëindigd en heeft daartoe overwogen dat [appellant] tijdens de schuldsaneringsregeling een bovenmatige nieuwe schuldenlast heeft laten ontstaan van € 7.069,37. Deze nieuwe schuldenlast bestond begin 2021 voor ruim € 5.000,- uit een schuld aan wooncorporatie De Woonplaats en is ontstaan doordat [appellant] en/of [de partner] het maandelijks van de toenmalige beschermingsbewindvoerder ontvangen bedrag, bestemd voor de huur van hun woning, niet doorbetaalden aan de verhuurder, maar voor andere doeleinden hebben gebruikt. Het ontstaan van de nieuwe schuldenlast kan aan [appellant] worden verweten, nu het grootste deel ervan bestaat uit een huurschuld die voor het merendeel is ontstaan omdat [appellant] en [de partner] de huur niet hebben betaald terwijl daarvoor wel middelen beschikbaar waren.
3.3
[appellant] kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Hij stelt daartoe
-kort samengevat- het volgende. Het overgrote deel van de schuldenlast bestaat inderdaad uit een huurschuld. De vorige beschermingsbewindvoerder maakte maandelijks het huurbedrag over aan [de partner] . Uiteindelijk heeft de beschermingsbewindvoerder de betaling van de huur overgenomen. Hoewel verwijtbaarheid in dit kader niet is vereist, merkt [appellant] toch op dat hem met betrekking tot de nieuwe huurschuld geen verwijt valt te maken. Hij verwacht verder de nieuwe schuldenlast uiteindelijk geheel te kunnen afbetalen. Hij verwacht met terugwerkende kracht in aanmerking te komen voor een door hem in 2020 bij het UWV aangevraagde Wajong-uitkering. Met het door hem daaruit te ontvangen inkomen verwacht hij de nieuwe schulden (deels) te kunnen aflossen. Bovendien heeft [naam2] zich bereid verklaard om alle nieuwe schulden van hem over te nemen. Met het vooruitzicht dat de nieuwe schulden binnenkort kunnen worden afbetaald, is [appellant] van mening dat de schuldsaneringsregeling kan worden voortgezet. Ten slotte wijst hij op de grote gevolgen die een beëindiging van de schuldsaneringsregeling voor hem zal hebben.
3.4
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is het volgende gebleken.
[appellant] heeft in februari 2020 bij het UWV een Wajong-uitkering aangevraagd. Die aanvraag is afgewezen. Op 11 september 2020 heeft het UWV het bezwaar van [appellant] tegen die afwijzing ongegrond verklaard. [appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld bij de afdeling Bestuursrecht van de rechtbank Overijssel, die dit beroep op 11 november 2021 ongegrond heeft verklaard. [appellant] heeft in december 2021 hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB), die tot op heden nog geen uitspraak heeft gedaan. [appellant] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de CRvB nog geen mondelinge behandeling van het door hem ingestelde hoger beroep heeft bepaald. Het hof ziet onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat [appellant] (met terugwerkende kracht) in aanmerking zal komen voor een Wajong-uitkering en daarmee binnen de looptijd van de schuldsaneringsregeling (tot 13 maart 2023) de nieuwe schulden zal kunnen voldoen. Het is allereerst onduidelijk wanneer de mondelinge behandeling van het hoger beroep bij de CRvB zal plaatsvinden en vervolgens uitspraak zal worden gedaan. Nu kennelijk nog geen datum voor de mondelinge behandeling is bepaald, lijkt het derhalve onwaarschijnlijk dat vóór 13 maart 2023 op het hoger beroep zal zijn beslist. Bovendien is hoogst onzeker of de overgelegde informatie (verklaringen van Mediant en Aveleijn, rapportage van DCM en WLZ-indicatie) voldoende is om de juistheid van het door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in de bezwaarfase verrichte onderzoek te weerleggen en te concluderen dat [appellant] aan de voorwaarden voor een Wajonguitkering voldoet. Verder is niet toegelicht welk deel van de aangevraagde uitkering onder het vrij te laten bedrag zal vallen en dus beschikbaar zal zijn voor de aflossing van de nieuwe schulden. Het hof is gelet op dit alles van oordeel dat op basis van de thans beschikbare informatie een mogelijke aan [appellant] toekomende Wajonguitkering een zodanig onzekere toekomstige gebeurtenis is, dat in dat verband onvoldoende aannemelijk is dat daarin een mogelijkheid ligt om de nieuwe schulden af te betalen vóór 13 maart 2023.
3.5
[appellant] heeft voorts een andere mogelijkheid voor de aflossing van zijn nieuwe
schulden voorgesteld. In het hoger beroepschrift staat dat de nieuwe schuldenlast kan worden voldaan met een aan [appellant] toegezegde schenking van [naam2] . Volgens het beroepschrift was het bedrag al gestort op de derdengeldenrekening van Daniels Huisman Advocaten N.V. en kon dit onmiddellijk na vernietiging van het bestreden vonnis worden gebruikt ter aflossing van de nieuwe schuldenlast. Mr. Stortelder heeft ter zitting echter verklaard dat het bedrag niet op genoemde derdengeldenrekening staat, maar dat gekozen is voor een andere oplossing omdat het niet mogelijk bleek het benodigde bedrag nu al bijeen te brengen. [naam2] heeft zich bereid verklaard om de nieuwe schulden van [appellant] over te nemen. Bij het in 2.4 genoemde, door mr. Stortelder nagezonden e-mailbericht van 12 december 2022 zijn zes aktes van schuldoverneming van 8 december 2022 gevoegd, waarin, voor iedere schuld afzonderlijk, is vermeld:
“(…)
1. SCHULDOVERNEMING
1.1
Schuldenaar wenst de Totale Schuld ex artikel 6:155 van het Burgerlijk Wetboek over te dragen aan Schuldovernemer, gelijk Schuldovernemer deze Totale Schuld wenst over te nemen van Schuldenaar.
1.2
Partijen komen overeen dat de Totale Schuld per 9 december 2022 voor rekening en risico van de Schuldovernemer komt.
(…)”.
Het hof is van oordeel dat ook deze door [appellant] aangedragen optie geen garantie biedt voor een tijdige aflossing van de nieuwe schulden. Uit genoemde aktes blijkt namelijk niet dat er een regeling is getroffen met de bedoelde schuldeisers op grond waarvan kan worden aangenomen dat de nieuwe schulden niet meer bestaan of in elk geval voor het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling (dus vóór 13 maart 2023) zullen zijn voldaan. Het hof betrekt in zijn oordeel dat namens [appellant] ter zitting is verklaard dat nog overeenstemming moet worden bereikt met de schuldeisers over de voorgestelde schuldoverneming (waaronder ook over het te betalen bedrag en de betalingstermijn).
Ook het in 2.4 genoemde, door mr. Stortelder nagezonden e-mailbericht van 16 december 2022 met een bijlage maakt het oordeel van het hof niet anders. Uit die bijlage blijkt dat [naam2] op 16 december 2022 een bedrag van € 72,20 heeft overgemaakt aan Gbtwente.
Mr. Stortelder stelt dat hieruit blijkt dat [naam2] is gestart met het effectueren van de aktes van schuldoverneming. Naar het oordeel van het hof kan op grond van deze betaling echter nog steeds niet worden aangenomen dat ook alle andere nieuwe schulden vóór 13 maart 2023 zullen zijn voldaan.
3.6
Bij deze stand van zaken blijft de conclusie dat sprake is van bovenmatige nieuwe schulden en dat dit tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] moet leiden. De door [appellant] aangevoerde belangen om de regeling te mogen voortzetten wegen daar niet tegen op. De in hoger beroep aangevoerde gronden treffen dan ook geen doel. Van overige omstandigheden op grond waarvan de schuldsaneringsregeling toch zou moeten voortduren is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 7 november 2022.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, Ch.E. Bethlem en P.J. van der Korst, en is op
19 december 2022 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.