ECLI:NL:GHARL:2022:10903

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
200.318.392
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging vonnis niet-ontvankelijk verklaring schuldsaneringsverzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, waarin de appellant niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De appellant, die onder de naam [naam1] handelt en voorheen onder de naam [naam2], had op 15 juli 2022 een faillissementsverzoek ontvangen van BNP Paribas Leasing Solutions N.V. en diende op 16 augustus 2022 een verzoek in om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Ondanks uitstel van de rechtbank om zijn verzoek te completeren, voldeed hij niet aan de vereisten, wat leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring op 25 oktober 2022.

In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de rechtbank hem ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij stelde dat hij door omstandigheden, waaronder detentie en gebrekkige kennis van de Nederlandse taal, niet in staat was om de benodigde stukken tijdig aan te leveren. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 december 2022 heeft de appellant zijn situatie toegelicht, maar het hof oordeelde dat er nog steeds essentiële gegevens ontbraken die volgens de Faillissementswet vereist zijn voor een geldig verzoek. Het hof concludeerde dat er geen uitzicht was op een tijdige aanvulling van de ontbrekende gegevens en bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van het voldoen aan de wettelijke eisen voor een schuldsaneringsverzoek en de verantwoordelijkheid van de schuldenaar om een deugdelijke administratie te voeren. Het hof heeft de appellant de mogelijkheid tot uitstel voor het aanleveren van gegevens ontzegd, gezien de reeds verstreken tijd en het gebrek aan vooruitzicht op verbetering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.318.392
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, Rek 05/22/519)
arrest van 19 december 2022
inzake
[appellant] ,handelende onder de naam [naam1] en voorheen handelende onder de naam [naam2] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant, hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Op 15 juli 2022 heeft BNP Paribas Leasing Solutions N.V. (hierna: BNP), de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank) verzocht om [appellant] in staat van faillissement te verklaren.
1.2
Op 16 augustus 2022 heeft mr. Nijenhuis namens [appellant] een verzoek ingediend om, ter afwending van het faillissement, te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. [appellant] heeft vervolgens bij de rechtbank uitstel verzocht en gekregen om dat verzoek te completeren.
1.3
Bij vonnis van de rechtbank 25 oktober 2022 is [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en is verstaan dat het faillissementsverzoek weer op zitting zal worden geplaatst.
Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 2 november 2022 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, het verzoek om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling alsnog toe te wijzen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 december 2022, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, vergezeld door een kennis en door een tolk in de Arabische taal.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant] woont samen met zijn partner en is vader van een bij hem inwonend minderjarig kind. [appellant] is ondernemer en oefent zijn bedrijven deels uit in de vorm van een eenmanszaak en deels binnen besloten vennootschappen. Op 19 april 2022 is [appellant] aangehouden op verdenking van een strafbaar feit, namelijk de invoering van hennep(toppen). Hij is achtereenvolgens in verzekering gesteld, in bewaring gesteld en in hechtenis genomen. De voorlopige hechtenis is op 17 juni 2022 geschorst, onder meer om [appellant] in de gelegenheid te stellen zijn ondernemingen voort te zetten en orde op zaken te stellen. Op 15 juli 2022 diende BNP het faillissementsverzoek in.
3.2
De rechtbank heeft [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om, ter afwending van een faillissement, te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, omdat [appellant] - ondanks dat hij daarvoor van de rechtbank uitstel heeft gekregen - dat verzoek niet heeft gecompleteerd.
3.3
[appellant] kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Hij stelt dat de
rechtbank hem ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. [appellant] werd overvallen door het faillissementsverzoek en heeft diverse keren om uitstel gevraagd om de verzochte stukken en informatie, behorende bij het schuldsaneringsverzoek, aan de rechtbank te doen toekomen. Het aanleveren van de door de rechtbank verzochte stukken kost hem door omstandigheden meer tijd dan voorzien. Door de detentie zijn er problemen ontstaan in de bedrijfsvoering, waarbij voorts een gebrekkige kennis van de Nederlandse taal speelde. [appellant] is uiteindelijk verwezen naar schuldhulporganisatie Zuidweg & Partners, die aan de slag gaat wanneer er zekerheid is voor de kosten van het traject. Dat is begrijpelijk, maar heeft tot vertraging geleid. Volgens [appellant] heeft de rechtbank hem verder ten onrechte niet de door hem gevraagde gelegenheid gegeven om het verzoek op een mondelinge behandeling toe te lichten.
[appellant] is bovendien van mening dat er geen gronden zijn om hem uiteindelijk niet toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.4
Niet in geschil is dat bij het verzoekschrift een groot aantal van de volgens artikel 285
lid 1 van de Faillissementswet (Fw) vereiste gegevens ontbreken. Zo ontbreekt een ingevulde crediteurenlijst, een opgave van de goederen van de schuldenaar en een opgave van de inkomsten en vaste lasten van de schuldenaar. Ook ontbreekt een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Mr. Nijenhuis heeft ter zitting namens [appellant] aan het hof een uitstel van drie
maanden verzocht teneinde zijn verzoek met de benodigde stukken te kunnen aanvullen. Het hof ziet echter geen aanleiding voor toewijzing van dat verzoek. Volgens artikel 287 lid 2 Fw kan de rechter de schuldenaar een termijn van ten hoogste een maand gunnen om de bij het verzoekschrift behorende gegevens, als bedoeld in artikel 285 Fw, alsnog te verstrekken. De rechtbank heeft [appellant] dat uitstel gegeven en heeft vervolgens, toen de noodzakelijke aanvulling uitbleef, [appellant] niet-ontvankelijk verklaard.
Ook bij het hof heeft [appellant] nu, ruim anderhalve maand nadat de rechtbank hem niet-ontvankelijk heeft verklaard, nog steeds geen nadere gegevens verstrekt. [appellant] heeft tijdens de zitting van het hof desgevraagd verklaard dat de totale schuldenlast € 50.000,- tot € 70.000,- bedraagt, maar dat er nog geen overzicht van alle schuldeisers kan worden overgelegd. Omdat [appellant] het door Zuidweg & Partners gevraagde voorschot niet kan betalen, is dit bureau niet voor hem aan het werk gegaan. Zoals [appellant] heeft toegelicht, is hij nu zelf met een vriend bezig de benodigde gegevens te verzamelen. Naar het oordeel van het hof ontbreekt daarmee het vooruitzicht dat het verzoek op korte termijn aan de wettelijke eisen zal voldoen. Het hof neemt daarbij in overweging dat een ieder die een bedrijf of beroep uitoefent op grond van artikel 3:15i BW op zodanige manier een administratie moet voeren dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend. Nu het verzoek niet voldoet aan de in artikel 285 Fw gestelde eisen, zal het hof het vonnis, waarbij [appellant] niet-ontvankelijk is verklaard, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 25 oktober 2022.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, Ch.E. Bethlem en P.J. van der Korst, en is op
19 december 2022 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.