ECLI:NL:GHARL:2022:10831

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
200.312.408
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en contra-expertise in een familiezorgzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [de minderjarige1]. De moeder, die alleen het gezag uitoefende, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin het gezag was beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd was benoemd. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een contra-expertise te gelasten. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep besproken, waarbij onder andere de betrokken partijen, waaronder de raad voor de kinderbescherming en de GI, zijn genoemd.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en de vader de ouders zijn van [de minderjarige1], die in 2013 is geboren. De moeder heeft in het verleden te maken gehad met verschillende juridische procedures, waaronder ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen van [de minderjarige1]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het gezag van de moeder moest worden beëindigd, omdat de ontwikkeling van [de minderjarige1] ernstig werd bedreigd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de ontwikkeling van [de minderjarige1] en de rol van de moeder in zijn opvoeding en verzorging zorgvuldig gewogen.

Het hof concludeert dat de moeder, ondanks haar positieve ontwikkeling, niet in staat is om [de minderjarige1] de benodigde stabiliteit en zorg te bieden. De belangen van [de minderjarige1] prevaleren boven die van de moeder. Het hof heeft ook het verzoek van de moeder om een contra-expertise afgewezen, omdat dit in strijd zou zijn met het belang van [de minderjarige1]. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.312.408
(zaaknummer rechtbank Overijssel 275523)
beschikking van 15 december 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verder te noemen: de GI,
[de pleegouders],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, (hierna: de rechtbank) van 18 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 juni 2022;
- het verweerschrift van de raad;
- een journaalbericht van mr. Pool van 26 juli 2022 met productie;
- een brief van de GI van 31 oktober 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 november 2022 plaatsgevonden. Deze is met instemming van alle aanwezigen gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van de moeder met zaaknummer 200.312.404. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

3.De feiten

3.1
De moeder en [de vader] (hierna: de vader) zijn de ouders van, de [in] 2013 in [plaats1] geboren, [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ). De moeder oefende tot de bestreden beschikking alleen het gezag uit over [de minderjarige1] .
3.2
Bij beschikking van 26 augustus 2019 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, (hierna: de kinderrechter) [de minderjarige1] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twee weken. Bij beschikking van 2 september 2019 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 26 november 2019.
3.3
Bij beschikking van 22 november 2019 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, welke termijn de laatste keer is verlengd bij beschikking van 19 november 2021 tot 22 november 2022.
3.4
Bij beschikking van 1 oktober 2019 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige1] met spoed uit huis te plaatsen op het adres van grootmoeder van vaderszijde (vz). Deze machtiging is bij beschikking van 8 oktober 2019 verlengd tot 26 november 2019.
3.5
Bij beschikking van 22 november 2019 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige1] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 22 mei 2020, welke machtiging de laatste keer is verlengd bij beschikking van 19 november 2021 voor de duur van een jaar tot 22 november 2022.
3.6
[de minderjarige1] is op 1 oktober 2019 geplaatst bij grootmoeder vz. Hij verblijft sinds 5 november 2019 in het gezin van de pleegouders.
3.7
De moeder heeft een dochter uit een andere relatie, [de minderjarige2] , geboren [in] 2019 (zaaknummer 200.312.404).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige1] beëindigd en de GI benoemd tot voogd over [de minderjarige1] .
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
primairhet verzoek van de raad tot beëindiging van haar gezag over [de minderjarige1] en benoeming van de GI tot voogd alsnog af te wijzen
subsidiaireen contra-expertise te gelasten en de zaak in afwachting daarvan aan te houden.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof, naar het hof begrijpt, de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Beëindiging van het gezag
de wet
5.1
Op grond van artikel 1:266 lid 1 aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (het Europees Hof)
5.2
Het Europees Hof is in de loop van de jaren in zijn jurisprudentie het belang van het kind steeds uitdrukkelijker (expliciet) gaan meewegen in zijn oordeel in zaken waarin een scheiding tussen kind en ouders speelde. Dit heeft ertoe geleid dat, in zaken over pleeggezinplaatsingen, de herenigingsdoelstelling vanaf medio jaren 90 van de vorige eeuw steeds meer plaats heeft moeten maken voor de zogenoemde continuïteitsdoelstelling: het Europees Hof ziet het niet meer als een absolute verplichting om het kind na een uithuisplaatsing te herenigen met zijn (biologische) ouders, maar vindt het in bepaalde gevallen wenselijk om het kind (langdurig) bij de pleegouders te laten verblijven. Nationale autoriteiten moeten voldoende inspanningen leveren om een uithuisplaatsing te voorkomen dan wel, als dat reeds is gebeurd, een hereniging van ouders en kind mogelijk te maken. In de uitspraak van het Europees Hof van 10 september 2019, Strand Lobben/Noorwegen ECLI:CE:ECHR:2019:0910JUD003728313) heeft het Europees Hof onder meer overwogen (in par. 206) dat artikel 8 EVRM eist dat de belangen van het kind en die van de ouders tegen elkaar worden afgewogen. Het Europees Hof heeft in die zaak ook overwogen (in par. 208 e.v.) dat een kinderbeschermingsmaatregel in beginsel tijdelijk moet zijn, maar dat de belangen van het kind om – na het verstrijken van een aanzienlijke periode – zijn feitelijke gezinssituatie bij pleegouders te kunnen voortzetten, kunnen prevaleren boven de belangen van de ouders bij gezinshereniging.
5.3
Het hof is met de rechtbank en op dezelfde gronden die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat aan de gronden voor de beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige1] is voldaan. Ter aanvulling overweegt het hof het volgende. Recent is voor [de minderjarige1] traumabehandeling gestart. Hij laat veel onrust zien in en rondom de behandelingen en heeft moeite daaraan mee te werken. Volgens de GI gaat het nog steeds niet goed met [de minderjarige1] . Hij kan zich moeilijk aan afspraken houden, hij liegt en ontwijkt veel en hij heeft geen ruimte voor sociale contacten anders dan op school. Verder heeft [de minderjarige1] sinds de traumabehandeling meer nog dan daarvoor last van een vol hoofd. Tijdens de hulpverlening van [naam1] – die [de minderjarige1] inmiddels ook heeft – wordt hieraan gewerkt. Met de raad ziet het hof dat [de minderjarige1] nog worstelt met het verleden en dat hij zich maar voorzichtig ontwikkelt bij de pleegouders die oog voor hem en zijn problematiek hebben. [de minderjarige1] heeft meer dan gemiddeld behoefte aan veiligheid, betrouwbaarheid, voorspelbaarheid, structuur en duidelijkheid en doet daarmee een specifiek beroep op de opvoedingsvaardigheden van de pleegouders.
5.4
Het hof ziet dat de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt; zij heeft een vaste woonplek, een dagstructuur en de communicatie tussen haar en de pleegouders lijkt goed te gaan. Er is nog steeds weinig zicht op de persoonlijke situatie van de moeder en de hulpverlening die zij stelt te hebben ingeschakeld. Kenmerkend voor de situatie is dat de communicatie tussen de moeder en de GI stroef verloopt evenals hun samenwerking. Zij hebben verschillende visies hoe bepaalde zaken moeten worden aangepakt, waarvan miscommunicatie het gevolg is. Verder is de houding van de moeder wisselend tegenover de hulpverlening en lijkt zij niet in te zien dat haar houding niet in het belang van [de minderjarige1] is. Het lukt de moeder ook onvoldoende om [de minderjarige1] emotionele toestemming te geven om langdurig in het pleeggezin te verblijven. Volgens de GI lukt het de moeder verder onvoldoende om zich bij beslissingen neer te leggen en wil de moeder nog steeds bepalend zijn voor [de minderjarige1] . Dit laatste blijkt ook uit het feit dat de moeder recent op eigen initiatief een contactmoment met [de minderjarige1] heeft afgezegd omdat het contactmoment met [de minderjarige2] – zijn halfzusje – niet kon doorgaan omdat haar pleegouders kort daarvoor autopech hadden gekregen. De moeder gaat hiermee voorbij aan het belang van [de minderjarige1] bij het hebben van contact met haar en stelt haar eigen belang voorop. Op de zitting heeft zij gezegd dat zij liever iets leuks wilde gaan doen met beide kinderen in plaats van met alleen [de minderjarige1] .
5.5
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de moeder, mede door haar eigen (psychische) problematiek in het verleden, niet in staat is [de minderjarige1] te bieden wat hij nodig heeft. Dit is ook gebleken uit de op 18 mei 2020 en 10 mei 2021 afgenomen beoordelingsbogen. Het is nu in het belang van [de minderjarige1] om zijn feitelijke gezinssituatie bij de pleegouders te kunnen voortzetten. Die kunnen ook het beste omgaan met [de minderjarige1] en tegemoet komen aan wat hij specifiek nodig heeft bij zijn opvoeding. Na ruim drie jaren is de zogenoemde ‘aanvaardbare termijn’ verstreken. Het belang van [de minderjarige1] bij de stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie prevaleert dan ook boven het belang van de moeder tot gezinshereniging met [de minderjarige1] .
Contra-expertise
5.6
In artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv, bevat feiten en omstandigheden die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige en zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
5.7
Hof is met de raad van oordeel dat het toewijzen van het verzoek van de moeder een deskundige te benoemen voor nader onderzoek strijdig is met het belang van [de minderjarige1] . Zoals reeds hiervoor is overwogen, gaat het niet goed met [de minderjarige1] . Hij is recent gestart met traumabehandeling en dat valt hem zwaar. [de minderjarige1] laat veel onrust in en rondom die behandelingen zien en heeft meer dan voorheen last van een vol hoofd. Het hof is van oordeel dat een nader onderzoek, zoals de moeder heeft verzocht, [de minderjarige1] nog extra zal belasten en dat is strijdig met zijn belang. Het hof zal het verzoek dan ook afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling, zoals de raad heeft verzocht.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 18 maart 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, K.A.M. van Os-ten Have en E. de Boer, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 15 december 2022 uitgesproken door mr. K.A.M. van Os-ten Have in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.