ECLI:NL:GHARL:2022:1082

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
20/00974
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van handelaarskenteken in het kader van bedrijfsactiviteiten en naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een B.V., tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had eerder een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd aan belanghebbende, die een handelaarskenteken gebruikt. De naheffingsaanslag van € 417 was opgelegd voor het tijdvak van 16 mei 2017 tot en met 15 mei 2018, samen met een verzuimboete van € 417. De inspecteur van de Belastingdienst handhaafde de aanslag en boete na bezwaar van belanghebbende. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond.

Belanghebbende stelde dat de auto, die op 15 mei 2018 omstreeks 18:03 uur geparkeerd stond voor een cafetaria, in het kader van bedrijfsactiviteiten werd gebruikt. De directeur van belanghebbende verklaarde dat een klant een proefrit maakte, maar dat de auto pech kreeg. De inspecteur betwistte deze stelling en stelde dat de auto onterecht was geparkeerd. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat het gebruik van de auto in het kader van bedrijfsactiviteiten was. De verklaringen van de betrokkenen waren inconsistent en de controleurs hadden waargenomen dat de directeur van belanghebbende de auto parkeerde en naar binnen ging in de cafetaria.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de naheffingsaanslag en de boete terecht waren opgelegd. De beslissing van het Hof werd openbaar uitgesproken op 15 februari 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 20/00974
uitspraakdatum: 15 februari 2022
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 september 2020, nummer LEE 19/2962, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 16 mei 2017 tot en met 15 mei 2018 opgelegd van € 417. Bij beschikking is daarbij een verzuimboete opgelegd van € 417.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bestreden belastingaanslag en boetebeschikking gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 9 september 2020 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2021 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende, alsmede [naam2] en [naam3] namens de Inspecteur.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.8
Belanghebbende heeft na de zitting, zoals afgesproken ter zitting, een kopie van het rijbewijs van [de directeur] , de directeur van belanghebbende, ingestuurd.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is vanaf 7 januari 2010 houder van het handelaarskenteken [kenteken1] . Op 15 mei 2018 is een Seat Leon, met chassisnummer [nummer] (hierna: de auto), opgenomen in de bedrijfsvoorraad van belanghebbende.
2.2
Op 15 mei 2018 rond 18:03 uur is door twee controleurs van de dienst Stadstoezicht van de gemeente Groningen, Team Toezicht & Handhaving, geconstateerd dat met de auto gebruik werd gemaakt van de openbare weg. In de door de controleurs opgemaakte melding staat onder andere het volgende:

Voertuig stond geparkeerd voor de cafetaria aan de [adres] niet in de nabijheid van het bedrijf en de bestuurder zat binnen te eten”.
2.3
Met dagtekening 25 januari 2019 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag van € 417 aan belanghebbende opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van deze naheffingsaanslag is bij beschikking een verzuimboete van € 417 opgelegd.
2.4
Belanghebbende heeft bij bezwaarschrift van 1 maart 2019, ontvangen door de Inspecteur op 8 maart 2019, bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
2.5
In de uitspraak op bezwaar van 28 juni 2019 geeft de Inspecteur onder andere het volgende aan: “
Het motorrijtuig was voorzien van handelaarskentekenplaten en stond geparkeerd op de weg. Parkeren is slechts toegestaan met geldige handelaarskentekenplaten in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf wanneer er tijdelijk onvoldoende ruimte is op het terrein van het bedrijf, daar is hier geen sprake van. U bent als bedrijf aansprakelijk als een klant zich tijdens een proefrit niet aan de fiscale regels houdt. U moet uw klant dus voldoende instrueren. Om elk risico te mijden kunt u ook zelf meerijden tijdens de proefrit. Een motorrijtuig uit een bedrijfsvoorraad dat is voorzien van handelaarskentekenplaten mag uitsluitend worden gebruikt in het kader van de bedrijfsactiviteiten van het erkende bedrijf aan wie het handelaarskenteken is opgegeven. Het motorrijtuig werd ook gebruikt voor een bezoek aan de cafetaria.”.
2.6
In een e-mailbericht van 13 augustus 2021, dat tot de stukken van het geding behoort, schrijft [naam4] van de hiervoor – onder 2.2 – bedoelde dienst aan de Inspecteur: “
Ik heb de diverse verklaringen die jullie me hebben toegestuurd doorgenomen, ik kan deze echter niet plaatsen. Mijn collega en ik hebben gezien dat meneer de auto op het trottoir neerzette, uitstapte en het cafetaria binnenkwam. Hij heeft hier een kroket opgehaald en is met de kroket ingestapt en meteen weer weggereden. Meneer heeft ongeveer vijf minuten geparkeerd gestaan. Een aantal minuten nadat meneer is weggereden zijn wij vertrokken. Van een autoambulance (of sleper) en mensen die aan het duwen waren, was geen sprake, dit hadden wij dan vanzelfsprekend wel gezien bij het naar buiten lopen bij het cafetaria. Wij hebben meneer overigens ook niet horen bellen over een probleem met de auto terwijl mijn collega steeds in het cafetaria is geweest terwijl ik de foto's ben gaan maken.”.
2.7
De Inspecteur heeft een foto overgelegd waarop te zien is dat een man met in zijn hand een kroket, althans een snack, in de auto stapt.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de bestreden naheffingsaanslag en boetebeschikking terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de bestreden naheffingsaanslag en boetebeschikking.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB 1994), in samenhang met artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994, zijn met betrekking tot het gebruik van motorrijtuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad de krachtens artikel 37, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorwaarden voor het gebruik van die motorrijtuigen en de aldaar bedoelde kentekens van toepassing. Nadere regels ter uitvoering van onder meer het bepaalde in artikel 37 van de Wegenverkeerswet 1994 zijn gesteld in het Kentekenreglement. In artikel 44 van het Kentekenreglement is bepaald dat een handelaarskenteken uitsluitend mag worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven in het kader van haar of zijn bedrijfsactiviteiten. In casu gaat het om de vraag of de auto op 15 mei 2018, rond 18:03 uur, in het kader van belanghebbendes bedrijfsactiviteiten is gebruikt.
4.2
Vaststaat dat de auto op 15 mei 2018 omstreeks 18:03 uur geparkeerd stond aan de [adres] te [plaats] ter hoogte van een cafetaria. De auto was geparkeerd op een plek waar niet geparkeerd mocht worden en stond deels voor de inrit van de achteringang van een [naam5] supermarkt.
4.3
Belanghebbende heeft gesteld dat sprake was van gebruik van de auto in het kader van haar bedrijfsactiviteiten. In dat verband heeft belanghebbende gesteld dat op 15 mei 2018 omstreeks 18:03 uur door een klant van belanghebbende, [de klant] (hierna: [de klant] ), een proefrit met de auto werd gemaakt en dat de klant tijdens die proefrit pech heeft gekregen met de auto en dat deze klant daarom de auto op de openbare weg heeft geparkeerd.
4.4
De directeur van belanghebbende, [de directeur] (hierna: [de directeur] ), schrijft in zijn brief van 14 juni 2019, waarin hij de gronden van het bezwaar tegen de bestreden naheffingsaanslag en boetebeschikking weergeeft, het volgende:

Ik had de Seat met kenteken [kenteken2] meegegeven aan dhr. [de klant] voor een proefrit. Het kenteken was afgedekt met ons handelaars kenteken [kenteken1] .
Tijdens de proefrit kwam dhr. [de klant] in de problemen, doordat de motor van de Seat inhield en vreemd deed. Hij besloot de auto aan de weg stil te zetten en ging in een cafetaria ernaast bellen met mij, (ons bedrijf).
Aangezien ik geen monteur ter beschikking had om deze tijd (het was reeds ca. 18.00 uur) moest ik zien iets daarvoor te regelen. Ik had al aangegeven, dat dit wel 3 kwartier tot een uur kon duren.
M.a.w. dhr. [de klant] moest daarom helaas daarop wachten. Zoals u aangaf heeft hij in deze periode kennelijk iets besteld en opgegeten. Ca. driekwartier later heb ik de auto gehaald maar kwam onmiddellijk weer stil te staan.
Vervolgens heb ik de auto met onze auto ambulance gehaald. Er was dus geen sprake van opzettelijk parkeren, zoals werd aangenomen door de ambtenaar.”.
4.5
De Inspecteur heeft gesteld dat de naheffingsaanslag en de boete in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zijn opgelegd. Belanghebbende heeft, aldus de Inspecteur, haar stelling dat sprake was van overmacht niet aannemelijk gemaakt, zodat moet worden uitgegaan van de gegevens van de controle.
4.6
Het Hof stelt voorop dat de last aannemelijk te maken dat het gebruik van het handelaarskenteken plaatsvindt in het kader van bedrijfsactiviteiten van de kentekenhouder, bij betwisting daarvan door de Inspecteur, rust op belanghebbende.
4.7
In hoger beroep heeft belanghebbende haar in eerste aanleg gedane aanbod om nader bewijs te leveren gestand gedaan door het overleggen van een vijftal schriftelijke en ondertekende verklaringen, van [de directeur] , [naam6] , [naam7] en [naam1] (allen werkzaam bij belanghebbende) en van [de klant] . Deze verklaringen ondersteunen in grote trekken de hiervoor – onder 4.3 en 4.4 – weergegeven gang van zaken, zij het dat de verklaringen elkaar op deelpunten tegenspreken.
4.8
Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd verklaard dat de man die te zien is op de hiervoor – onder 2.7 – bedoelde foto, anders dan de Rechtbank heeft aangenomen, niet de beweerdelijke klant, [de klant] , is, maar de directeur van belanghebbende, [de directeur] . Het Hof heeft deze verklaring getoetst aan de hand van een door belanghebbende na de zitting aan het Hof toegezonden identificatiebewijs van [de directeur] met foto. Het Hof herkent aan de hand van dit identiteitsbewijs [de directeur] als de persoon op de foto. Het was dus niet [de klant] , maar [de directeur] , die op 15 mei 2018 omstreeks 18:03 uur aan de [adres] in [plaats] in de auto stapte. Naar het oordeel van het Hof, zijn de door belanghebbende in haar hiervoor – onder 4.3 – aangehaalde brief gegeven verklaring omtrent de gang van zaken, en de hiervoor – onder 4.7 – genoemde verklaringen, daarmee niet verenigbaar. Als al sprake is geweest van een proefrit door [de klant] op 15 mei 2018, wat daar verder ook van zij, was het niet [de klant] die door de controleurs om 18:03 uur is gezien en gefotografeerd. Het was ook niet [de klant] die iets te eten heeft opgehaald in de cafetaria, maar [de directeur] . Op het controletijdstip (15 mei 2018 omstreeks 18:03 uur) was geen sprake van een proefrit, maar stapte [de directeur] in de auto nadat hij in de cafetaria een kroket, althans een snack, had gehaald. Blijkens de verklaring van controleur [naam4] , zoals hiervoor – onder 2.6 – is aangehaald, hebben de controleurs waargenomen dat [de directeur] de auto op het trottoir neerzette, uitstapte, de cafetaria binnenkwam, een kroket opgehaalde, met de kroket in de auto stapte en meteen weer wegreed. Een autoambulance (of sleper) hebben de controleurs niet gezien.
4.9
Naar het oordeel van het Hof, heeft belanghebbende, gelet op het vorenoverwogene en in weerwil van de afgelegde verklaringen, haar stelling, dat sprake was van overmacht en daarmee van gebruik van de auto in het kader van bedrijfsactiviteiten van de kentekenhouder, niet aannemelijk gemaakt. De naheffingsaanslag moet daarom in stand blijven.
4.1
Op grond van artikel 70 van de Wet MRB 1994, in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, kan de Inspecteur in situaties als de onderhavige een verzuimboete opleggen van 100% van de nageheven belasting. De Inspecteur is in dat verband niet gehouden een bepaalde mate van opzet of schuld aannemelijk te maken. Uitsluitend bij afwezigheid van alle schuld blijft het opleggen van een boete achterwege. Zoals hiervoor is overwogen, heeft belanghebbende, naar het oordeel van het Hof, de door haar gestelde overmacht niet aannemelijk gemaakt. Ook overigens is niet gesteld of gebleken dat sprake was van afwezigheid van alle schuld. Het Hof acht, gelet op de omstandigheden van het geval, de boete passend en geboden. De boetebeschikking moet daarom in stand blijven.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. J.W. Keuning, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraakDe voorzitter,
te ondertekenen
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 februari 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.