ECLI:NL:GHARL:2022:10805

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
21-002555-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met meerdere slachtoffers, vrijspraak voor enkele feiten, maar veroordeling voor seksuele handelingen met slachtoffers in staat van bewusteloosheid of verminderd bewustzijn

In deze zedenzaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die eerder door de rechtbank was veroordeeld voor meerdere zedenmisdrijven. De zaak betreft vier feiten waarbij de verdachte seksuele handelingen heeft gepleegd met drie verschillende slachtoffers, waarvan twee in een staat van bewusteloosheid of verminderd bewustzijn verkeerden. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel veroordeeld voor het seksueel binnendringen van het lichaam van een slachtoffer, dat zich in een staat van bewusteloosheid bevond. De verdachte is ook veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid van twee andere slachtoffers. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op vijf jaren, wat hoger is dan de eerder opgelegde straf door de rechtbank. De verdachte heeft geen psychische stoornis vastgesteld gekregen, waardoor hij volledig toerekeningsvatbaar is geacht. De slachtoffers hebben ernstige inbreuken op hun lichamelijke en seksuele integriteit ervaren, wat het hof zwaar heeft meegewogen in de strafoplegging. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de daden van de verdachte schade hebben geleden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002555-21
Uitspraak d.d.: 15 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank [provincie] , zittingsplaats Zutphen, van 21 mei 2021 met parketnummer 05-263384-19 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (P.I.) Arnhem te Arnhem.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 16 december 2021 en 1 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.A. Dooijeweerd, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank [provincie] heeft de verdachte ter zake van - kort gezegd - vier zedenmisdrijven veroordeeld, te weten voor: met iemand van wie hij weet dat die in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert, handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam (feit 1), poging tot verkrachting (feit 2) en twee keer feitelijke aanranding van de eerbaarheid
(feit 3 en 4 primair). Verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en daarnaast heeft de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] is gedeeltelijk toegewezen door de rechtbank tot een bedrag van € 5.340,12 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is deze benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 2] is geheel toegewezen en betreft een bedrag van € 3.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.hij in of omstreeks de periode van 31 augustus 2018 tot en met 1 september 2018 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , in elk geval in [provincie] , in elk geval in Nederland, met [benadeelde 1] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , immers heeft verdachte zijn penis en/of vinger(s) in haar vagina gebracht;
2. primairhij op of omstreeks 23 maart 2019 te [plaats 3] , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [benadeelde 2] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 2] , door die [benadeelde 2] een bewustzijnsbeïnvloedende stof te laten drinken en/of hem met de auto naar een voor [benadeelde 2] onbekende plek te rijden en/of hem (vervolgens) te zeggen dat hij [benadeelde 2] verder/naar huis zou brengen als [benadeelde 2] hem zou pijpen en/of op onverhoedse wijze en/of terwijl die [benadeelde 2] stond te plassen (en zich daardoor niet/moeilijk kon afwenden/verweren), zijn vinger(s) tussen de billen en/of naar de anus van die [benadeelde 2] te brengen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiairhij op of omstreeks 23 maart 2019 te [plaats 3] , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [benadeelde 2] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen te plegen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 2] , die buiten bewustzijn verkerende/slapende/onder invloed zijnde [benadeelde 2] met de auto naar een voor [benadeelde 2] onbekende plek heeft gereden en/of zijn vinger(s) tussen de billen en/of naar de anus van die [benadeelde 2] heeft gebracht;
3.hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 23 maart 2019 te [plaats 3] , in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte die [benadeelde 2] een bewustzijnsbeïnvloedende stof laten drinken en/of hem met de auto naar een voor [benadeelde 2] onbekende plek gereden en/of op onverhoedse wijze en/of terwijl die [benadeelde 2] stond te plassen (en zich daardoor niet/moeilijk kon afwenden/verweren) de billen van die [benadeelde 2] betast en/of terwijl die [benadeelde 2] in een door hem, verdachte, bestuurde auto zat en/of terwijl die auto reed en/of afgesloten was (waardoor die [benadeelde 2] in zijn bewegingsvrijheid werd beperkt), meermalen, althans eenmaal, zijn hand op en/of bij het kruis van die [benadeelde 2] heeft gelegd;
4. primairhij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 2 november 2019 te [plaats 3] , in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer ontuchtige handelingen, door die [benadeelde 3] een bewustzijnsbeïnvloedende stof te laten drinken en/of hem met de auto naar een voor [benadeelde 3] onbekende plek te rijden en/of terwijl die [benadeelde 3] buiten bewustzijn was en/of terwijl die [benadeelde 3] in een door hem, verdachte, bestuurde auto zat en/of terwijl die auto reed en/of afgesloten was de broek van die [benadeelde 3] opengemaakt en/of het geslachtsdeel van die [benadeelde 3] uit zijn broek gehaald en/of het geslachtsdeel van die [benadeelde 3] betast en/of zijn, verdachtes, geslachtsdeel ontbloot en/of de hand van die [benadeelde 3] naar zijn, verdachtes, geslachtsdeel gebracht;
4. subsidiairhij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 2 november 2019 te [plaats 3] , in elk geval in Nederland, met [benadeelde 3] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het openmaken van de broek van die [benadeelde 3] en/of het uit de broek halen van het geslachtsdeel van [benadeelde 3] en/of het betasten van het geslachtsdeel van [benadeelde 3] en/of het ontbloten van zijn, verdachtes, geslachtsdeel en/of het brengen van de hand van [benadeelde 3] naar zijn, verdachtes, geslachtsdeel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij mee wil werken aan waarheidsvinding en dat hij in het verleden een verkeerde proceshouding heeft gehad. Door de raadsman is betoogd dat verdachte in eerste instantie niet de waarheid heeft verteld en dat hij in hoger beroep inzicht wil geven in zijn handelen.
Gelet hierop moet volgens de verdediging worden uitgegaan van de juistheid van de verklaringen van verdachte in hoger beroep. Het is bovendien niet juist om deze verklaringen in hoger beroep naast de eerdere verklaringen van verdachte te leggen.
Het hof stelt voorop dat de eerdere verklaringen van verdachte niet terzijde kunnen worden geschoven. Ook ziet het hof geen reden om geen acht te slaan op de eerdere verklaringen van verdachte vanwege de naar zijn zeggen gewijzigde proceshouding. Het hof merkt hierbij op dat de verklaringen van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op hun beurt weer afwijken van de verklaringen van verdachte zoals afgelegd bij de gedragsdeskundigen, gezien de rapportages van 21 en 23 juni 2022. Het hof zal hierna per feit aangegeven in hoeverre het hof de door verdachte op de verschillende momenten afgelegde verklaringen geloofwaardig acht en in hoeverre deze redengevend zijn voor het bewijs.

Feit 1

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich, kort weergegeven, op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het met de penis binnendringen bij aangeefster, terwijl zij in staat van bewusteloosheid verkeerde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft (gedeeltelijke) vrijspraak bepleit en heeft daartoe, kortgezegd, het navolgende aangevoerd. Er is onvoldoende bewijs om aan te nemen dat [benadeelde 1] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde. De enkele omstandigheid dat verdachte wist dat [benadeelde 1] alcohol had gedronken maakt dit niet anders. Bovendien is het ontbreken van een herinnering bij [benadeelde 1] aan de desbetreffende nacht geen redengevend bewijs voor deze toestand. Verdachte heeft een alternatieve lezing van de nacht met [benadeelde 1] , deze lezing komt overeen met de bewijsmiddelen en is zowel aannemelijk als geloofwaardig. Bovendien is er geen sprake van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er niets is gebeurd tegen de wil van [benadeelde 1] en dat er geen anale seks heeft plaatsgevonden.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde onder 1 wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van feit 1 overweegt het hof net als de rechtbank als volgt (waar het hof de tekst van de rechtbank hierna aanvult of weglaat, is de tekst niet cursief weergegeven):
Aangeefster [benadeelde 1] heeft het volgende verklaard.
Op 29 augustus 2018 was zij uitgegaan in [plaats 3] . Vanaf 00.30 uur kan zij zich niets meer herinneren. [benadeelde 1] weet niet hoe dat komt. Op 30 augustus 2018 werd zij ’s ochtends wakker. Ze lag op haar buik in bed. Naast haar lag een voor haar onbekende jongeman. Ze wist op dat moment niet waar ze was. Ze zoende met de jongen. Die probeerde steeds haar broek open te maken. Op een gegeven moment zat de jongen op zijn knieën met zijn blote piemel tegen haar aan te wrijven en hij vroeg of ze hem even wilde pijpen. [benadeelde 1] raakte de piemel niet aan. Toen ze zei dat ze niet verder wilde gaan, zei de jongen dat ze dan beter kon gaan. [benadeelde 1] is daarna vertrokken. Zij was nog steeds wazig en niet helder. Toen zij over straat liep, voelde zij pijn bij haar anus. Omdat zij dat niet kon plaatsen, pijn had en niet wist waar ze was, begon ze te huilen. Zij is toen aangesproken door mensen en zij hebben haar naar het [hotel] in [plaats 2] gebracht. Daar bleek zij die nacht te zijn geweest. In het hotel is zij naar het toilet gegaan om te plassen. Zij kon haar ontlasting daarbij niet ophouden en zag dat er wat wits bij haar ontlasting zat. [benadeelde 1] heeft geen herinneringen aan het verrichten van seksuele handelingen bij of met de jongen.
Bij aangeefster is een zedenset afgenomen waarbij de vagina en anus zijn bemonsterd. Het NFI heeft de bemonsteringen onderzocht, waarbij in de bemonsteringen ‘diep vaginaal”
spermacellen werden waargenomen. Die bemonstering is onderworpen aan een
Y-chromosaal onderzoek, evenals referentiemateriaal van verdachte [verdachte] . Van het mannelijke DNA in de diepvaginale bemonstering is een Y-chromosomaal DNA mengprofiel van minimaal twee mannen verkregen. Uit dit Y-chromosomale DNA mengprofiel is een Y-chromosomaal DNA-hoofdprofiel afgeleid. Het Y-chromosomale DNA profiel van verdachte [verdachte] komt overeen met dit afgeleide Y-chromosomale DNA hoofdprofiel. Dit betekent dat de diepvaginale bemonstering een relatief grote hoeveelheid mannelijk DNA bevat dat afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte] of van een in de mannelijke lijn aan hem verwante man en een relatief geringe hoeveelheid mannelijk DNA van minimaal één onbekende man. Dc hypothese dat de diep vaginale bemonstering een relatief grote hoeveelheid mannelijk DNA bevat dat afkomstig is van verdachte [verdachte] of van een in de mannelijke lijn aan hem verwante man is zeer veel waarschijnlijker dan dat de bemonstering een relatief grote hoeveelheid mannelijk DNA bevat dat niet afkomstig is van verdachte [verdachte] , maar van een willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan hem verwante, man.
In de bemonsteringen “vagina buitenzijde nat” en “ diep anaal” zijn aanwijzingen voor
spermavloeistof waargenomen. Van het mannelijk DNA in de bemonstering van de buitenzijde van de vagina is eveneens een Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen. Dit
Y-chromosomaal DNA-profiel matcht methet DNA-profiel van
verdachte. Ook hier zijn de verkregen resultaten zeer veel waarschijnlijker als de hypothese 1 waar is (de bemonstering bevat mannelijk DNA dat van verdachte dan een in de mannelijke lijn aan hem verwant persoon) afkomstig is) dan als hypothese II waar is (de bemonstering bevat mannelijk DNA dat niet afkomstig is van verdachte, maar van een willekeurig gekozen (niet in de mannelijke lijn aan hem verwant) persoon. Van de bemonstering “diep anaal” is geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikt Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen. Een vergelijkend Y-chromosomaal DNA-onderzoek is daarom niet mogelijk gebleken.
Gelet op het voorgaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat vastgesteld kan worden dat bij aangeefster diepvaginaal sperma is aangetroffen van verdachte.
Verdachte heeft verschillende verklaringen afgelegd over de nacht die hij met [benadeelde 1] heeft doorgebracht.
Aanvankelijk heeft verdachte bij de politie op 4 november 2019 verklaard dat hij denkt dat hij aangeefster in de nacht van 31 augustus op 1 september 2018 tussen 23:00 en 01.00 uur in de stad is tegengekomen. Hij heeft op verzoek van [benadeelde 1] haar in zijn auto meegenomen om haar weg te krijgen bij een opdringerige jongen. [benadeelde 1] had voorgesteld om naar een hotel te gaan en dat zij dan de helft zou betalen. Verdachte deed dit, omdat hij toch niets anders te doen had en hij zijn huissleutel niet bij zich had. Hij merkte wel dat het meisje wat gedronken had, maar ze was niet dronken. Het werd het [hotel] in [plaats 2] , omdat de hotels in [plaats 3] en [plaats 4] te duur waren. Hij heeft haar van de auto naar de hotelkamer ondersteund met lopen, omdat ze moe was en in de auto wilde blijven slapen. In het hotel zijn ze gaan slapen en is er niets gebeurd. Ze hadden allebei nog hun kleren aan. Ze hebben elkaar hoogstens een kusje gegeven. De volgende dag hebben ze afscheid genomen en zijn [benadeelde 1] en verdachte samen de kamer uitgegaan. Het meisje zou met de bus naar huis gaan. Verdachte heeft in zijn verklaring meerdere malen benadrukt dat hij homoseksueel is zodat hij sowieso geen interesse heeft in seks met vrouwen. Ook heeft verdachte in zijn verklaring bij de politie van 5 november 2019 nogmaals bevestigd dat hij die nacht niet heeft gemasturbeerd en niet is klaargekomen.
Nadat de uitslag van het DNA-onderzoek bekend is geworden, is verdachte op 12 november 2019 opnieuw verhoord door de politie, waarbij hem is medegedeeld dat bij [benadeelde 1] diepvaginaal sperma van hem is aangetroffen. Verdachte heeft hier aanvankelijk geen verklaring voor willen geven en verklaarde nogmaals dat gemeenschap met haar voor hem niet mogelijk was, omdat hij homoseksueel is. Na overleg met zijn toenmalige raadsman heeft verdachte verklaard dat hij zich misschien heeft afgetrokken op het toilet en haar daarna wellicht heeft gevingerd. Bij de volgende vraag van de verbalisant heeft verdachte verklaard dat hij hier bijna zeker van is. Direct daarna heeft verdachte verklaard dat hij er in detentie goed over heeft nagedacht en haar op haar verzoek heeft gevingerd, omdat gemeenschap niet lukte omdat hij op mannen valt. Dan weet verdachte zich ook alle details te herinneren, namelijk dat hij na het masturberen op het toilet zijn geslachtsdeel heeft afgeveegd en dat een gedeelte van het sperma in het toilet is gekomen en een gedeelte blijkbaar op zijn vingers.
In het Pro Justitia onderzoeksrapport van 21 juni 2022 heeft verdachte verklaard dat hij in de hotelkamer nog wat wodka heeft gedronken met [benadeelde 1] . Zij raakte seksueel opgewonden, waarna verdachte dat ook werd en zich heeft afgetrokken in het toilet. [benadeelde 1] wilde seks met verdachte, maar hij kon zijn erectie niet vasthouden. Vervolgens zou [benadeelde 1] met het idee van vingeren zijn gekomen, wat hij uiteindelijk heeft gedaan. Ze zijn met kleding aan in slaap gevallen. Toen hij na drie uur wakker werd, hebben ze elkaar nog gestreeld en richting het afscheid hebben ze nog gezoend. In het Pro Justitia onderzoeksrapport van 23 juni 2022 heeft verdachte verklaard dat het seksuele contact met [benadeelde 1] voor hem de eerste keer gemeenschap was met een vrouw. Hij zegt hierover “Het was bijzonder, kijken hoe het is of het iets voor mij is. Heel speciaal was het niet.” Ook heeft hij verklaard dat hij samen met [benadeelde 1] heeft gedronken van een fles wodka, die hij uit de auto had gehaald, en dat hij zich heeft afgetrokken op het toilet.
Een soortgelijke verklaring heeft verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep. Volgens verdachte zouden hij en [benadeelde 1] samen op het idee zijn gekomen om naar een hotel te gaan; dit werd het [hotel] in [plaats 2] . Nadat hij een drankje met [benadeelde 1] op de hotelkamer had gedronken, is verdachte naar het toilet geweest, hij was licht opgewonden geraakt en hij heeft zijn geslachtsdeel kort aangeraakt. [benadeelde 1] heeft vervolgens kenbaar gemaakt dat zij seks met hem wilde hebben. Van de seks kwam niet veel terecht, maar verdachte is met zijn penis in de vagina van [benadeelde 1] geweest.
Op grond van het voorgaande acht het hof bewezen dat verdachte met zijn penis is binnengedrongen bij [benadeelde 1] .
Ten aanzien van de toestand van [benadeelde 1] heeft de rechtbank als volgt overwogen:
[benadeelde 1] kan zich niets meer herinneren tussen 00:30 uur in [plaats 3] en het wakker
worden de ochtend erna in [plaats 2] . Ze wist zelfs niet dat ze in [plaats 2] was of hoe ze
daar is gekomen. Het laatste wat ze zich nog herinnert, is dat ze in [plaats 3] in café [café]
is. Dat is rond de klok van 00:30 uur geweest. Het eerste dat ze zich weer
herinnert, is dat ze in de hotelkamer wakker wordt omdat het licht wordt. Verdachte vertelt
haar dan dat ze heeft overgegeven. Dat ziet zij opook
bovenop het dekbed maar zij weet daar niets meer van.
Getuige [getuige 1] , medewerker technische dienst bij het hotel, heeft verklaard dat receptioniste [receptioniste] door hotelgasten was benaderd over een man en vrouw die ze een hotelkamer in zagen gaan. Zij maakten zich zorgen om de vrouw. [getuige 1] is daarop gaan kijken op de kamer, waar hij de vrouw in foetushouding zag liggen, met de ogen dicht en de mond open. Ze moest wakker worden gemaakt, waarna ze iets overeind kwam. [getuige 1] wilde dat ze werd wakker gemaakt, omdat hij met eigen ogen wilde zien dat ze nog leefde.
Getuige [getuige 2] , die die avond nachtportier was voordat [receptioniste] hem afloste, heeft verklaard dat er rond 06:30 uur een man aan de balie kwam die redelijk zenuwachtig was. Hij kwam om een kamer vragen en zei dat zijn vriendin ziek was. Nadat de kamer was gereserveerd en de man naar buiten liep om zijn vriendin op te halen, belde er een gast. Die zei dat ze het raar vond dat er een bewusteloze vrouw uit een auto werd getild. Het beangstigde haar. [getuige 2] is toen gelijk naar buiten gelopen naar de man die hij de kamer had gegeven en zag dat een vrouw op de grond met haar rug tegen een autoband zat. [getuige 2] heeft toen de hals van de vrouw gevoeld om te voelen of zij een normale bloedsomloop had. Hij rook dat ze alcohol gebruikt had en ging er toen vanuit dat ze “toeter” was.
Evenals de rechtbank twijfelt het hof er niet aan dat [benadeelde 1] zich in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijk onmacht bevond op het moment dat verdachte seks met haar had. Op het moment dat verdachte met [benadeelde 1] bij het hotel aankwam verkeerde zij, gelet op de verschillende verklaringen, in een staat van bewusteloosheid. [benadeelde 1] moest niet alleen uit de auto worden gedragen, maar zij zat daarna op de grond tegen een wiel van de auto in een dusdanige toestand dat getuige [getuige 2] wilde controleren of ze nog leefde. Ook getuige [getuige 1] wilde zich er ’s morgens van vergewissen dat [benadeelde 1] niet dood was, toen hij haar naar zijn idee buiten bewustzijn op het bed zag liggen. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat [benadeelde 1] aardig gedronken had en dat hij haar enkel zou hebben ondersteund bij het opstaan bij de auto. Gelet op de hiervoor genoemde getuigenverklaringen, zeker in samenhang bezien, acht het hof de verklaring van verdachte op dit punt ongeloofwaardig. Het feit is dus wettig en overtuigend bewezen.

Feit 2 en 3

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat de onder 2 primair en onder 3 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen op basis van de verklaring van aangever [benadeelde 2] bij het informatief gesprek zeden op 2 april 2019, het proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2019, de verklaring van getuige [getuige 3] , de verklaring van getuige [getuige 4] , het NFI-rapport van 6 november 2019 en de verklaringen van verdachte zelf. De rechtbank heeft terecht bewezenverklaard dat verdachte [benadeelde 2] rond zijn kruis heeft betast en op de parkeerplaats zijn vinger tussen de billen van [benadeelde 2] heeft gebracht. Het kan niet anders zijn, dan dat verdachte iets in het blikje Red Bull heeft gedaan dat hij geopend aan [benadeelde 2] heeft aangeboden. Daardoor is [benadeelde 2] in de staat geraakt waarin hij is aangetroffen door de politie. Dat bij onderzoek door het NFI naar wat er in het blikje heeft gezeten waar het DNA van verdachte op is aangetroffen, niets meer te onderzoeken viel, doet daar niet aan af. Verdachte heeft [benadeelde 2] gedwongen de tenlastegelegde handelingen te ondergaan. Verdachte had [benadeelde 2] daartoe moedwillig in een staat van bewusteloosheid gebracht. Dat is gelijkgesteld aan het plegen van geweld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak voor beide feiten bepleit en daartoe kortgezegd het navolgende betoogd. Verdachte heeft [benadeelde 2] niet gedwongen tot het ondergaan van seksuele dan wel ontuchtige handelingen op de wijze zoals tenlastegelegd. Verdachte heeft [benadeelde 2] geen bewustzijnsbeïnvloedende stof laten drinken, noch met het doel noch met de opzet om [benadeelde 2] die handelingen te laten ondergaan. Uit de verschillende onderzoeken is gebleken dat er geen bewustzijnsbeïnvloedende stof is aangetroffen in het bloed van [benadeelde 2] en evenmin in het blikje Red Bull. Daarnaast kunnen de feitelijkheden in de tenlastelegging niet worden bewezen. Hetgeen [benadeelde 2] heeft verklaard levert onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring. Bovendien kan het rijden in de auto van verdachte geen dwang opleveren. De verklaring van verdachte over de gebeurtenissen met [benadeelde 2] is aannemelijk en geloofwaardig en dit scenario wordt niet uitgesloten door de bewijsmiddelen.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij (kort gezegd) seksuele handelingen heeft verricht, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen bij [benadeelde 2] .
Volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Gelet hierop is het hof van oordeel dat er voor dit feit onvoldoende wettig bewijs voorhanden is, zodat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Buiten de verklaring van [benadeelde 2] zelf dat hij moest plassen en dat verdachte daarbij heeft geprobeerd zijn broek naar beneden te trekken en een vinger in zijn anus te stoppen, is geen sprake van ondersteunend bewijs. De context die de rechtbank heeft ontleend aan de waarneming van getuige [getuige 3] acht het hof van onvoldoende gewicht om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen. Deze waarneming ziet namelijk enkel op de omstandigheid dat de broek van aangever onder zijn billen hing en dat verdachte aan die broek zat. Er is onvoldoende aanvullend- of steunbewijs dat verdachte zijn vinger(s) tussen de billen en/of naar de anus van [benadeelde 2] zou hebben gebracht. Daarmee is niet gezegd dat [benadeelde 2] op dit punt zou hebben gelogen, maar het hof is van oordeel dat er onvoldoende gronden bestaan om verdachte hiervoor te veroordelen.
Daarnaast is aan verdachte onder 3 ten laste gelegd dat hij (kort gezegd) [benadeelde 2] gedwongen heeft tot het ondergaan van een of meer ontuchtige handelingen.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde onder 3 wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Net als de rechtbank overweegt het hof als volgt:
[benadeelde 2] heeft het volgende verklaard.
Op 2 april 2019 strandde hij rond 02.15 uur in [plaats 3] op het station, omdat hij op de terugreis van [plaats 5] de laatste trein naar [plaats 6] had gemist. Omdat de eerste trein in de ochtend pas rond 07:00 uur zou gaan en het station dicht ging, is hij wat gaan wandelen in de omgeving van het station. Tijdens die wandeling werd hij op de terugweg naar het station gepasseerd door iemand die hem later, ter hoogte van [poppodium] (vlakbij het stationsplein), aansprak met de vraag of hij de bus had gemist. [benadeelde 2] vertelde hem dat hij de trein had gemist en ze raakten aan de praat. De man vroeg of hij blowde maar [benadeelde 2] rookt niet. Ook het aanbod om in de auto te zitten, sloeg [benadeelde 2] af. Op een gegeven moment zei de man dat hij iemand in [plaats 7] moest afzetten maar dat die persoon had afgezegd. Hij wilde [benadeelde 2] wel thuisbrengen, maar dan moest [benadeelde 2] een blikje Red Bull opdrinken, “als hij mans genoeg was”. [benadeelde 2] heeft het blikje dat de man aanbood, en dat al geopend was, opgedronken. Daarna is hij in de auto van de man gestapt, richting [plaats 6] . [benadeelde 2] had in [plaats 5] wel wat gedronken maar voelde zich redelijk nuchter. Na [plaats 5] had hij niets meer gedronken.
Vanaf dat moment herinnert [benadeelde 2] zich niet alles meer. Wat hij nog weet is dat hij in de auto in slaap is gevallen en misselijk was. Hij heeft ook in de auto overgegeven. Vervolgens heeft hij de man laten stoppen zodat hij buiten de auto nog meer kon overgeven. Daarna zei de man tegen [benadeelde 2] : “als je me pijpt breng ik je verder”. [benadeelde 2] weigerde, waarna de man vroeg of hij dan wilde lopen. [benadeelde 2] zei “ laat me maar lopen, ik ga je niet pijpen". Uiteindelijk reden ze toch verder. Hij denkt dat ze bij [plaats 8] waren.
Daarna is hij weer in slaap gevallen. Hij voelde zich dronken en voelde dat het niet klopte.
Toen hij wakker werd, vroeg hij waar ze waren en zei de man dat ze in een wijk in [plaats 3] waren. Op een parkeerplaats moest [benadeelde 2] plassen en probeerde de man zijn broek naar beneden te trekken en een vinger in [benadeelde 2] ’ kont te stoppen, wat niet lukte. Hierna moest [benadeelde 2] weer kotsen. Op de parkeerplaats zei de man weer dat hij [benadeelde 2] zou wegbrengen als hij hem zou pijpen. Van daarna kan hij zich niets herinneren totdat hij werd gevonden door de politie. Hij werd wakker op de parkeerplaats waar hij ook had geplast. Onder het rijden had de man ook een paar keer rond het kruis van [benadeelde 2] gevoeld. [benadeelde 2] had de hand van de man weggeduwd en gezegd dat hij dat niet wilde. [benadeelde 2] had stuiptrekkingen gehad en was verward en gedesoriënteerd geweest. Dat had hij allemaal niet voordat hij de man ontmoette.
[benadeelde 2] en verdachte zijn naar aanleiding van een melding van getuige [getuige 3] omstreeks 08:45 uur door verbalisanten aangetroffen op een parkeerplaats. [benadeelde 2] ligt dan op de grond en verdachte staat naast [benadeelde 2] . Verdachte zegt dan tegen de verbalisanten dat hij [benadeelde 2] niet kent, maar dat hij wel zag dat het niet goed met hem hing. Omdat [benadeelde 2]overgegeven
had, heeft verdachte een flesje water voor hem gekocht. Verdachte is daarna weggegaan en de verbalisanten hebben zijn kenteken genoteerd.
Terwijl [benadeelde 2] op de grond ligt, krijgen de verbalisanten totaal geen contact met hem. Zij moeten behoorlijk wat pijnprikkels geven om hem enigszins bij te krijgen. Zij ruiken geen alcohol. Het kost [benadeelde 2] uiteindelijk veel moeite om op te staan. Hij heeft daar hulp bij nodig. Verbalisanten zien dat hij onvast ter been is, onnatuurlijk schokkende bewegingen maakt en amper rechtop kan staan. Hij moet zich aan het hek vasthouden. Ook lukt het hem niet de knopen van zijn broek recht dicht te maken. Daarnaar gevraagd kan [benadeelde 2] hen niet vertellen wat er is gebeurd en wat hij op die plek, een bij verbalisanten ambtshalve bekende homo-ontmoetingsplaats, doet. Gezien de toestand van [benadeelde 2] komt er een ambulance ter plaatse. Tijdens het onderzoek van het ambulancepersoneel begint [benadeelde 2] te braken. In de ambulance vertelt [benadeelde 2] dat de man wilde dat hij hem ging pijpen en dat hij dat heeft geweigerd. Verder vertelt hij dat hij een blikje Red Buil aangeboden heeft gekregen van de man en dat hij zich verder niets meer kan herinneren.
Verdachte heeft aanvankelijkbij de politie
verklaard dat hij [benadeelde 2] bij het station is tegen gekomen. Omdat [benadeelde 2] de trein had gemist zou hij hem voor een afgesproken bedrag voor de benzine naar [plaats 7] brengen. Hij weet niet waar in [plaats 7] hij naar toe moest. Verdachte wilde bij een tankstation alvast geld hebben maar [benadeelde 2] weigerde dat. Omdat die discussie over geld ontstond, wilde verdachte dat [benadeelde 2] uitstapte, maar die weigerde. Verdachte probeerde [benadeelde 2] uit de auto te duwen, waarop [benadeelde 2] een beetje agressief werd. Hierop is verdachte omgedraaid en terug naar [plaats 3] gereden. Onderweg viel [benadeelde 2] in slaap. Op de [straat 1] zijn ze gestopt maar [benadeelde 2] wilde de auto niet uit en maakte steeds de gordel weer vast. [benadeelde 2] werd ook agressiever en sloeg tegen verdachtes arm. Uiteindelijk duwde verdachte hem vanaf de bestuurderskant uit de auto, waarna [benadeelde 2] uit de auto zakte met een hand op de grond. Uiteindelijk stapte [benadeelde 2] toch uit maar kwam ten val. Na een minuut of vijf stond [benadeelde 2] op en leunde tegen een hek. Verdachte vroeg iemand om een ambulance te bellen en zag toen dat de politie eraan kwam. Verdachte heeft [benadeelde 2] nadat hij was gevallen een paar keer aangetikt om te proberen hem wakker te krijgen. Verder heeft hij [benadeelde 2] niet aangeraakt. Hij is op de parkeerplaats gestopt om [benadeelde 2] naar de trein te brengen. Dat is daar in de buurt. De parkeerplaats stond vol met auto’s en daarom is hij helemaal achterin gestopt. Ze hebben in de auto lauwe frisdrank gedronken. Hij kan niet verklaren waarom [benadeelde 2] “out” wordt aangetroffen.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij vanuit zijn appartement met een verrekijker naar de
parkeerplaats keek. Hij zag dat op de achterste parkeerplaats een auto stond en daarnaast een man op de grond lag. Hij zag vervolgens dat de man niet zelfstandig kon staan. Bij deze persoon stond een man die de broek van de eerste persoon probeerde op te trekken of hem probeerde te helpen met plassen. De broek van de eerste persoon hing net onder zijn billen. Na met deze verklaring geconfronteerd te zijn heeft verdachte zijn verklaring aangepast, in die zin dat hij, nadat hij [benadeelde 2] uit de auto had gekregen, zag dat de broek van [benadeelde 2] vijf centimeter was afgezakt. Hij heeft [benadeelde 2] willen helpen door de broek een klein stukje omhoog te trekken. Daarna had hij niet meer aan de broek gezeten. De toestand waarin [benadeelde 2] wordt aangetroffen, komt mogelijk door de val uit de auto.
Ten aanzien van het blikje Red Bull en de bewustzijnsbeïnvloedende stof heeft de rechtbank als volgt overwogen:
Als gezegd, hebben verbalisanten gehoord dat [benadeelde 2] in de ambulance heeft gesproken met
ambulancepersoneel. Zij hoorden [benadeelde 2] vertellen dat hij een blikje Red Bull had aangeboden
gekregen van de man met wie hij mee was gereden. [benadeelde 2] moest behoorlijk braken.
Verdachte heeft verklaard dat hij [benadeelde 2] geen Red Bull heeft laten drinken en dat hij zelf ook geen Red Buil heeft gedronken of bij zich had. Dit is echter in strijd met het in een prullenbak op de parkeerplaats aangetroffen blikje Red Buil, in welke bemonstering een DNA-profiel is aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte, met een matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard.
[benadeelde 2] heeft verklaard dat hij voordathij
in [plaats 5] wegging zijn laatste biertje heeft gedronken. Hij voelde zich toen nog redelijk nuchter. Onderweg van [plaats 5] naar [plaats 3] heeft hij niets meer gedronken. Verdachte heeft verklaard dat het 3 of 4 uur ’s nachts was toen hij [benadeelde 2] heeft getroffen in [plaats 3] . [benadeelde 2] had gedronken, maar kwam normaal over. De verbalisanten die [benadeelde 2] aantroffen op de parkeerplaats arriveerden daar om 08.45 uur. Uitgaande van het meest late moment dat verdachte heeft genoemd als moment van vertrek met zijn auto, waren er toen dus vier uur en drie kwartier verstreken. In die tijdspanne is [benadeelde 2] dus van een staat van normaal overkomend, afgegleden naar volledig out. liggend op een parkeerplaats, na overeind geholpen amper rechtop kunnen staan, schokkende bewegingen makend en brakend.(…)
[benadeelde 2] kan niet vertellen wat er in die uren is gebeurd of waar hij is geweest. Hij heeft geslapen, meermalen overgegeven en heeft verder slechts flarden van herinneringen aan wat er is gebeurd tussen het moment van het aan de praat raken met verdachte en het bijkomen op de parkeerplaats. In die tussentijd heeft [benadeelde 2] geen alcohol gedronken. Gezien de snelle achteruitgang van [benadeelde 2] , uiteindelijk eindigend in de ambulance, kan het niet anders dan dat verdachte iets in het blikje Red Buil heeft gedaan, waardoor [benadeelde 2] in die toestand is geraakt. Dat verklaart ook waarom verdachte [benadeelde 2] pas wilde wegbrengen als hij “mans genoeg” was om uit een blikje Red Buil te drinken.
Overigens heeft verdachte geen aannemelijke verklaring kunnen geven hoe een rit van [plaats 3] tot kort voor [plaats 7] en terug, inclusief tanken, minstens vier uur en drie kwartier in
beslag heeft genomen.
In het Pro Justitia onderzoeksrapport van 21 juni 2022 heeft verdachte verklaard dat hij [benadeelde 2] een blikje Red Bull heeft gegeven dat hij nog in de auto had liggen en dat dit blikje voor ongeveer de helft was gevuld met wodka en daarbij de Red Bull drank. In het Pro Justitia onderzoeksrapport van 23 juni 2022 heeft verdachte verklaard dat een kennis van verdachte een scheutje wodka in het blikje Red Bull had gedaan. Verdachte heeft een grapje gemaakt en tegen [benadeelde 2] gezegd “Als je een slokje neemt uit het blikje, krijg je korting. Hij dronk het meteen op.”
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij [benadeelde 2] tegenkwam bij het station in [plaats 3] en dat hij met hem aan de praat raakte. Verdachte bood [benadeelde 2] aan om hem weg te brengen voor een bepaald bedrag. Eenmaal bij de auto heeft verdachte bij wijze van grap gezegd of [benadeelde 2] een blikje Red Bull wilde, waarna [benadeelde 2] dit opdronk. Dit blikje had verdachte die avond in het [park] van iemand gekregen en er zat Red Bull, gemixt met wodka, in. Bij het tankstation aangekomen is er discussie ontstaan, waarbij verdachte tegen [benadeelde 2] heeft gezegd “pijp mij”, maar dat dit geen seksuele lading had. Volgens verdachte moet deze uitdrukking worden uitgelegd als “ben je gek” of “rot op”. De discussie ging verder, waarbij de hand van verdachte mogelijk tegen het bovenbeen van [benadeelde 2] is aangekomen toen verdachte [benadeelde 2] zijn gordel los wilde maken. [benadeelde 2] wilde niet uit de auto stappen. Uiteindelijk is [benadeelde 2] uitgestapt, waarbij hij is gestruikeld en op zijn hoofd terecht is gekomen. Verdachte heeft toen water voor [benadeelde 2] gehaald en iets te drinken voor zichzelf. [benadeelde 2] wilde vervolgens gaan plassen, maar hij wankelde. Na het plassen zat er een knoop van de broek niet goed dicht, waarna verdachte de riem pakte en de broek van [benadeelde 2] omhoog heeft getrokken.
Het hof stelt vast dat verdachte eerder kennelijk leugenachtig heeft verklaard over het zelf al dan niet drinken of het bij zich hebben van een blikje Red Bull. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij [benadeelde 2] Red Bull met wodka heeft aangeboden, waarna [benadeelde 2] dit heeft opgedronken. Verdachte heeft echter niet verklaard hoe het kan dat [benadeelde 2] in de toestand verkeerde, waarin de verbalisanten hem op de parkeerplaats hebben aangetroffen. Verdachte heeft enkel aangegeven dat [benadeelde 2] een blikje Red Bull met wodka heeft gedronken en dat [benadeelde 2] op zijn hoofd was gevallen.
Gelet op al het voorgaande, ziet het hof met de rechtbank geen reden om aan de verklaring van [benadeelde 2] te twijfelen. Het hof acht bewezen dat verdachte [benadeelde 2] heeft gedwongen de tenlastegelegde handelingen te ondergaan. Op grond van artikel 81 van het Wetboek van Strafrecht wordt met het plegen van geweld gelijk gesteld het in een staat van bewusteloosheid of onmacht brengen. Het hof acht daarom bewezen dat de dwang hier heeft plaatsgevonden door middel van geweld, namelijk door [benadeelde 2] in een staat van bewusteloosheid of onmacht te brengen.
Het hof acht dan ook het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Feit 4

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het oordeel van de rechtbank juist is. Het onder 4 ten laste gelegde feit kan, kort samengevat, worden bewezen op basis van de verklaringen van aangever [benadeelde 3] , de camerabeelden van het tankstation, het onderzoek van het NFI naar de gescheurde onderbroek van aangever, het onderzoek van het NFI naar het haar van [benadeelde 3] waarbij de bedwelmende stof ketamine is aangetoond, het onderzoek naar de telefoon van verdachte waaruit blijkt dat hij gezocht heeft naar ketamine, wat de partydrug met je doet en naar ketamine in water en het onderzoek naar de locatiegegevens van de telefoon van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het ten laste gelegde onder 4 gerefereerd aan het oordeel van het hof. Wel heeft de raadsman opgemerkt dat er geen sprake was van dwang, nu [benadeelde 3] vrijwillig het drankje dronk. Dit zou moeten doorwerken in de hoogte van de strafoplegging.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van feit 4 overweegt het hof net als de rechtbank als volgt:
Aangever [benadeelde 3] heeft het volgende verklaard.
Op 1 november 2019 was hij uit in het centrum van [plaats 3] . Toen hij rond 04:00 uur naar huis wilde gaan, ontdekte hij dat hij zijn fietssleutel kwijt was. Terwijl hij die liep te zoeken, werd hij aangesproken door een hem onbekende man. De man bood aan hem naar huis te brengen. [benadeelde 3] ging akkoord. Bij het tankstation aan de [straat 2] zijn ze gestopt omdat de man wat te drinken wilde halen. Daar hebben ze drinken gekocht. De man rekende dit af. [benadeelde 3] nam een slokje en heeft zijn flesje drinken daarna in de houder in het midden van de auto gezet. Vanaf dat moment weet [benadeelde 3] zich niets meer te herinneren. Zijn stappenteller geeft aan dat hij om 04:35 uur de laatste stappen heeft gezet.
Het volgende dat [benadeelde 3] zich herinnert, is dat hij wakker werd en zag dat de man naast hem in de auto zat met de broek open en zijn piemel uit de broek. De man probeerde hem naar zich toe te trekken door zijn hand in [benadeelde 3] nek te leggen en zijn linkerpols vast te pakken. De man zei “wil je niet even zuigen?”. [benadeelde 3] zag dat zijn eigen piemel uit zijn broek was en dat zijn onderbroek kapot was. [benadeelde 3] zei dat hij dat niet ging doen. Daarop hoorde hij de man zeggen “dan moet je lopen”. [benadeelde 3] is toen uitgestapt enis
gaan lopen. Hij weet niet precies waar hij is uitgestapt, hij denkt een stukje voor [plaats 9] . Het heeft ook nog een tijd geduurd voordat hij zich realiseerde waar hij was. Na een tijdje te hebben gelopen, heeft [benadeelde 3] zijn telefoon gepakt en merkte hij dat zijn telefoon uit stond, hoewel hij die zelf nooit uitzet. Hij heeft zijn telefoon toen aangezet. De eerste registratie van zijn stappenteller is om 09:20 uur. Hij voelde zich heel erg moe en niet helder. [benadeelde 3] heeft om 11.25 uur, nog altijd niet helder, een taxi gebeld. Daarvoor heeft hij gelopen. Uiteindelijk is hij op de [weg] beland en van daaruit met de taxi naar huis (in [plaats 10] ) gebracht.
[benadeelde 3] is nooit eerder zo ‘weg’ geweest, dat hij van zo’n lange tijd niet weet wat er is
gebeurd. Ook het feit dat hij zich de dag erna zo bekaf voelde, was normaal nooit het geval. Toen hij vanuit het uitgaan naar buiten ging, had hij zich juist prima gevoeld.
Verdachte heeft verklaard dat hij de persoon is met wie [benadeelde 3] is meegereden.(…)
Hij was hem in de stad tegengekomen en [benadeelde 3] vroeg hem waar hij naartoe ging. Toen verdachte zei dat hij naar [plaats 9] ging, vroeg [benadeelde 3] of hij mee mocht. [benadeelde 3] zei dat hij in [plaats 11] woonde en knikte toen verdachte hem vroeg of dat [plaats 9] of [plaats 12] was. Hij heeft hem een lift gegeven en daar ergens op een parkeerplaats afgezet. [benadeelde 3] heeft nog een joint gerookt in de auto. Niemand heeft zijn geslachtsdeel uit de broek gehad en hij heeft [benadeelde 3] niet gevraagd hem te pijpen. Er is niets gebeurd. Als [benadeelde 3] niets meer weet, dan moet dat wel door de joint komen.
De beschadigde (gescheurde) onderbroek van [benadeelde 3] is bemonsterd voor DNA-onderzoek. Op de bemonsteringen is DNA aangetroffen dat is vergeleken met de DNA-profielen van [benadeelde 3] en verdachte. In drie van die bemonsteringen (buitenkant voorkant onderbroek ter hoogte van de beschadigingen) is een DNA mengprofiel aangetroffen dat DNA bevat dat afkomstig kan zijn van [benadeelde 3] en verdachte.
Bij twee bemonsteringen is de hypothese dat die bemonsteringen DNA bevatten van [benadeelde 3]
en verdachte en respectievelijk één of meer willekeurige onbekende personen meer dan 1
miljard keer waarschijnlijker dan dat die bemonsteringen DNA bevatten van [benadeelde 3] en
respectievelijk één of meer willekeurige onbekende personen. Een van die bemonsteringen
bevat een aanwijzing voor de aanwezigheid van spermavloeistof. De bewijskracht van de derde bemonstering, waarin ook DNA is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van verdachte, is niet berekend in verband met de overige resultaten.
Het hof stelt met de rechtbank vast dat op grond van het bovenstaande blijkt dat er DNA van verdachte op meerdere plaatsen op de gescheurde onderbroek van [benadeelde 3] is aangetroffen. [benadeelde 3] heeft verklaard dat hij wakker werd met een gescheurde onderbroek en een ontbloot geslachtdeel. Het hof ziet geen reden daaraan te twijfelen. Gezien de DNA-sporen op de gescheurde onderbroek kan het, bij gebreke van andere verklaringen, niet anders dan dat verdachte daarvoor verantwoordelijk is.
Met de rechtbank overweegt het hof hierbij tevens:
Dit wordt nog eens bevestigd door de verklaring van de moeder van [benadeelde 3] , getuige
[getuige 5] . Zij heeft verklaard dat [benadeelde 3] toen hij thuiskwam overstuur was en huilde. Hij
vertelde haar dat iemand hem had aangeboden hem naar huis te brengen. In de auto zaghij
dat de jongen zijn geslacht uit zijn broek had. Hij vroeg [benadeelde 3] om eraan te zitten en had hem bij zijn hand gepakt om zijn hand daarnaartoe te leiden. [benadeelde 3] had toen gezegd: “dat gaan we niet doen”. Dat ging toen nog zo’n keer, van “ah toe nou” en [benadeelde 3] zei weer “nee” en stapte uit.
In het Pro Justitia onderzoeksrapport van 21 juni 2022 heeft verdachte verklaard dat hij in de auto nog een proefflesje GHB had liggen van twee milliliter. [benadeelde 3] nam dat in en verdachte zag dat [benadeelde 3] meer opgewonden raakte. Er is een beetje contact tussen hen geweest. Verdachte deed zijn geslachtsdeel uit zijn broek en vroeg of [benadeelde 3] interesse had. De jongen zou hebben geknikt en verdachte maakte toen diens knoop van de broek los. Hij kwam ook nog aan het elastiek van die onderbroek, waardoor mogelijk zijn DNA daarop terecht is gekomen. Hij deed zijn hand “erin” om zijn boxershort iets omlaag te doen. Nadat hij dus gemerkt had dat de jongen interesse had, had hij zelf ook interesse. De jongen had zijn ding buiten de broek en toen deed verdachte ook bij zichzelf de broek los en vroeg; “heb je zin in orale seks”? Als de jongen “ja” had gezegd, dan hadden ze orale seks gehad. De jongen zei “nee”, rookte een sigaret en stapte uit. Verdachte vond de jongen aantrekkelijk en dacht dat die jongen seksueel opgewonden was.
In het Pro Justitia onderzoeksrapport van 23 juni 2022 heeft verdachte verklaard dat hij het bij het tankstation goed vond dat [benadeelde 3] een joint draaide in zijn auto. [benadeelde 3] had het met verdachte over drugs die hij wilde proberen. Verdachte had een klein flesje waar twee milliliter GHB inzat en verdachte vroeg of [benadeelde 3] GHB wilde. [benadeelde 3] vond het leuk en heeft het geprobeerd. Vervolgens reed verdachte met hem naar de parkeerplaats. [benadeelde 3] vroeg om een sigaret en ze begonnen te praten. [benadeelde 3] leek interesse te hebben. [benadeelde 3] had al eerder contact gehad met een jongen die dag en verdachte wilde het proberen. Verdachte legde zijn hand op het been van [benadeelde 3] en vroeg of hij zin had om iets te doen met seks. Verdachte maakte de knoop van zijn broek los. [benadeelde 3] zat aan zijn eigen geslachtsdeel en haalde die eruit. Verdachte haalde de zijne eruit en knikte naar zijn geslachtsdeel. Verdachte vroeg [benadeelde 3] of hij zin had in orale seks. [benadeelde 3] zei dat hij daar geen zin in had. Nadat hij dat een of twee keer had gezegd, heeft verdachte zijn broek dichtgedaan en [benadeelde 3] ook. Ze hebben toen afscheid van elkaar genomen. [benadeelde 3] stapte uit en is weggelopen. Volgens verdachte had hij geen slechte intenties en was alles vrijwillig. De boxershort van [benadeelde 3] was al gescheurd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij [benadeelde 3] in de stad is tegen gekomen rond 07.00 uur. [benadeelde 3] was zijn fietssleutel kwijt en verdachte heeft aan [benadeelde 3] gevraagd waar hij naartoe moest. Verdachte heeft vervolgens gezegd dat [benadeelde 3] een stuk kon meerijden. Nadat [benadeelde 3] en verdachte in de auto zijn gestapt, zijn zij onderweg gestopt bij een tankstation om sigaretten en wat te drinken te halen. [benadeelde 3] heeft daarna een joint gerookt in de auto van verdachte, waarna zij hebben gesproken over drugs. Verdachte had nog een klein flesje met “Blue 69” en [benadeelde 3] leek dit interessant te vinden. Verdachte heeft toen gezegd dat [benadeelde 3] het mocht hebben en daarna heeft [benadeelde 3] dit opgedronken. Vervolgens zijn ze verder gereden en [benadeelde 3] leek geïnteresseerd in verdachte. Verdachte heeft toen zijn hand op het been van [benadeelde 3] gelegd, wat [benadeelde 3] niet erg leek te vinden. Verdachte heeft zijn gulp open gemaakt en is met zijn hand in zijn broek geweest. Daarna heeft verdachte gewezen op zijn geslachtsdeel en gevraagd of [benadeelde 3] interesse had. Dat had [benadeelde 3] niet, waarna [benadeelde 3] is uitgestapt.
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [benadeelde 3] . Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de overeenkomsten in de feiten en omstandigheden tussen de onderhavige feiten, zoals het herhaaldelijk aandringen op pijpen, bijdragen aan de geloofwaardigheid van de aangevers.
Ten aanzien van de bewustzijnsbeïnvloedende stof overweegt het hof net als de rechtbank:
Verdachte heeft voorgesteld eerst wat te drinken te halen. hoewel de rit van het tankstation naar de plaats van bestemming maar enkele minuten zou duren. [benadeelde 3] heeft verklaard dat hij daarna het flesje drinken, na een slok te hebben genomen, in de houder in het midden van de auto heeft gezet. Dit betekent dat verdachte in ieder geval de gelegenheid heeft gehad om iets in het flesje te doen.
Zoals reeds eerder besproken heeft [benadeelde 3] verklaard dat het eerste dat hij van na het
tankstation zich herinnert, is dat hij wakker werd naast verdachte, met allebei hun geslacht uit de broek. Van de periode daarvoor, vanaf 04:30 uur, kan [benadeelde 3] zich niets meer herinneren. Ondertussen heeft hij niet gemerkt dat zijn onderbroek werd gescheurd en zijn geslachtsdeel uit zijn broek werd gehaald. Om 09:20 uur heeft zijn stappenteller weer een registratie gemaakt. Hoewel [benadeelde 3] toen al enige tijd uit de auto was, betekent dit alsnog dat hij, zo er niet al uren zijn verstreken terwijl hij bij verdachte in de auto zat, uren heeft rondgezworven in de omgeving van [plaats 9] , kennelijk te verdwaasd om zich te realiseren waar hij was en waar zijn huis was. Pas rond 11:25 uur is hij helder genoeg om zich te realiseren dat hij een taxi kan bellen. Hij kan niet vertellen waar hij al die uren is geweest en heeft niet gemerkt dat zijn onderbroek werd gescheurd en zijn geslachtsdeel uit zijn broek werd gehaald.
Bij [benadeelde 3] is hoofdhaar afgeknipt voor toxicologisch onderzoek. In dit hoofdhaar is de bedwelmende stof ketamine aangetoond.
Er is onderzoek gedaan naar de telefoon van verdachte, waarbij een zoekslag is gedaan op
het woord ‘drug’. Daaruit bleek het volgende.
Op 22 oktober 2019 werd met de telefoon van verdachte de paginahttps://www.nu.nl/276828/video/ketamine-steeds-populairder-als-partydrug-wat-doet-het-met-je.htmlbezocht. Op 26 oktober 2019 werd met de telefoon in Google gezocht op ketamine.in+water, waarna de volgende pagina werd bezocht:
https://www.google.nl/amp/s/www.drugsinfoteam.nl/vraag-antwoord/lees-een-antwoord/-/ketamine-drinken%3famp-1.
De combinatie van:
- de fysieke staat van [benadeelde 3] die avond en de dag erna (bewustzijnsverlies, niet merken dat zijn geslachtsdeel uit de broek werd gehaald waarbij zijn onderbroek werd gescheurd, urenlang doelloos door [plaats 9] lopen en de dag erna bekaf);
- het aantreffen van ketamine in het haar van [benadeelde 3] :
- de omstandigheid dat verdachte ongeveer een week voor het voorval heeft gegoogeld naar wat ketamine in drinken met iemand doet en
- het feit dat verdachte bij de bewusteloze [benadeelde 3] de broek heeft opengemaakt en zijn geslachtsdeel betast;
maken dathet hof net als
de rechtbank de overtuiging heeft dat verdachte een bewustzijnsbeïnvloedende stof zoals ketamine in het drinken van [benadeelde 3] heeft gedaan om hem te kunnen aanranden.
Het hof acht dan ook, met de rechtbank, feit 4 bewezen. Verdachte heeft [benadeelde 3] door middel van geweld gedwongen de tenlastegelegde handelingen te ondergaan. De verklaring van verdachte dat [benadeelde 3] vrijwillig een flesje met daarin GHB dan wel Blue 69 zou hebben gedronken acht het hof ongeloofwaardig, nu verdachte dit pas in hoger beroep voor het eerst heeft genoemd. Daarnaast passen de uiterlijke verschijningsvormen van de toestand van [benadeelde 3] zoals omschreven door de verbalisanten bij het gebruik van ketamine, wat ook in het haar van [benadeelde 3] is aangetroffen, een stof waarvan [benadeelde 3] heeft verklaard die nooit zelf te hebben gebruikt.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 31 augustus 2018 tot en met 1 september 2018 te
[plaats 1] en/of[plaats 2] ,
in elk geval in [provincie] , in elk geval in Nederland,met [benadeelde 1] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde,
dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden,een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , immers heeft verdachte zijn penis
en/of vinger(s)in haar vagina gebracht.
3.
hij op
een of meer tijdstippen op of omstreeks23 maart 2019
te [plaats 3] , in elk gevalin Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte die [benadeelde 2] een bewustzijnsbeïnvloedende stof laten drinken en
/ofhem met de auto naar een voor [benadeelde 2] onbekende plek gereden en
/of op onverhoedse wijze en/of terwijl die [benadeelde 2] stond te plassen (en zich daardoor niet/moeilijk kon afwenden/verweren) de billen van die [benadeelde 2] betast en/ofterwijl die [benadeelde 2] in een door hem, verdachte, bestuurde auto zat en
/ofterwijl die auto reed
en/of afgesloten was(waardoor die [benadeelde 2] in zijn bewegingsvrijheid werd beperkt), meermalen,
althans eenmaal,zijn hand op en
/ofbij het kruis van die [benadeelde 2] heeft gelegd.
4.
primair
hij
op een of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 november 2019 tot en met 2 november 2019 te [plaats 3] ,
in elk geval in Nederland,door geweld of een andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer ontuchtige handelingen, door die [benadeelde 3] een bewustzijnsbeïnvloedende stof te laten drinken en
/ofhem met de auto naar een voor [benadeelde 3] onbekende plek te rijden en
/ofterwijl die [benadeelde 3] buiten bewustzijn was en
/ofterwijl die [benadeelde 3] in een door hem, verdachte, bestuurde auto zat
en/of terwijl die auto reed en/of afgesloten wasde broek van die [benadeelde 3] opengemaakt en
/ofhet geslachtsdeel van die [benadeelde 3] uit zijn broek gehaald en
/ofhet geslachtsdeel van die [benadeelde 3] betast en
/ofzijn, verdachtes, geslachtsdeel ontbloot en
/ofde hand van die [benadeelde 3] naar zijn, verdachtes, geslachtsdeel gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met iemand van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert, handelingen plegen die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Het onder 3 en 4 primair bewezenverklaarde levert telkens op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, onder 2 primair, onder 3 en onder 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten zelf geen reden geven voor het opleggen van een terbeschikkingstelling. De motivering van de rechtbank is onbegrijpelijk, zeker nu verdachte in hoger beroep heeft meegewerkt aan de gedragsdeskundige onderzoeken, waarbij die maatregel niet is geadviseerd. Verdachte heeft open kaart gespeeld omtrent de feiten en zit al lange tijd vast. De raadsman heeft verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen en verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen. Er is geen grondslag voor de oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, mede gelet op de gedragsdeskundige onderzoeken.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie ernstige zedenmisdrijven. Hij heeft in een periode van anderhalf jaar drie verschillende slachtoffers seksueel misbruikt dan wel aangerand, waarbij ten aanzien van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] in ieder geval kan worden vastgesteld dat hij hen eerst een bewustzijnsbeïnvloedende stof heeft laten drinken zonder dat zij dat wisten. Hoewel dit drogeren niet bij [benadeelde 1] is aangetoond, staat wel vast dat ook zij in staat van bewusteloosheid dan wel verminderd bewustzijn verkeerde toen verdachte seks met haar had. Verdachte heeft zich voorgedaan als een behulpzame man, maar heeft seksuele handelingen verricht met personen die die handelingen niet wensten en die van de wereld waren, al dan niet doordat verdachte iets in hun drinken had gedaan. Verdachte heeft daarbij alleen aan zichzelf en zijn eigen lusten gedacht. De slachtoffers hebben urenlang in de aanwezigheid van verdachte verkeerd, terwijl zij geen enkel idee hadden wat zij in die uren hebben gedaan, waar ze zijn geweest of wat hen is overkomen. Wanneer zij weer aanspreekbaar waren, beschrijven zij dat verdachte seksuele handelingen bij of met hen heeft verricht of heeft geprobeerd te verrichten. Wat er daarvoor precies met hen is gebeurd weet alleen verdachte. De stelling van verdachte dat zijn verklaringen ter zitting van het hof voor waar moeten worden aangenomen, worden gelogenstraft door het dossier, de verklaringen van de slachtoffers, zijn eerdere verklaringen bij de politie en zijn verklaringen bij de gedragsdeskundigen. Hij heeft gezegd een andere proceshouding bij het hof te hebben aangenomen, maar in feite heeft hij nog steeds geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen of maar enig respect voor zijn slachtoffers getoond. Verdachte heeft wat dit betreft geen, of maar zeer beperkt opening van zaken gegeven. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan.
Door aldus te handelen heeft verdachte zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van de slachtoffers, voor wie het bewezenverklaarde buitengewoon vernederend en traumatisch moet zijn geweest. De verdachte heeft het fysieke en psychische welzijn van zijn slachtoffers volledig ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Slachtoffers van feiten als het onderhavige, lijden dikwijls nog geruime tijd onder de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan. Dergelijke feiten veroorzaken bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
De vraag is welke straf en/of maatregel past bij de ernst van de feiten, de persoon van de
verdachte en tevens recht doet aan de bescherming van de maatschappij en het voorkomen
van recidive. Het hof merkt hierbij op dat verdachte niet eerder is veroordeeld, maar dat dit gegeven op zich in verdachtes voordeel noch in zijn nadeel wordt meegewogen.
De rechtbank heeft aan verdachte een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. De stoornis werd gezien in het perverse gedrag van verdachte en terugkeer in de samenleving zonder behandeling werd onaanvaardbaar geacht. Ten aanzien van de recidive betrok de rechtbank onder meer een melding in 2016 bij de politie door de toenmalige ex-vriend van verdachte, die door verdachte werd gechanteerd.
In hoger beroep is verdachte onderzocht door een psychiater en een psycholoog. Verdachte heeft dit keer, in tegenstelling tot de eerdere Pro Justitia onderzoeken, wel meegewerkt aan deze onderzoeken.
De psychiater heeft geen psychische stoornis in strikte zin vastgesteld. Omdat er geen sprake is van een psychische stoornis wordt, is er vanuit forensische optiek geen indicatie om een behandeling aan verdachte op te leggen. Als verdachte zelf problemen ervaart omtrent zijn seksuele identiteit en vanwege de ten laste gelegde zaken zou hij vrijwillig om behandeling kunnen vragen. Daarnaast ziet de psychiater geen reden voor een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, aangezien de kans op herhaling wordt ingeschat als laag. Er wordt daarbij wel uitgegaan van de delict presentatie door verdachte bij de gesprekken en in zijn verhoren. Daarnaast heeft de psychiater vastgesteld dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde voldoende inzicht had in de wederrechtelijkheid van de begane feiten. In relatie tot en ten tijde van het begaan van de tenlastegelegde feiten was er bij verdachte geen sprake van een psychische stoornis, zodat hij zijn wil volledig kon bepalen. Het advies is dan ook om het ten laste gelegde, indien bewezen, volledig aan verdachte toe te rekenen.
De psycholoog is tot een gelijkluidende conclusie gekomen, namelijk dat er bij verdachte geen psychische problematiek is geconstateerd ook niet ten tijde van het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde, indien bewezen, volledig aan verdachte toe te rekenen. Vanuit forensisch oogpunt is er geen aanleiding om uitspraak te doen over de kans op herhaling. De psycholoog heeft hierbij kennis genomen van het vonnis waarvan beroep. In zijn onderzoek heeft de psycholoog geen aanwijzingen gevonden voor een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
De rechtbank heeft het aannemelijk geacht dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens ten tijde van het begaan van de feiten. Het hof ziet echter, gelet op de conclusie van de psychiater en de psycholoog, contra-indicaties voor het opleggen van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, en zal daartoe daarom niet overgaan. Hoewel uit de rapportages blijkt dat verdachte niet het achterste van zijn tong heeft laten zien, is onvoldoende gebleken dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het tenlastegelegde. Het hof acht verdachte dan ook volledig toerekeningsvatbaar. Gelet op de conclusies van de psychiater en psycholoog ziet het hof evenmin geen reden voor oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
Het hof is van oordeel dat als reactie op de bewezenverklaarde feiten slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Daarbij heeft het hof mede acht geslagen op de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor verkrachting met geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang, te weten een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden. Het hof overweegt daarbij dat in het geval van verdachte sprake is van een drietal bewezenverklaarde zedendelicten, die bij elkaar dus een aanmerkelijk langere gevangenisstraf rechtvaardigen.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden. Deze straf is hoger dan de gevangenisstraf zoals opgelegd door de rechtbank en in hoger beroep geëist door de advocaat-generaal, omdat het hof niet de geëiste maatregelen oplegt.
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis gedaan met onmiddellijke invrijheidsstelling van verdachte. Gelet op de hoogte van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die het hof bij arrest van heden op zal leggen en hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de (ernst van de) bewezenverklaarde feiten, acht het hof de gronden van de voorlopige hechtenis nog onverkort aanwezig. Het hof zal het verzoek dan ook afwijzen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.526,98. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.340,12. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de
benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.232,74, met toekenning van de wettelijke rente. Daarnaast vordert de advocaat-generaal oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. In het geval van een veroordeling refereert de verdediging zich aan het oordeel van het hof ten aanzien van de materiële schade. Ten aanzien van de immateriële schade is volgens de verdediging een matiging op zijn plaats.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De reis- en parkeerkosten vanwege het brengen van de benadeelde partij naar het
politiebureau, ziekenhuis en Slachtofferhulp (€ 107,38) is gevorderd als verplaatste schade.
Verplaatste schade kan op grond van artikel 51f, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6:107, eerste lid aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek worden toegewezen, met uitzondering van de reiskosten naar het politiebureau en naar Slachtofferhulp. De verlofuren en het verlies aan arbeidsvermogen van de ouders van de benadeelde partij (in totaal € 186.86) dienen te worden afgewezen, nu dit geen verplaatste schade betreft. De materiële kosten van de benadeelde partij [benadeelde 1] zelf zijn voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar (€ 232,74),
Het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen ontstaat, gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in zijn eer of goede naam of op andere wijze. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op de aantasting van de persoon is volgens de Hoge Raad het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen en dat dit letsel moet bestaan uit een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, daaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De Hoge Raad heeft echter ook bepaald dat op dit uitgangspunt uitzonderingen kunnen worden aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Hierbij valt met name te denken aan zedenzaken, waarin het strafbare feit een dusdanig ernstige inbreuk vormt op het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit dat dit in zichzelf als een aantasting van de persoon dient te worden beschouwd en reeds daarom smartengeld toegewezen kan worden. Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat er in deze zaak sprake is van een dergelijke ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit. Het hof acht alles afwegende het gevorderde bedrag van € 5.000.- aan immateriële schade naar maatstaven van billijkheid toewijsbaar te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2018.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Voor wat betreft de schadevergoedingsmaatregel bij verplaatste schade overweegt het hof dat het hier gaat om een nieuwe maatregel, die in het nadeel van verdachte is. Het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel bij verplaatste schade is daarom niet mogelijk voor feiten die zijn gepleegd voor 1 januari 2019. Daarom zal de schadevergoedingsmaatregel niet zien op de toegewezen verplaatste schade.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding in verband met de feiten 2 en 3. Deze bedraagt € 3.000,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de
benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Daarnaast vordert de advocaat-generaal oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is er sprake van aantasting in de persoon van de benadeelde “op andere wijze” als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Ook in het geval van [benadeelde 2] is sprake van een dusdanig ernstige inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit, dat dit in zichzelf als een aantasting van de persoon dient te worden beschouwd en reeds daarom immateriële schade toegewezen kan worden. Het hof acht alles afwegende en rekening houdende met de voor feit 2 gegeven vrijspraak, een bedrag van
€ 2.000,- naar maatstaven van billijkheid toewijshaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2019.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen en kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 243 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn, met uitzondering van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.281,76 (vijfduizend tweehonderdeenentachtig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 281,76 (tweehonderdeenentachtig euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.232,74 (vijfduizend tweehonderdtweeëndertig euro en vierenzeventig cent) bestaande uit € 232,74 (tweehonderdtweeëndertig euro en vierenzeventig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 maart 2019.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. K.A.J.M. Wetzels, voorzitter,
mr. R.G.J. Welbergen en mr. O.G. Schuur, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Valé, griffier,
en op 15 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.