In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan over een verzoek van appellant om een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Appellant had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Gelderland, dat was afgewezen. Het hof oordeelde dat op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand kan worden toegekend, ook als deze is verleend door een derde die geen advocaat is. Het hof heeft echter het standaardbedrag gehalveerd, omdat de gemachtigde van appellant geen raadsman is en een lager uurtarief hanteert dan de gemiddelde strafadvocaat. De zaak betrof een verkeersdelict waarbij appellant als bestuurder van een motorrijtuig de maximumsnelheid zou hebben overschreden. De rechtbank had het verzoek om vergoeding afgewezen, maar het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en een vergoeding van € 690,00 toegekend, bestaande uit € 350,00 voor de kosten van rechtsbijstand en € 340,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de aard en complexiteit van de zaak en de tijd die aan de zaak is besteed.