Uitspraak
[appellant],
1.burgerlijke maatschap [geïntimeerde1] ,
[geïntimeerden],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een huurrechtelijk geschil tussen een appellant en een burgerlijke maatschap als geïntimeerde. De appellant had de huur van een winkelruimte opgezegd per 1 november 2014, maar de verhuurder, de burgerlijke maatschap, heeft deze opzegging niet geaccepteerd omdat de opzegtermijn van één jaar niet in acht was genomen. De huurovereenkomst liep door tot 1 november 2019, waarna deze steeds met vijf jaar zou worden verlengd, tenzij er schriftelijk werd opgezegd met inachtneming van de opzegtermijn. De appellant heeft echter niet tijdig opnieuw opgezegd, wat leidde tot de vraag of de huur vijf jaar later zonder nieuwe opzegging was geëindigd.
Het hof heeft in een tussenarrest op 18 januari 2022 een mondelinge behandeling bepaald, die op 22 november 2022 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting is het hof bevraagd over de relevante feiten en omstandigheden. De appellant stelde dat de opzegging van 1 september 2014 als geldig moest worden beschouwd, maar het hof oordeelde dat deze opzegging niet kon worden geconverteerd naar een latere datum, omdat de verhuurder niet had ingestemd met de opzegging en er geen bewijs was dat er specifieke afspraken waren gemaakt over een einde van de huur per 1 november 2019.
Het hof concludeerde dat de grieven van de appellant ongegrond waren en dat het vonnis van de kantonrechter moest worden bekrachtigd. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerden zijn vastgesteld op € 772,- voor griffierecht en € 3.342,- voor salaris advocaat. Het hof verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.