In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 oktober 2021. De rechtbank had de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde met twee jaren verlengd en het verzoek tot het onderzoeken van de mogelijkheden voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege afgewezen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de maatregel met één jaar verlengd. Het hof oordeelt dat, gezien de feiten en omstandigheden, het noodzakelijk is om te bezien of de terbeschikkinggestelde in staat is een band op te bouwen met de reclassering en andere betrokken partijen. Het hof heeft daarbij de rapportages en het standpunt van de terbeschikkinggestelde in overweging genomen, maar concludeert dat een voorwaardelijke beëindiging op dit moment niet aan de orde is. De terbeschikkinggestelde heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de zaak moet worden aangehouden voor onderzoek naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging, maar het hof wijst dit verzoek af. De terbeschikkingstelling wordt verlengd om de terbeschikkinggestelde de kans te geven om samen te werken met de reclassering en om voorwaarden te bespreken voor een eventuele beëindiging van de verpleging van overheidswege. Het hof benadrukt dat de terbeschikkinggestelde geen verwachtingen moet hebben dat de terbeschikkingstelling na een jaar zal worden beëindigd.