ECLI:NL:GHARL:2022:107

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
200.298.988/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderverstoting en ondertoezichtstelling in een complexe omgangsproblematiek tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van drie minderjarige kinderen, die het gevolg is van een complexe omgangsproblematiek tussen de ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter van 28 mei 2021, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld van een gecertificeerde instelling. De vader en de raad voor de kinderbescherming zijn verweerders in deze procedure. De ouders zijn gescheiden en hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen, die bij de moeder wonen. De kinderen hebben al geruime tijd geen contact meer met de vader, wat door het hof wordt gekarakteriseerd als 'ouderverstoting'. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een hevige strijd tussen de ouders, die niet in staat zijn om samen afspraken te maken, wat leidt tot ernstige ontwikkelingsbedreigingen voor de kinderen. De moeder verzet zich tegen hulpverlening en wil zelf de regie houden, wat de situatie verder compliceert. Het hof concludeert dat de grieven van de moeder falen en bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. Het hof benadrukt de noodzaak van systeemtherapie en begeleiding om de omgang tussen de vader en de kinderen te herstellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.298.988/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 135716)
beschikking van 4 januari 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Horsten van Gemeren te Emmen,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.N.N. Cats te Emmen.
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
gevestigd te Assen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, (de kinderrechter) van 28 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het hogerberoepschrift met bijlage(n), ingekomen op 24 augustus 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 6 september 2021 met bijlage(n);
- een verweerschrift namens de vader van 30 september 2021 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 18 oktober 2021;
- een journaalbericht namens de vader van 27 oktober 2021 met bijlage(n).
2.2
Op 23 november 2021 zijn de hierna te noemen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verschenen, die door raadsheer J.G. Idsardi in het bijzijn van de griffier zijn gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 2 december 2021 plaatsgevonden.
Daarbij zijn verschenen:
  • de moeder en haar advocaat via aparte beeldbelverbindingen;
  • namens de raad: mevrouw [naam1] ;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • namens de GI: mevrouw [naam2] .

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2008;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2013.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Het huwelijk van de ouders is [in] 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 4 maart 2020 in de registers van de burgerlijke stand. In die beschikking heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, de beslissing voor wat betreft de verdeling van de opvoedingstaken aangehouden.
3.3
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 1 april 2020 heeft de rechtbank de ouders ter verbetering van hun onderlinge communicatie en om invulling te geven aan hun gezamenlijk ouderschap, verwezen naar het traject Ouderschap na Scheiding van [naam3] . Het traject bij [naam3] is zonder positief resultaat beëindigd.
3.4
Bij de (bestreden) beschikking van 28 mei 2021 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 28 mei 2022.
3.5
De rechtbank heeft vervolgens bij tussenbeschikking van 16 juni 2021 bepaald dat
het contact tussen de vader en de kinderen zal worden opgestart op de volgende wijze en momenten:
- op 8 juni 2021 zal er een contactmoment zijn onder begeleiding van en bij [naam4] ;
- op 22 juni zal er een contactmoment zijn onder begeleiding van en bij [naam4] ;
- op 6 juli 2021 is er een contactmoment onder begeleiding van [naam4] bij de vader;
- op 20 juli 2021 is er, mits de omgang goed verloopt, onbegeleid contact bij de vader;
en bepaald dat de omgang na 20 juli 2021 onder regie van de Gl nader vorm gegeven wordt op de wijze als onder rechtsoverweging 9.3. weergegeven, en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.6
De kinderrechter heeft bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 14 juli 2021 de bij beschikking van 16 juni 2021 (voorlopig) vastgestelde omgangsregeling gewijzigd en bepaald dat onder regie van de GI uiterlijk binnen drie maanden na datum beschikking een eerste contactmoment tussen de vader en de kinderen plaats dient te vinden;
dat uiterlijk binnen vijf maanden weer een structurele vorm van omgang plaats vindt tussen
de vader en de kinderen en binnen zes maanden een nader te bepalen regeling waarbij als uitgangspunt geldt dat er minimaal tijdens één weekend per twee weken omgang tussen de
vader en de kinderen zal zijn.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kinderrechter van 28 mei 2021. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, te bepalen dat het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen alsnog wordt afgewezen. Subsidiair, in het geval de ondertoezichtstelling in stand blijft, verzoekt de moeder (zo begrijpt het hof) te oordelen dat in elk geval de kwalificatie ‘ouderverstoting’ aan de beslissing dient te komen te ontvallen en meer subsidiair een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.2
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel het verzoek van de moeder af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De kinderrechter kan volgens het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling als die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof vindt na eigen onderzoek op dezelfde gronden als de kinderrechter dat wordt voldaan aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe. Uit de stukken blijkt (en dit is op de zitting bevestigd) dat sprake is van een hevige strijd tussen de ouders, die niet in staat zijn samen afspraken te maken en gezamenlijk hun gezag uit te oefenen. De kinderen zitten klem hiertussen en hebben ernstige weerstand opgebouwd tegen de vader. De kinderen willen nu en op termijn geen contact met de vader en dat contact is er al geruime tijd niet meer. Alhoewel [de minderjarige1] heeft aangegeven dat zij zich, kort gezegd, nooit gezien en geliefd heeft gevoeld door de vader is het niet duidelijk wat ten grondslag ligt aan de zo definitief afwijzende opstelling van de kinderen. Deze situatie baart het hof ernstige zorgen, omdat – los van de omgang – er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen, die is gelegen in de echtscheidingsproblematiek van de ouders en de belasting die de kinderen hiervan ervaren. Als niet wordt ingegrepen ziet het ernaar uit dat de vader uit het leven van de kinderen zal verdwijnen, waardoor de identiteitsontwikkeling en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen kan worden bedreigd.
5.3
Uit het voorgaande volgt dat het hiervoor genoemde contactverlies van de kinderen met hun vader valt onder het begrip “Ouderverstoting”, zoals geformuleerd in het adviesrapport van het Expertteam Ouderverstoting/complexe omgangsproblematiek van januari 2021: “(…)
de situatie waarin een kind contact met een ouder afhoudt als gevolg van (al of niet bewust) manipulatief gedrag van de andere ouder of als gevolg van de complexe interactie tussen beide ouders, terwijl er geen gegronde redenen (bekend) zijn om contact af te houden.” Het hof acht hier als oorzaak de complexe interactie tussen de ouders aanwezig.
5.4
Op dit moment zijn de ouders onvoldoende bereid en in staat in een vrijwillig kader de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen weg te nemen. De moeder wil zelf de regie houden en de voorwaarden bepalen waaronder de ondertoezichtstelling wordt ingevuld. Zij verzet zich tegen hulpverlening thuis, omdat daardoor voor de kinderen de thuissituatie niet langer veilig zou zijn. Dit heeft geleid tot een schriftelijke aanwijzing van de GI aan de moeder met betrekking tot de door de GI noodzakelijk geachte systeemtherapie en illustreert dat hulpverlening in een vrijwillig kader niet van de grond komt.
5.5
Het hof neemt verder in aanmerking dat niet in geschil is dat in elk geval wel op termijn sprake moet zijn van omgang tussen de vader en de kinderen en dat die omgang in het begin begeleid zal moeten worden. Duidelijk is dat het hele gezinssysteem hulp nodig heeft bij de verwerking van de door de scheiding opgedane trauma’s en dat zonder de regie van de GI de hulpverlening (waaronder de systeemtherapie) niet op gang komt.
5.6
Het hof schat in dat de start van de ondertoezichtstelling niet goed is geweest en geeft de GI mee dat aandacht moet worden besteed aan het opbouwen van vertrouwen bij de moeder dat mogelijk door een niet goed voorbereide eerste begeleide omgang bij [naam4] is geschaad, en dat gewerkt wordt aan het gevoel van veiligheid bij de kinderen. Ook daarom is het belangrijk dat wordt gestart met de systeemtherapie waarin de kinderen centraal staan en dat duidelijk wordt waar bij hen de weerstand tegen hun vader vandaan komt. Dit uit zich ook in de door de kinderrechter geformuleerde doelen van de ondertoezichtstelling, die door het hof worden onderschreven.

6.De slotsom

Gelet op wat hiervoor is overwogen falen de grieven van de moeder en zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 28 mei 2021 onder voornoemd zaaknummer;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, R. Feunekes en J.W. Keuning, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 4 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.