ECLI:NL:GHARL:2022:10677

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
200.304.148
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en financiële positie van partijen na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van partneralimentatie na een echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om de partneralimentatie die hij aan de vrouw, verweerster in hoger beroep, moet betalen, te verlagen naar nihil of naar een door het hof te bepalen bedrag. De rechtbank Gelderland had in eerste aanleg de verzoeken van de man afgewezen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de mondelinge behandeling op 29 april 2022 en 25 oktober 2022 heeft plaatsgevonden.

De feiten van de zaak zijn als volgt: het huwelijk van partijen is in 2017 ontbonden en in de echtscheidingsbeschikking van 22 november 2017 is bepaald dat de man maandelijks een bedrag van € 1.647,- aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen. Dit bedrag is geïndexeerd en bedraagt in 2022 € 1.834,40 bruto per maand. De man heeft aangevoerd dat er sinds de echtscheiding diverse wijzigingen van omstandigheden zijn opgetreden die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vrouw onverminderd behoefte heeft aan de partneralimentatie en dat zij niet zelf in haar behoefte kan voorzien.

Het hof heeft vastgesteld dat de man in 2022 een winst van circa € 80.000,- zal realiseren met zijn onderneming, wat leidt tot een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 4.500,- per maand. Dit is aanzienlijk meer dan het inkomen van de vrouw, die inclusief partneralimentatie ongeveer € 2.270,- per maand tot haar beschikking heeft. Het hof concludeert dat de vrouw niet in een voordeliger positie komt te verkeren dan de man, indien de man de partneralimentatie blijft voldoen. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de man afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.304.148
(zaaknummer rechtbank Gelderland 386288)
beschikking van 13 december 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. N.J.C. van Dorsselaer-Spapen in Zaltbommel,
en
[verweerster],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.D.M. Rubens-Snijders in Nijmegen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 27 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 21 december 2021;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht van mr. Rubens-Snijders van 14 april 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van Dorsselaer-Spapen van 14 april 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Rubens-Snijders van 6 oktober 2022 met een brief van diezelfde datum en producties 2 tot en met 7, en
  • een journaalbericht van mr. Van Dorsselaer-Spapen van 13 oktober 2022 met twee producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 april 2022 en is voortgezet op 25 oktober 2022. Daarbij waren partijen en hun advocaten aanwezig.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2017 ontbonden door echtscheiding.
3.2
In de echtscheidingsbeschikking van 22 november 2017 is bepaald dat de man iedere maand een bedrag van € 1.647,- aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen. Geïndexeerd bedraagt de partneralimentatie in 2021 € 1.800,20 en in 2022 € 1.834,40 bruto per maand.

4.Het geschil

4.1
In eerste aanleg heeft de man verzocht om de echtscheidingsbeschikking van 22 november 2017 te wijzigen, zodat met ingang van 1 april 2021, althans per een datum in goede justitie te bepalen, de partneralimentatie op nihil wordt gesteld, althans op een bedrag in goede justitie te bepalen. De vrouw heeft verweer gevoerd. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man afgewezen.
4.2
De man is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en de echtscheidingsbeschikking van 22 november 2017 te wijzigen per 1 april 2021, althans een datum die het hof juist acht, en de partneralimentatie op nihil te stellen, althans een bedrag te bepalen dat het hof juist acht.
4.3
De vrouw voert verweer en vraagt het hof om de verzoeken van de man af te wijzen.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van diverse wijzigingen van omstandigheden sinds de echtscheidingsbeschikking. Partijen verschillen van inzicht over de vraag of deze wijzigingen ook moeten leiden tot een wijziging van de partneralimentatie.
behoefte
5.2
De behoefte van de vrouw aan partneralimentatie is niet in geschil en staat daarmee vast. Deze behoefte bedroeg € 3.150,- netto per maand in 2017. Geïndexeerd is dat in 2021 € 3.443,01 en in 2022 € 3.508,43 per maand.
behoeftigheid
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 april 2022 is de stelling van de man aan de orde geweest dat de vrouw haar werkzaamheden kan uitbreiden om daarmee zoveel mogelijk zelf in haar levensonderhoud kan voorzien. De vrouw heeft toen toegelicht dat zij in overleg met haar arts niet meer dan 20 uur werkt. Zij heeft een paar jaar geleden een periode meer uren gewerkt, maar kreeg toen last van epileptische aanvallen. De vrouw is vervolgens in de gelegenheid gesteld om nog nadere stukken op dit punt in het geding te brengen.
De vrouw heeft bij voormeld journaalbericht van 6 oktober 2022 medische stukken van de neuroloog uit 2019 en 2020 en een uitdraai van het journaal op 6 juli 2022 (patiëntenkaart) van de huisarts overgelegd.
De man is van mening dat hieruit geen medische beletselen blijken die verhinderen dat de vrouw meer uren kan werken.
5.4
Anders dan de man is het hof van oordeel dat de vrouw met de overgelegde producties voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het risico op een toename van de klachten in verband met het feit dat zij epilepsie heeft, groot is wanneer zij haar werkzaamheden substantieel zal uitbreiden.
Daar komt bij dat het eigen inkomen van de vrouw blijkens de door haar overgelegde recente salarisspecificatie circa € 16.682,- per jaar bedraagt. Zelfs een betekenisvolle uitbreiding van de werkzaamheden van de vrouw leidt niet tot een zodanig vermindering van haar resterende behoefte dat zij met de partneralimentatie van de man van € 1.834,40 per maand (€ 22.008,- per jaar) geheel in haar behoefte zou kunnen voorzien. Op dit moment heeft zij een netto inkomen uit arbeid en partneralimentatie van ongeveer € 2.270,- per maand, zoals blijkt uit de aangehechte draagkrachtberekening.
5.5
Op basis van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vrouw onverminderd behoefte heeft aan de partneralimentatie van de man en dat zij niet zelf in haar behoefte kan voorzien.
Financiële positie van partijen
5.6
De man heeft aangevoerd dat het bedrag van € 1.373.484 dat hij in 2017 heeft ontvangen uit de verkoop van de BV en het bedrag dat hij heeft ontvangen uit de overwaarde van de echtelijke woning van € 142.349,34 grotendeels zijn uitgegeven. Voor het pensioen voor de vrouw is een bedrag van € 250.000,- tegen finale kwijting voldaan en daarnaast is in het kader van de afwikkeling van de echtscheiding een groot bedrag aan de vrouw uitgekeerd. De partneralimentatie heeft hij de afgelopen jaren aan de vrouw betaald vanuit zijn vermogen. In december 2020 resteerde van zijn vermogen nog slechts € 135.144,14 en daarvan is inmiddels nog circa € 100.000,- over.
De man stelt verder dat hij eind 2017 een burn-out had en geruime tijd niet in staat was om te werken. In november 2021 heeft hij een opleiding voor het plaatsen van airco-installaties afgerond en is hij een onderneming gestart. In 2021 was de onderneming in de opstartfase en was sprake van een negatief resultaat van € 10.556,-. Inmiddels loopt de onderneming goed. De omzet was het eerste half jaar circa € 35.000,- en de winst daaruit circa € 25.000.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat de omzet in het derde kwartaal 2022 circa € 40.000,- was. Hij heeft inmiddels wel voldoende draagkracht om de partneralimentatie te kunnen voldoen, maar hij is van mening dat de vrouw met de partneralimentatie en haar eigen inkomen in een voordeliger positie dan hij komt te verkeren. Van de vrouw mag worden verwacht dat zij eveneens inteert op haar vermogen.
5.7
De vrouw benadrukt dat de man nooit inzage heeft verstrekt in de exacte bedragen die hij in 2017 heeft ontvangen uit de verkoop van zijn bedrijf. Met betrekking tot haar eigen financiële situatie heeft de vrouw toegelicht dat zij een Pensioen BV heeft opgericht en dat daarin circa € 350.000,- is gestort uit de afwikkeling van de echtscheiding. De waarde van haar aandelenkapitaal van € 200.000,- is in 2021 afgestempeld en het resterende aandelenkapitaal bedraagt nu nog € 10.000,-. Het vrijgekomen bedrag van € 190.000,- heeft zij aangewend voor een nieuwe woning. In de BV is verder een aanspraak op een oudedagsvoorziening aanwezig van € 144.687,-. De BV heeft aan de vrouw in privé € 110.000,- uitgeleend voor de aankoop van de woning. De vrouw betaalt maandelijks rente en aflossing aan haar BV: een bedrag van € 521,63. Dit vormt straks een aanzienlijk lagere maandlast dan de woonlast die zij op dit moment nog heeft voor haar huurwoning van circa € 1.100,- per maand. Zij heeft de afgelopen jaren net als de man moeten interen op haar vermogen.
5.8
Het hof concludeert dat de man op basis van de inlichtingen die hij heeft verstrekt over zijn onderneming in 2022 dit jaar naar verwachting een winst zal realiseren van circa € 80.000,-. Een dergelijke winst leidt, uitgaande van de tarieven 2022 (uitsluitend box 1 in aanmerking nemende), tot een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 4.500,-, per maand. Indien rekening wordt gehouden met de partneralimentatie die de man betaalt, leidt dit rekening houdend met de fiscale gevolgen tot een hoger besteedbaar inkomen van ongeveer € 5.315,- per maand. Na vermindering met de partneralimentatie die de man voldoet, resteert dan een netto bedrag van circa € 3.480,- per maand voor de man. Dat is aanmerkelijk meer dan het inkomen van circa € 2.270,- per maand dat de vrouw inclusief partneralimentatie tot haar beschikking heeft.
Het hof heeft onvoldoende gegevens om een draagkrachtberekening en een jusvergelijking met alle maandlasten daarin verwerkt voor partijen te kunnen maken, maar voldoende duidelijk is dat de vrouw niet in voordeliger positie dan de man komt te verkeren, indien de man de partneralimentatie blijft voldoen.
Daar komt nog bij dat de lasten van de vrouw hoger zijn dan die van de man, omdat de vrouw een woonlast heeft en de man alleen de eigenaarslasten moet voldoen.
5.9
De man stelt dat hij de partneralimentatie voor de vrouw tot en met 2021 uit zijn vermogen heeft betaald. Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende financiële stukken over het verloop van zijn vermogen en zijn mogelijkheden om inkomen te verwerven over de voorliggende jaren heeft overgelegd om zijn financiële positie goed te kunnen beoordelen. Dit komt voor rekening en risico van de man. Dat de vrouw zelf ook over vermogen beschikt maakt dit oordeel niet anders. Het hof houdt het er voor dat van de man gelet op zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw kon worden verlangd dat hij de partneralimentatie in 2021 nog uit zijn vermogen voldeed.
5.1
Het hof is daarom van oordeel dat de gewijzigde omstandigheden van partijen niet tot een aanpassing van de partneralimentatie moeten leiden. Het is redelijk dat de man in de huwelijksgebonden behoefte van de vrouw blijft voorzien met de eerder in de echtscheidingsbeschikking vastgestelde onderhoudsbijdrage. De bestreden beschikking zal het hof daarom bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 27 september 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, R. Feunekes en E. de Boer, bijgestaan door de griffier en is op 13 december 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Situatie vrouw in 2022
Situatie man in 2022