ECLI:NL:GHARL:2022:10586

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
21-005559-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag met dodelijke afloop op de snelweg

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag dat resulteerde in een dodelijk verkeersongeval op 23 december 2020. De verdachte reed met een snelheid van 200-250 km/u, met een piek van 312 km/u, op de Rijksweg A27 en A2. Tijdens het rijden kreeg hij een klapband, waardoor hij de controle over het voertuig verloor en tegen de auto van het slachtoffer botste, die hierdoor om het leven kwam. Na het ongeval verliet de verdachte de plaats van het ongeval, wat hem ook ten laste werd gelegd. Het hof oordeelde dat er voldaan was aan de vereiste dubbele causaliteit en dat de verdachte roekeloos had gehandeld door met een extreem hoge snelheid te rijden, wat de kans op een ongeval aanzienlijk vergrootte. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor tien jaar. Het hof vernietigde dit vonnis en legde een gevangenisstraf van vier jaar op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf jaar. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005559-21
Uitspraak d.d.: 9 december 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht , van 8 december 2021 met parketnummer 16-324920-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-730259-18, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1998,
wonende te [adres 1] ,
thans verblijvende in P.I. [plaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.C. van Bunnik, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht , heeft verdachte bij vonnis van 8 december 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en in totaal een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van tien jaren. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van drie maanden toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 december 2020 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto (Audio [type] gekentekend [kenteken 1] ), daarmede rijdende over de weg, te weten de Rijksweg A27 en A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl het donker was,
- met voornoemde personenauto over de Rijksweg A27 en A2 met een (gemiddelde) snelheid van ongeveer 200-250 km/u te rijden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat motorvoertuig toegestane maximumsnelheid van 100 km/u, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of
- met die snelheid meerdere auto’s in te halen en/of voorbij te rijden en/of
- zijn snelheid niet te minderen bij het inhalen en voorbijrijden van andere weggebruikers en/of
- ( waarbij) voornoemd motorrijtuig een klapband kreeg en/of
- zijn voertuig onvoldoende onder controle te houden, althans niet met nodige voorzichtigheid te besturen en/of
- met die snelheid tegen de vangrail (aan de linkerzijde van de rijbaan) aan te rijden en/of te botsen,
waardoor hij, verdachte, naar de rechterkant van de rijbaan werd geslingerd en/of daarbij in aanrijding/botsing is gekomen met een andere personenauto ( witte Peugeot [type 2] met kenteken [kenteken 2] ),
waardoor een ander, te weten de bestuurder van die andere personenauto, genaamd [bestuurder] , werd gedood;
De in deze tenlastelegging gebruikt termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [plaats] en/of [plaats] , op de Rijksweg A2, op of omstreeks 23 december 2020, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [bestuurder] ) is gedood, danwel letsel en/of schade aan een ander is toegebracht en/of daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
De in deze tenlastelegging gebruikt termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op of omstreeks 23 december 2020 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland,
als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto, zijnde een Audi [type] met (Duits) kenteken [kenteken 1] ), daarmee rijdende op de weg, te weten de Rijksweg A27 en A2,
zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- terwijl het donker was,
- met voornoemde personenauto over de Rijksweg A27 en A2 met een (gemiddelde) snelheid van ongeveer 200-250 km/u te rijden, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat motorvoertuig toegestane maximumsnelheid van 100 km/u, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of
- met die snelheid meerdere auto’s in te halen en/of voorbij te rijden en/of
- zijn snelheid niet te minderen bij het inhalen en voorbijrijden van andere weggebruikers
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van feit 1 heeft hij gerekwireerd dat het ongeval en het overlijden van het slachtoffer aan verdachte zijn toe te rekenen om de volgende redenen. Verdachte reed in een voor hem onbekende auto en hij was onbekend met de technische staat daarvan. Verdachte had de kennis dat bij het rijden met zeer hoge snelheid er speciale banden onder een auto moeten. Het rijden met zeer hoge snelheid vergroot het risico op schade aan de banden en alle gevolgen van dien. Bovendien heeft verdachte door met een extreem hoge snelheid te rijden het voor zichzelf onmogelijk gemaakt om adequaat te reageren op onverwachte gebeurtenissen en werd de auto een ongeleid projectiel. Daarom is aan het vereiste causaal verband tussen het handelen van verdachte en het dodelijk ongeval voldaan.
Ten aanzien van feit 2 heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat verdachte op zijn minst redelijkerwijs had moeten vermoeden dat er een ongeval had plaatsgevonden, omdat er andere verkeersdeelnemers op de weg waren, zijn auto rondtolde, hij met verschillende objecten in aanraking is gekomen en hij de hevige botsing tegen de auto van het slachtoffer moet hebben gevoeld.
Ten aanzien van feit 3 heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat verdachte opzettelijk veel te hard heeft gereden. Wanneer gedurende enige tijd een verkeersregel fors wordt overtreden, zoals een snelheidsoverschrijding van meer dan honderd kilometer per uur (hierna: km/u) gedurende een traject van ruim twintig kilometer, is er sprake van het in ernstige mate schenden van een belangrijk verkeersveiligheidsvoorschrift. Daardoor was er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten, wat zich heeft verwezenlijkt bij het slachtoffer en wat verwezenlijkt had kunnen worden bij de andere verkeersdeelnemers.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, subsidiair dat hij moet worden vrijgesproken van roekeloos rijden.
Ten aanzien van de feiten 1 en 3 heeft zij aangevoerd dat het overschrijden van de maximumsnelheid niet als oorzaak van het ongeval kan worden gezien en dat het overlijden van het slachtoffer hem daarom redelijkerwijs niet kan worden toegerekend. Uit het forensisch onderzoek is niet gebleken dat het te hard rijden de oorzaak is geweest van de klapband van de auto en daarmee ook niet van de botsing met de auto van het slachtoffer. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste van causaliteit. Voorts heeft zij aangevoerd dat niet bewezen kan worden verklaard dat er sprake is geweest van het inhalen van meerdere auto’s en het daarbij niet minderen van zijn snelheid. Bovendien heeft verdachte zijn snelheid aangepast tijdens de rit en heeft hij vaker in een dergelijke auto gereden.
Verder heeft de raadsvrouw bepleit dat er geen sprake is van roekeloos rijden, omdat verdachte slechts één verkeersovertreding kan worden verweten, namelijk de snelheidsovertreding. Er is daardoor geen sprake van een samenstel van gedragingen, zoals wel vereist is voor artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Bovendien is deze overtreding geen ernstige verkeersschending in de zin van dit wetsartikel, mede omdat het later op de avond plaatsvond en het daardoor rustig was op de weg.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, omdat verdachte niet wist of had moeten vermoeden dat hij het voertuig van het slachtoffer had geraakt, dan wel dat zij daardoor zwaar gewond was geraakt. Uit het OVC-gesprek dat een paar uur na het ongeval is opgenomen, blijkt dat verdachte niet heeft geweten dat er een slachtoffer was.
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3
Waar in de hierna te melden bewijsmiddelen wordt verwezen naar ‘het politiedossier’ betreft dit pagina's van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PL0900-2020419402, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, district [district] , d.d. 26 december 2020, doorgenummerd 1 tot en met 708. De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven.
1.
De verklaring van verdachted.d. 1 maart 2021 (p. 219 van het politiedossier):
Ik reed met een hoge snelheid en kreeg toen een klapband. Ik heb geprobeerd om de auto links in de vangrail te sturen. Ik heb gemerkt dat de auto de vangrail raakte.
2.
De verklaring van verdachted.d. 24 november 2021 (p. 2-4, 8 van het proces-verbaal ter terechtzitting van de rechtbank):
Ik was de bestuurder van de Audi. Voorbij [plaats] zijn we de A2 richting [plaats]
opgegaan. Bij knooppunt [knooppunt] zijn we gekeerd en terug richting [plaats] gereden. Nadat we waren gekeerd heb ik 312 kilometer per uur gereden. Op het moment van het ongeval was ik in snelheid gezakt, want voor ons werd het drukker. Ik reed toen 270 kilometer per uur en heb toen geremd. Het kan kloppen dat door de auto geregistreerd is dat ik op het moment van de aanrijding 256 kilometer per uur reed. Ik ontken niet dat zich op dat moment verkeer om mij heen bevond. Het werd door de inzittenden ook toegejuicht dat ik zo hard reed. We waren bezig met een testrit om te kijken hoe hard de auto kon rijden.
Ik heb de auto getest. Het klopt dat ik wist waarmee ik bezig was. Ik weet hoe gevaarlijk het was. Het klopt dat ik over een langere afstand met hoge snelheden reed. De auto is gaan tollen. We gingen alle kanten op. Na de botsing ben ik weggelopen. We hebben klappen gemaakt.
3.
Het plaats-delict onderzoekd.d. 20 mei 2021 (p. 250, 255, 306 van het politiedossier):
Bij het incident waren de volgende voertuigen betrokken:
Voertuig 1: personenauto
Fabrieksmerk: Peugeot;
Type: [type 2] ;
Kenteken: [kenteken 2] ;
Voertuig 2:
Fabrieksmerk: Audi;
Type: [type] ;
Kenteken: [kenteken 1] (DE).
Op 23 december 2020 had er een incident plaatsgevonden op de Rijksweg A2, gelegen
buiten de bebouwde kom van [plaats] . De ter plaatse toegestane maximumsnelheid voor
motorvoertuigen bedroeg 100 km/h. Uit de tabellen van het KNMI over 23 december 2020
bleek dat de zonsondergang omstreeks 16.32 uur plaatsvond. De melding van het incident
had plaatsgevonden omstreeks 22.50 uur. Het incident had zeer waarschijnlijk vlak voor dit
tijdstip plaatsgevonden. Ingevolge artikel 1 van het RVV 1990 had het incident plaatsgevonden bij nacht.
Door onbekende oorzaak scheurde de band van de linkerachtervelg van voertuig 2. Hierdoor
raakte de bestuurder de macht over het stuur kwijt en raakte na ongeveer 100 meter de
linkergeleiderail, welke door de impact vervormd was. Na het contact met de linkergeleiderail verplaatste voertuig 2 zich naar de rechtergeleiderail. Onderweg kwam voertuig 2 in botsing met voertuig 1. De inzittenden van voertuig 2 verlieten de plaats van het incident zonder zich kenbaar te maken. Bij dit verkeersongeval kwam de bestuurder van voertuig 1 om het leven.
4.
Het forensisch omgevingsonderzoekd.d. 14 mei 2021 (p. 475 van het politiedossier):
De Audi passeerde te 22:40:19 uur [tankstation] langs de A27 bij [plaats] . Om de afstand van 23,00 km vanaf [tankstation] tot aan de plaats van het ongeval af te leggen,
moest de bestuurder van de Audi met een gemiddelde snelheid hebben gereden van ongeveer 175 km/h. Bij deze gemiddelde snelheid van 175 km/h dient er rekening mee gehouden te worden dat in dit traject ook de relatief scherpe bocht van de A27 naar de A2 was gelegen en de draai bij de afrit en oprit van [knooppunt] inbegrepen is. Om dan alsnog een dergelijke gemiddelde snelheid te behalen, is het nodig om doorlopend met snelheden van boven de 200 km/h te rijden. Op het overgrote deel van dit traject was de maximum toegestane snelheid voor motorvoertuigen 100 km/h.
5.
De verklaring van getuige [getuige 1]d.d. 23 december 2020 (p. 106 van het politiedossier):
Op 23 december 2020, omstreeks 22.50 uur, bevond ik mij op de Rijksweg A2 in mijn
personenauto. Ik werd door een roodkleurige Audi voorzien van een Duits kenteken
ingehaald. Ik hoorde toen de auto mij inhaalde dat de motor van de auto ratelde. Ik weet dat
dit geluid alleen wordt geproduceerd bij dit soort voertuigen bij snelheden van 250 km/u +.
6.
De verklaring van getuige [getuige 2]d.d. 23 december 2020 (p. 100 van het politiedossier):
Op 23 december 2020, omstreeks 22.50 uur, reed ik op de A2. Plots zag ik dat er een auto langs mij heen flitste. Hij reed echt met een bloedgang langs mij heen.
7.
Een OVC-gesprektussen verdachte en twee anderen, d.d. 5 januari 2021 (p. 186 van het politiedossier):
Op 24 december 2020 is een gesprek opgenomen waarin onder andere het volgende werd gezegd door een persoon, waarvan de stem is herkend als zijnde van [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1998 te [geboorteplaats 1] .
NNman: Vreselijk zo een klap man?
[verdachte] : Het was een klap met 300-305. Ik zag glijden.
[verdachte] : Als die auto er niet was, was het kanker hard geramd.
[verdachte] : We kunnen in ieder geval zeggen, er zijn niet zoveel mensen die een crash met 300, die overleven. We hebben hebt met z’n alle vier overleefd vriend.
NNman5: Hoe is het gegaan?
[verdachte] : Een klapband gehad man. Ik reed met een klapband. Het is een wonder dat we met z’n allen zijn uitgekomen.
8.
Het forensisch overlijdensonderzoekd.d. 30 januari 2021 (p. 339-340 van het politiedossier:
Op donderdag 24 december 2020 om 03:15 uur kwam ik naar aanleiding van een verkeersongeval met dodelijke afloop voor een forensisch onderzoek aan op [adres 2] [plaats] .
Voorafgaand aan het door mij ingestelde forensische onderzoek, verkreeg ik de volgende informatie: Op woensdag 23 december 2020 omstreeks 22:50 uur werd melding gemaakt van een verkeersongeval op de A2. De bestuurster van de witte Peugeot, kenteken [kenteken 2] , was hierbij zwaargewond geraakt. Het slachtoffer werd na het ongeval medisch behandeld. Hulp mocht niet meer baten, het slachtoffer kwam ter plaatste om het leven. Het slachtoffer werd vervolgens overgebracht naar het [naam] ziekenhuis te [plaats] voor een lijkschouw.
Overledene
Achternaam: [bestuurder]
Voornamen: [bestuurder]
Geboren: [geboortedatum 2] 2000
Geboorteplaats: [geboorteplaats 2] in Nederland
Overleden: 23 december 2020
Gemeente overlijden: [gemeente]
Identificatie [bestuurder]
Familie.
9.
Het schouwverslagvan [arts] , forensisch arts d.d. 24 december 2020 (p. 345, 347 van het politiedossier):
Client: [bestuurder]
Voornamen: [bestuurder]
Volgens politionele informatie zou deze 20-jarige vrouw op 23.12.2020 omstreeks 22.50 uur in haar auto ( [merk] ) zijn aangereden door een andere auto (stationwagen) op de snelweg A2 ter hoogte van [plaats] (op de rijbaan richting [plaats] ). Haar voertuig zou aansluitend tegen de vangrail zijn gebotst. Door getuigen zou ze reactieloos in de bestuurdersstoel zijn
aangetroffen (met gordeldracht).
Door de brandweer zou betrokkene uit de auto zijn gehaald met navolgende poging tot reanimatie (borstcompressie) die werd overgenomen door de medische hulpdiensten. Hierbij werden een beademingsmasker (larynxmasker) en een botnaald (linkeronderbeen) geplaatst, alsook een drain in beide borstholten (via een huidsnede in beide flanken). De
reanimatiepoging was niet succesvol; het overlijden werd ter plaatse vastgesteld.
De uitwendige lijkschouwing toont zeer ernstig letsel aan het onderlichaam en linkerbovenbeen; met ook aanwijzingen voor belangrijk letsel aan het hoofd en/of de borst. Het letselbilan duidt op een bij leven opgetreden en zeer duchtige stomp botsende krachtinwerking ter hoogte van (minstens) het onderlichaam; conform het verhaalde ongevalsmechanisme. Op basis hiervan kan het overlijden worden verklaard. Het schaafletsel centraal op de borst kan passen bij een zogeheten gordelteken, alsook bij de
reanimatiepoging (borstcompressie).
Conclusie
Niet-natuurlijke aard van overlijden (verkeersongeval).
10.
Het proces-verbaal gerechtelijke sectie en vrijgave stoffelijk overschotd.d. 25 december 2020 (p. 348 van het politiedossier):
Het stoffelijk overschot lag in een koelcel in het mortuarium van het [naam] ziekenhuis te [plaats] . Het lichaam was op 24 december 2020 vrijgegeven na de lijkschouw, later die dag werd het lichaam alsnog in beslaggenomen. Daartoe heb ik mij begeven naar genoemd mortuarium om het lichaam te waarmerken, te verpakken in een lijkenzak en te verzegelen. De verzegelde transportzak werd overgebracht nar het [naam] Ziekenhuis te [plaats] op 24 december 2020 te 14:30 uur.
Op 24 december 2020 om 17.20 uur heb ik het stoffelijk overschot overgedragen aan de beveiliging van het NFI. In mijn aanwezigheid is het stoffelijk overschot in een koelcel geplaatst.
Overledene
Achternaam: [bestuurder]
Voornamen: [bestuurder]
Geboren: [geboortedatum 2] 2000
Geboorteplaats: [geboorteplaats 2] in Nederland
Overleden: 23 december 2020
Gemeente overlijden: [gemeente]
11.
Het forensisch technisch voertuigonderzoekd.d. 24 mei 2021 (p. 535 van het politiedossier):
Uit analyse van de opgeslagen storingscodes in de elektronische regelapparaten van de Audi [type] is gebleken dat vanaf woensdag 23 december 2020 te 22:47:51 uur een groot aantal storingscodes zijn opgeslagen als gevolg van schades aan het voertuig die door het ongeval zijn ontstaan. Bij een aantal van deze storingen waren uitgebreidere voertuigomstandigheden opgeslagen, met daarin onder andere een geregistreerde voertuigsnelheid.
Op woensdag 23 december 2020 te 22:47:52 is in het regelapparaat van het Tire Pressure Monitoring System (TPMS) een storingscode 8400904 opgeslagen waaruit blijkt dat op dat moment de gemeten druk in de linker achterband te laag is. Bij deze storingscode zijn geen voertuigomstandigheden zoals een voertuigsnelheid opgeslagen. Op hetzelfde tijdstip is in het regelapparaat van de elektronische parkeerrem een storingscode 327936 opgeslagen met als omschrijving dat er via het CAN bus netwerk van de auto geen berichten meer ontvangen worden van het regelapparaat van de adaptieve cruise control. Bij deze storingscode is in de voertuigomstandigheden onder andere een voertuigsnelheid van 256 kilometer per uur opgeslagen.
12.
Een OVC-gesprektussen verdachte en twee anderen d.d. 26 juli 2021 (p. 707 van het politiedossier):
02:05 uur
NNman5: Wij zaten daar in de file, letterlijk in de file, we zaten waar het ongeluk
was in de file.
NNman: Dus je hebt die [type] niet gezien?
NNman5: Ik heb hem gezien, hoor, op de heen weg, toch.
NNman: En op de terugweg?
NNman5: Op de terugweg?
[verdachte] : Maar hé, die omstanders, die andere slachtoffers.
NNman5: Er zijn doden
(…)
NNman5: Ga nou weg.
NNman: Stap in, stap in.
[verdachte] : Rijd weg van hier?
NNman: Nee, man.
[verdachte] : Jawel.
(…)
[verdachte] : Rijd hier weg, rijd hier weg?
Oordeel van het hof en de weging van de bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1
Het hof dient de vraag te beantwoorden of het wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval met de dood tot gevolg, zoals omschreven in artikel 6 WVW.
Dubbele causaliteit
Artikel 6 WVW vereist een dubbele causaliteit. Er dient een causaal verband te zijn tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval. Daarbij is de vraag of het verkeersongeval in redelijkheid toe te rekenen is aan de verdachte, het criterium van de ‘redelijke toerekening’.
Daarnaast dient er causaliteit te zijn tussen het verkeersongeval en de dood of het letsel van het slachtoffer.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat verdachte op een weg waar de toegestane snelheid 100 km/u was, over een traject van 23 kilometer met een gemiddelde snelheid van 175 km/u, doorlopend met snelheden van 200 km/u en op het toppunt zelfs 312 km/u heeft gereden. De auto van verdachte heeft vervolgens met een snelheid van 256 km/u een klapband gekregen, is toen tegen de vangrail gereden en is naar de rechterkant van de weg getold en botste daar tegen de auto van het slachtoffer. Door de botsing is [bestuurder] overleden.
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat het verkeersongeval aan verdachte is toe te rekenen. Verdachte heeft zijn auto niet onder controle kunnen houden en een verkeersongeval veroorzaakt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het een algemene ervaringsregel is dat bij het rijden met een hoge snelheid het risico op het veroorzaken van een ongeluk toeneemt, omdat er minder tijd is om het rijgedrag te kunnen corrigeren of aan te passen en het voertuig onder controle te houden, wanneer de verkeerssituatie daarom vraagt. Bovendien is bij een hoge snelheid de kans groter dat een ongeluk verkeerd afloopt, omdat men harder tegen voorwerpen of andere weggebruikers zal aanbotsen en een langere remweg heeft.
Verdachte heeft dit grote risico op een ongeluk genomen, door extreem veel te hard te rijden. Hij reed in het donker, op een weg waar men 100 km/u mocht rijden. Op die weg waren ook andere weggebruikers. Door met snelheden tussen de 200 en 250 km/u en zelfs 312 km/u te rijden, werd het verschil in snelheid met de medeweggebruikers steeds groter en nam het gevaar dat verdachte creëerde toe. Andere weggebruikers hoefden er niet op te rekenen dat er een auto met een dergelijke hoge snelheid voorbij zou rijden. Het hof overweegt daarbij dat het er niet toe doet of de klapband is veroorzaakt door de hoge snelheid van verdachte. Van belang is dat de extreme snelheidsovertreding over een langer traject zoals begaan door verdachte zodanig gevaarzettend is en dusdanige risico’s met zeer ernstige gevolgen in het leven roept, dat het verkeersongeval in redelijkheid is toe te rekenen aan de verdachte en dat er een causaal verband is tussen het gedrag van verdachte en het veroorzaakte ongeval.
Op basis van het schouwverslag en het plaats-delict onderzoek staat het voor het hof vast dat het slachtoffer, [bestuurder] is overleden door het verkeersongeval. Zij is al ter plaatse van het ongeval overleden en haar dood had geen natuurlijke oorzaak. Door de krachtinwerking van de door verdachte bestuurde Audi op de auto van het slachtoffer is zij overleden. Daarmee is voldaan aan de vereiste dubbele causaliteit in de zin van artikel 6 WVW.
Mate van schuld
Schuld in de zin van dit wetsartikel houdt in dat er sprake is van aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of er sprake is van dergelijke schuld hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Wanneer er sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag. Van roekeloosheid is sprake wanneer men zeer onvoorzichtig handelt waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen. Daarnaast is ingevolge artikel 175, tweede lid WVW van roekeloosheid in elk geval sprake, als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 5a WVW genoemde gedraging, namelijk het overschrijden van de vastgestelde maximumsnelheid. Zoals hierna wordt besproken, is het verkeersgedrag van verdachte naar het oordeel van het hof aan te merken als roekeloos rijgedrag zoals omschreven in artikel 5a WVW.
Het hof is van oordeel dat het gedrag van verdachte in de gegeven omstandigheden, zoals vermeld in de bewijsmiddelen, de conclusie rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW.
Conclusie ten aanzien van feit 1
Het hof acht het onder 1 tenlastegelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Door de gedraging van verdachte is een verkeersongeval veroorzaakt. Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel c WVW, is het verboden om de plaats van het ongeval te verlaten indien daardoor, naar verdachte weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood of letsel toegebracht.
Verdachte is met zijn auto met zeer hoge snelheid tegen de vangrail gereden, waarna de auto over de snelweg is getold en aan de rechterkant van de weg tegen het auto van slachtoffer is gereden. Verdachte heeft verklaard dat hij na de botsing is weggelopen. Hij heeft ook bij de rechtbank verklaard dat er ander verkeer op de weg aanwezig was en dat hij meerdere botsingen heeft gevoeld en klappen heeft gemaakt.
In het proces verbaal van bevindingen van 5 januari 2021, op ambtsbelofte opgemaakt door een met nummer aangeduide verbalisant van de Eenheid Midden-Nederland, is een gesprek weergegeven tussen meerdere personen waarvan de stem van één van hen is herkend als de stem van verdachte. Dit gesprek is opgenomen door toepassing van het Opnemen Vertrouwelijke Communicatie (OVC) in het voertuig waarin verdachte zich toen bevond op 24 december 2020, na het ongeval.
Uit dit gesprek is op te maken dat verdachte aangeeft dat het een klap was met 300-305 en dat als die auto er niet was, het kanker hard was geramd. Verder geeft verdachte aan dat hij een klapband heeft gehad en dat het een wonder is dat ze met z’n allen eruit zijn gekomen. Het dossier bevat voorts een proces-verbaal van bevindingen van 26 juli 2021, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , die als brigadier werkzaam is bij de eenheid Midden-Nederland. In dit proces-verbaal is een volgend deel van het bovengenoemde gesprek weergegeven, vanaf 02.05 uur tot het moment dat verdachte door de politie wordt aangehouden. Uit dit gesprek is op te maken dat verdachte zich dan met twee andere mannen in de auto bevindt en met hen spreekt over de manier waarop de andere twee mannen op de plek zijn gekomen, waar ze zijn en wat ze onderweg hebben gezien. Verdachte zegt dan ‘maar hé, die omstanders, die andere slachtoffers’ en krijgt te horen dat er doden zijn. Verdachte dringt erop aan dat ze wegrijden van hier.
Op grond van deze OVC stelt het hof vast dat verdachte wist dat het een wonder is dat hij en zijn passagiers er uit zijn gekomen, dat hij wist dat er naast schade aan de vangrails ook een andere auto bij het ongeluk betrokken was en dat hij wist dat sprake was van andere slachtoffers. Evengoed heeft hij zich geen moment bedacht en is ogenblikkelijk na het ongeluk gevlucht. En ook nadat hem is verteld dat sprake was van een dodelijk slachtoffer, heeft hij volhard in zijn poging om weg te komen, hetgeen slechts is verhinderd door zijn aanhouding.
Dat sprake zou zijn geweest van een paniekreactie en verdachte zich bij de politie had willen melden, vindt geen enkele steun in het dossier.
Het hof acht daarom het onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3Om te komen tot een bewezenverklaring van artikel 5a WVW moet het hof beoordelen of verdachte de verkeersregels heeft geschonden, hij dat in ernstige mate heeft gedaan, hij dat opzettelijk heeft gedaan en of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Schending verkeersregelsVerdachte wordt verweten dat hij de verkeersregels heeft geschonden. Volgens het openbaar ministerie heeft hij terwijl het donker was de maximale snelheid fors overschreden, auto’s ingehaald en voorbij gereden en zijn snelheid hierbij niet geminderd.
In artikel 5a Wvw zijn gedragingen, niet limitatief, benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Het overschrijden van de vastgestelde maximumsnelheid wordt uitdrukkelijk in het eerste lid van het artikel onder g genoemd. Uit de verklaring van de verdachte en de meetresultaten van de politie blijkt dat verdachte de maximumsnelheid van 100 km/u fors heeft overschreden. De getuige [getuige 1] heeft eveneens verklaard dat verdachte meer dan 250 km/u reed toen hij hen voorbijreed. Verdachte reed gemiddeld met een snelheid van 175 km/u, doorlopend snelheden van boven de 200 km/u en op enig moment reed verdachte zelfs 312 km/u. Verdachte heeft hiermee fors de verkeersregel met betrekking tot de maximumsnelheid overtreden.
Het hof kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte ook andere verkeersregels heeft geschonden. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij de hele tijd op de linkerbaan heeft gereden en het is niet gebleken dat er auto’s op de baan direct naast hem hebben gereden en dat verdachte inhaalmanoeuvres heeft verricht. Op de linkerbaan mocht verdachte andere auto’s voorbijrijden. Dat hij bij het voorbijrijden van andere auto’s zijn snelheid niet heeft geminderd en dat het donker was, maken zijn gedrag wel veel onveiliger. Dit is echter geen overtreding van een verkeersregel op zich. Het hof acht daarom wel bewezen dat verdachte auto’s voorbij is gereden, maar beschouwt dit niet als een overtreding van een verkeersregel.
In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag.
Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of het schenden van meerdere verkeersregels.
Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden en overige feiten in ogenschouw worden genomen. Daarbij kan het eveneens gaan om één gedraging indien het op zodanige manier geschiedt dat kan worden gezegd dat de verdachte, doordat hij zich aldus heeft gedragen, opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels heeft geschonden, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest. In de memorie van toelichting bij artikel 5a Wvw is opgenomen dat het voor een langere periode met een hoge snelheid rijden het schenden van een verkeersregel in ernstige mate kan opleveren. [1]
Verdachte heeft over een afstand gedurende een stuk van tenminste 23 kilometer excessief de maximale snelheid overschreden, zelfs tot op het hoogtepunt reed hij meer dan 200 km/u te hard. Dit betreft een dusdanig grove snelheidsoverschrijding over voor een langere afstand, dat het hof daarom van oordeel is dat verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden.
Opzettelijk
De gedraging moet ook opzettelijk zijn. Het opzet van verdachte moet gericht zijn op het schenden van de verkeersregels en op het in ernstige mate schenden van die regels. Daarbij wordt in ogenschouw genomen de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feiten en omstandigheden van het geval. Het opzet hoeft niet te zijn gericht op het gevolg, dat door zijn gedrag daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Verdachte heeft in deze zaak over een afstand van tenminste 23 kilometer excessief de maximale snelheid overschreden, zelfs tot meer dan 200 km/u te hard. Het hof is van oordeel dat het rijden met een veel te hoge snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Verdachte heeft ook verklaard dat hij wilde testen hoe hard de auto kon rijden en dat hij werd toegejuicht door de andere inzittenden. Verdachte heeft aldus willens en wetens het maximale snelheidsvermogen van de auto opgezocht door het gaspedaal in te drukken en daarmee opzet gehad op het schenden van de verkeersregels.
Gevaar te duchten
Daarnaast moet de gedraging gevaar voor zwaar lichamelijk letsel opleveren. Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
In zijn algemeenheid acht het hof het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie kan ontstaan door het hiervoor beschreven rijgedrag op een snelweg. Het hof weegt hierin ook mee dat het ’s avonds laat was en donker op de weg. Dat maakt dat er extra risico ontstond voor de andere verkeersdeelnemers, die door slechter zicht, mogelijk minder snel konden zien hoe hard verdachte reed, waardoor ongelukken konden ontstaan. Er was naar het oordeel van het hof daardoor gevaar voor zwaar lichamelijk letsel bij de andere weggebruikers, maar ook bij de inzittenden van de auto van verdachte. [bestuurder] heeft ook daadwerkelijk het leven gelaten. Het door verdachte gecreëerde gevaar is daarmee verwezenlijkt. Het hof acht dan ook bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van andere weggebruikers te duchten was.
ConclusieDaarmee is aan alle bestanddelen van artikel 5a WvW voldaan en het hof acht daarom het onder 3 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Eendaadse samenloopMet de bewezenverklaring van de overtreding van artikel 5a WVW komt het hof eveneens tot de vaststelling van de mate van schuld van feit 1, namelijk roekeloosheid, gelet op artikel 175, tweede lid, WVW. Het hof acht eveneens bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan. Het hof neemt ten aanzien van feit 1 en feit 3 de eendaadse samenloop aan, omdat het om dezelfde feitelijke gedragingen van verdachte gaat en hem in de kern hetzelfde verwijt wordt gemaakt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
of omstreeks23 december 2020 te [plaats]
en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] ,althans in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto (Audio [type] gekentekend [kenteken 1] ), daarmede rijdende over de weg, te weten de Rijksweg A27 en A2, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl het donker was,
- met voornoemde personenauto over de Rijksweg A27 en A2 met een (gemiddelde) snelheid van ongeveer 200-250 km/u te rijden,
althans meteen (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat motorvoertuig toegestane maximumsnelheid van 100 km/u
, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was,en
/of
- met die snelheid meerdere auto’s
in te halen en/ofvoorbij te rijden en
/of
- zijn snelheid niet te minderen bij het
inhalen envoorbijrijden van andere weggebruikers en
/of
- ( waarbij) voornoemd motorrijtuig een klapband kreeg en
/of
- zijn voertuig onvoldoende onder controle te houden,
althans niet met nodige voorzichtigheid te besturenen
/of
- met die snelheid tegen de vangrail (aan de linkerzijde van de rijbaan) aan te rijden en
/ofte botsen,
waardoor hij, verdachte, naar de rechterkant van de rijbaan werd geslingerd en
/ofdaarbij in
aanrijding/botsing is gekomen met een andere personenauto ( witte Peugeot [type 2] met kenteken [kenteken 2] ),
waardoor
een ander, te wetende bestuurder van die andere personenauto, genaamd [bestuurder] , werd gedood;
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij
al dan nietals bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [plaats]
en/of [plaats] ,op de Rijksweg A2, op
of omstreeks23 december 2020, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist
of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [bestuurder] ) is gedood, dan wel letsel en/of schade aan een ander is toegebracht
en/of daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.
hij op
of omstreeks23 december 2020 te
[plaats] en/of[plaats]
en/of [plaats] en/of [plaats], althans in Nederland,
als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto, zijnde een Audi [type] met (Duits) kenteken [kenteken 1] ), daarmee rijdende op de weg, te weten de Rijksweg A27 en A2,
zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- terwijl het donker was,
- met voornoemde personenauto over de Rijksweg A27 en A2 met een (gemiddelde) snelheid van ongeveer 200-250 km/u te rijden,
althans meteen (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat motorvoertuig toegestane maximumsnelheid van 100 km/u,
in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was,en
/of
- met die snelheid meerdere auto’s
in te halen en/ofvoorbij te rijden en
/of
- zijn snelheid niet te minderen bij het inhalen en voorbijrijden van andere weggebruikers
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 3 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
en
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van zes jaren voor de drie feiten, een ontzegging van de rijbevoegdheid van vijf jaren voor feit 1 en een ontzegging van de rijbevoegdheid van vijf jaren voor feit 2 geëist. De advocaat-generaal heeft hiertoe aangevoerd dat de ernst van de feiten, het vluchtgedrag van verdachte na het ongeval, de proceshouding van verdachte bij zijn eerste verhoren, zijn recidive en het feit dat de autorit op de welbewuste avond met een plofkraak te maken had, deze hoge straf rechtvaardigen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om een lagere gevangenisstraf dan zes jaren op te leggen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat in andere zaken van roekeloos rijgedrag in de zin van artikel 6 WVW van het afgelopen jaar geen gevangenisstraf van zes jaren is opgelegd, maar dat drie jaren gevangenisstraf meer het gemiddelde lijkt te zijn. Dat het openbaar ministerie vermoedt dat de testrit verband hield met plofkraken kan niet in de strafoplegging worden betrokken, omdat verdachte hier niet onherroepelijk voor veroordeeld is. Verder heeft zij bepleit om niet tweemaal een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, omdat dit zou leiden tot een dubbele bestraffing van hetzelfde feitencomplex.
Oordeel van het hof
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Op 23 december 2020 heeft verdachte op de snelweg met drie medepassagiers in een Audi [type] als een maniak gereden. Toegejuicht door de anderen in de auto en omdat hij zelf wilde testen hoe hard de auto zou kunnen, heeft hij gaspedaal ingedrukt en de absurde snelheid van 312 km/u behaald en verder meerdere malen boven de 200 km/u gereden. De toegestane snelheid betrof 100 km/u en verdachte is aan zijn medeweggebruikers voorbij geflitst. Hierbij hadden nog veel meer ongelukken kunnen gebeuren. Verdachte heeft bewust de maximumsnelheid van de auto opgezocht en daarmee zijn auto aangewend als een wapen in het verkeer. Op enig moment heeft hij een klapband gekregen, waardoor hij de controle over het stuur. verloor en de auto vanwege de enorme snelheid een ongeleid projectiel werd. De auto is tegen de vangrail aangereden en tolde rond over de snelweg, waarbij die op de rechterkant van de weg met hoge snelheid tegen de auto van [bestuurder] is gebotst. [bestuurder] maakte geen schijn van kans om uit te wijken en is ter plekke aan het ongeval overleden.
Vervolgens heeft verdachte er alles aan gedaan om onder zijn verantwoordelijkheid voor het ongeluk uit te komen. Hij is uit de auto gesprongen en weggerend, is een stuk met een andere auto meegelift en heeft een bekende gevraagd om naar de plek te komen waar hij zich toen bevond en wilde zich, ook nadat hij hoorde dat er een dodelijk slachtoffer was, verder uit de voeten maken. Verdachte hoopte ook na zijn aanhouding zijn verantwoordelijkheid te kunnen ontlopen en heeft zich pas in een laat stadium, toen de bewijzen zich tegen hem opstapelden, bekend gemaakt als de bestuurder van de auto. Het hof rekent verdachte het ongeluk en zijn handelen nadien zwaar aan. Dat verdachte nu zijn spijt betuigt dat hij te hard heeft gereden maar nog steeds blijft ontkennen dat hij wist dat er schade was en een slachtoffer toen hij op de vlucht sloeg, maakt het beeld voor hem niet positiever.
Verdachte heeft zeer ingrijpend en onherstelbaar leed bij de nabestaanden van het slachtoffer veroorzaakt. [bestuurder] was slechts 20 jaren oud en had nog een heel leven voor zich, maar werd door het gedrag van verdachte plotsklaps uit het leven weggerukt. Uit de slachtofferverklaring van haar vader blijkt de immense impact van het verlies op de familie.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 oktober 2022. Daaruit volgt dat verdachte tweemaal eerder onherroepelijk is veroordeeld voor verkeersdelicten en meermaals voor andersoortige feiten. Verdachte lijkt niet te willen leren van zijn fouten en het hof rekent dit strafverzwarend mee. Het hof heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 25 februari 2021. De reclassering heeft geadviseerd om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat ze geen mogelijkheden zien voor interventies of toezicht.
Het hof neemt bij het bepalen van de strafhoogte het volgende in aanmerking. Gelet op de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan en in het belang van de verkeersveiligheid kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur en een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid. Het hof merkt voorts op dat er voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval door roekeloos rijgedrag geen oriëntatiepunten van het LOVS bestaan. Het ligt in de rede om bij roekeloosheid in beginsel hogere straffen op te leggen dan in de oriëntatiepunten is vermeld ten aanzien van zeer hoge mate van schuld. De wetgever heeft het toepassingsbereik van het roekeloosheidsbegrip immers uitgebreid om mogelijk te maken dat in meer gevallen dan voorheen verkeersgedrag als roekeloos wordt aangemerkt en óók om in die gevallen het opleggen van hogere straffen mogelijk te maken. Als gevolg van die uitbreiding kan er diverser verkeersgedrag als roekeloos worden aangemerkt dan voorheen het geval was. Dat betekent dat er vanuit een oogpunt van strafwaardigheid in zekere zin gradaties van roekeloosheid zijn ontstaan. Zo kan worden gedacht aan gevallen waarin – anders dan in deze zaak – sprake is van meerdere gedragingen die tot een dodelijk ongeval hebben geleid, bijvoorbeeld een ernstige snelheidsovertreding in combinatie met middelengebruik en het vasthouden van een mobiele telefoon, die als nog strafwaardiger kunnen worden gezien en dus zwaarder worden bestraft dan gevallen waarin het gaat om één, zij het zeer ernstige en van lange duur, gedraging die tot een ongeval met dodelijke afloop heeft geleid. In dat licht bezien komt de eis van de advocaat-generaal, die de maximum op te leggen straf behelst, het hof voor als te hoog.
Gelet op de ernst van de feiten, hoe verdachte naderhand is omgegaan met het ongeluk, de recidive van verdachte en het advies van de reclassering, acht het hof een gevangenisstraf van 4 jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 5 jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.000,00 aan affectieschade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is op grond van artikel 6: 108 derde lid van het Burgerlijk Wetboek tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 38.098,13. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 22.098,85. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
De gevorderde materiële schade ziet op de kosten voor de psycholoog van € 885,00,
€ 809,16 aan gederfd inkomen en € 1.403,97 voor vliegtickets naar [land] , waar de nabestaanden het slachtoffer hebben begraven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van de kosten voor de psycholoog en het gederfde inkomen en de vliegtickets gehouden zodat de vordering tot een bedrag van
€ 3.098,12zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde bedragen voor de vliegtickets overweegt het hof nog als volgt. Op grond van artikel 6: 108 tweede lid Burgerlijk Wetboek is de aansprakelijke verplicht aan degene die kosten heeft gedragen voor de lijkbezorging, deze kosten te vergoeden.
Het gaat hier om in redelijkheid gemaakte kosten. De vliegtickets naar [land] van de ouders en de naaste familieleden van het slachtoffer hangen zozeer samen met de keuze voor de lijkbezorging in [land] dat deze tot een redelijk bedrag in rekening kunnen worden gebracht. Deze handelingen zijn verricht met betrekking tot het geven van een eindbestemming aan de overledene en het hof acht deze volledig toewijsbaar.
Immateriële schade
De gevorderde schade ziet op € 15.000,00 aan shockschade en € 20.000,00 aan affectieschade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
Gelet op het Besluit vergoeding affectieschade en de onderbouwing van de benadeelde partij is het hof van oordeel dat de gevorderde affectieschade volledig kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de shockschade overweegt het hof als volgt. Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit het hof aan bij de recente jurisprudentie van de Hoge Raad. [2] Die jurisprudentie houdt onder andere het volgende in:
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
- De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
- De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Anders dan voorheen wel werd gedacht kan dus ook het nadien geconfronteerd worden met de gevolgen van het onrechtmatig handelen voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder – onder omstandigheden – ook begrepen kan worden de confrontatie door het moeten identificeren van een slachtoffer in een mortuarium.
[benadeelde 2] heeft zijn dochter in het mortuarium moeten identificeren. Het hof stelt voorop dat er geen discussie is over het leed en verdriet dat de benadeelde partij is aangedaan en dat de identificatie van zijn dochter ontzettend ingrijpend en schokkend moet zijn geweest. Het hof is echter van oordeel dat in het onderhavige geval, waarbij niet is gebleken dat het slachtoffer als gevolg van de door de onrechtmatige daad opgelopen verwondingen niet of nauwelijks meer herkenbaar was, niet een gewone – zonder meer al moeilijk – identificatie overstijgt, terwijl die identificatie voor niet onverhoeds of onverwachts was. Zonder af te doen aan het leed van de benadeelde partij, zal het hof de benadeelde partij voor dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 14 november 2019 onder parketnummer 18-730259-18 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 6, 7, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbenden van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Personenauto (totall loss) [kenteken 1] (g27562 II);
1. STK Personenauto (totall loss) [kenteken 2] (g2237617).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) volledig bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.000,00 (twintigduizend euro) volledig bestaande immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 135 (honderdvijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 23 december 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 23.098,13 (drieëntwintigduizend achtennegentig euro en dertien cent) bestaande uit € 3.098,13 (drieduizend achtennegentig euro en dertien cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 23.098,13 (drieëntwintigduizend achtennegentig euro en dertien cent) bestaande uit
€ 3.098,13 (drieduizend achtennegentig euro en dertien cent) materiële schade en
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 150 (honderdvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 23 december 2020.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 14 november 2019, parketnummer 18-730259-18, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door
mr. S. Bek, voorzitter,
mr. K.J.C. Geeve en mr.drs. H.M. Braam, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.H.P. Kats, griffier,
en op 9 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.
2.Hoge Raad 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958, r.o. 3.4 e.v.