ECLI:NL:GHARL:2022:10569

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
21-001262-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne en heroïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1981 en woonachtig in [woonplaats], was eerder veroordeeld tot een taakstraf van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis, wegens het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft het hoger beroep behandeld naar aanleiding van een zitting op 25 november 2022, waarbij de advocaat-generaal de bevestiging van het vonnis heeft gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit op basis van onrechtmatige aanhouding en fouillering.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 september 2020 in [plaats] opzettelijk ongeveer 1,83 gram cocaïne en 0,78 gram heroïne aanwezig had. De verdachte werd herkend door een verbalisant die hem had gevolgd na een melding over zijn betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen. Tijdens de fouillering zijn de drugs aangetroffen. Het hof oordeelde dat er geen onherstelbaar vormverzuim had plaatsgevonden en dat de aanhouding rechtmatig was. De verdediging kon niet aantonen dat er onvoldoende bewijs was voor de bewezenverklaring.

Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte opnieuw heeft veroordeeld tot een taakstraf van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor andere strafbare feiten. De beslissing is genomen in overeenstemming met de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

arrest

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Afdeling strafrecht Parketnummer: 21-001262-21
Uitspraak d.d.: 9 december 2022 TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem­ Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 11 maart 2021 met parketnummer 18-289437-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1981, wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. T. Arkesteijn, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 11 maart 2021 verdachte ter zake hetgeen hem is tenlastegelegd veroordeeld tot een taakstraf van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 september 2020 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer l,83 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
ongeveer 0,78 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met beetrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, nu sprake is geweest van een rechtmatige aanhouding en fouillering van de verdachte op grond van artikel 9 van de Opiumwet.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de politie verdachte onrechtmatig heeft aangehouden en gefouilleerd zonder dat sprake was van ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 9 lid 2 van de Opiumwet. De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken, nu sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken, hetgeen volgens de raadsvrouw primair dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Dat resulteert in het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Het hof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Vaststelling van de feiten
Verbalisant [verbalisant] heeft verdachte op 4 september 2020 omstreeks 15:15 uur ambtshalve herkend, toen deze zich bevond op de gevel, tegen het bankgebouw van de [bank] op de [straat] in [plaats] . De herkenning vond plaats naar aanleiding van debriefingspagina van de politie, basisteam [plaats] , waarop verdachte gefotografeerd stond in verband met een aandachtsvestiging op het gebied van handel in verdovende middelen.
[verbalisant] heeft verdachte gedurende ongeveer vijftien minuten geobserveerd en gezien dat verdachte de gevel van het bankgebouw verliet en richting de [straat] liep, waarna hij vervolgens via de [straat] de [straat] in is gelopen. Verbalisant is verdachte gevolgd en zag in de [straat] dat hij contact maakte met [naam] , bij de verbalisant ambtshalve bekend als een verkoper van de straatkrant en harddrugsgebruiker. Vervolgens zag verbalisant dat verdachte en [naam] iets aan elkaar overhandigden. [naam] fietste vervolgens weg en verdachte verwijderde zich ook weer. Verbalisant is verdachte wederom gevolg in de richting van de [straat] . Gekomen op de kruising van de [straat] met het [plein] maakte verbalisant bij verdachte kenbaar dat hij van de politie was en heeft hij verdachte op heterdaad aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 2 onder C juncto artikel I 0, derde lid van de Opiumwet. Nadat verbalisant verdachte had aangehouden heeft hij hem onderworpen aan een onderzoek van de kleding krachtens artikel 9, tweede lid van de Opiumwet. Bij de fouillering van de verdachte trof verbalisant in de linkbroekzak onder meer acht wikkels witte substantie, twee ponypacks en vijf wikkels bruine substantie aan. Uit onderzoek van het NFI bleken voornoemde wikkels cocaïne en heroïne te bevatten.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat er tijdens het voorbereidend onderzoek geen onherstelbaar vormverzuim heeft plaatsgevonden. Verdachte is ambtshalve herkend door verbalisant [verbalisant] naar aanleiding van een aandachtsvestiging waaruit blijkt dat verdachte zou handelen in verdovende middelen. Verbalisant heeft verdachte vervolgens gedurende korte tijd in de gaten gehouden en waargenomen dat deze zich naar een andere plek begaf en daar iemand ontmoette die ambtshalve bekend stond als harddrugsgebruiker. Verbalisant zag vervolgens dat zij vluchtig over en weer iets overhandigen aan elkaar. Dit contact was erg kort, waarna zij direct weer weggingen. Gelet op de voornoemde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof het redelijke vermoeden gerechtvaardigd dat sprake was van een strafbaar feit, te weten dat gehandeld werd in verdovende middelen. Het feit dat de verbalisant niet precies heeft kunnen zien wat er werd gegeven maakt dat niet anders.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de voornoemde feiten en omstandigheden, de verbalisant bevoegd was over te gaan tot aanhouding van de verdachte. Er bestonden op dat
moment ernstige bezwaren in de zin van artikel 9, tweede lid van de Opiumwet tegen verdachte. Gegeven deze ernstige bezwaren was de verbalisant bevoegd tot onderzoek aan de kleding van verdachte. Op grond van het voorgaande wordt het vormverzuimverweer verworpen. Het hof zal daarom niet overgaan tot bewijsuitsluiting.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 september 2020 te [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,83 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
ongeveer 0,78 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van diezelfde staf.
De verdediging heeft subsidiair verzocht, gelet op haar verweer ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, de opgelegde strafte matigen en een voorwaardelijke geldboete op te leggen. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw het hof verzocht de LOVS­ richtlijnen te volgen en een onvoorwaardelijke geldboete van€ 750,- op te leggen, te betalen in termijnen en bij oplegging van een taakstraf deze te beperken tot 30 uur.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzi ing is gebleken.
Verdachte heeft 1,84 gram cocaïne en 0,78 gram heroïne aanwezig gehad. Deze hoeveelheid cocaïne en heroïne is in de broekzak van verdachte aangetroffen. Samen met de overige
omstandigheden waaronder deze drugs zijn aangetroffen, duidt dit op de betrokkenheid van verdachte bij de handel in drugs, hetgeen verdachte ook zelf heeft verklaard. Door het plegen van dergelijke delict wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Daarnaast levert het
gebruik van harddrugs, naar de ervaring leert, tevens regelmatig tot ander strafbaar gedrag, onrust in de samenleving, gevoelens van onveiligheid en financiële schade. Het hof rekent het verdachte aan dat hij daaraan heeft bijgedragen.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 oktober 2022, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van onder andere diefstal en straatroof.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de oriëntatiepunten van het LOVS, waarin voor het aanwezig hebben van 0-10 gram harddrugs een geldboete van € 750,- is opgenomen als uitgangspunt. Gegeven de hiervoor genoemde omstandigheden (dealerindicatie), alsmede verdachtes strafblad, acht het hof voor dit feit echter geen geldboete, maar een taakstraf op zijn plaats.
Naar het oordeel van het hof is er in casu geen reden voor het matigen van de straf, zoals bepleit door de raadsvrouw. Het hof is van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis passend en geboden is. Oplegging van een voorwaardelijk geldboete, zoals bepleit door de raadsvrouw, doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
'
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. M. van der Horst, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 9 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.