Uitspraak
1.[appellant1] ,
[appellant1],
[appellante2],
[appellanten],
[geïntimeerde],
1.[appellant1] ,
[appellant1],
[appellante2],
[appellant3],
[appellanten],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een koopovereenkomst met betrekking tot een onverdeeld aandeel in een onroerende zaak. De appellanten, bestaande uit [appellant1], [appellante2] en [appellant3], hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen [geïntimeerde], die voorheen in het bezit was van het onroerend goed. De rechtbank heeft de vorderingen van de appellanten afgewezen, wat hen heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan. De kern van het geschil draait om de vraag of er een geldige koopovereenkomst tot stand is gekomen en of deze overeenkomst vernietigbaar is op grond van een wilsgebrek.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [naam1] en [geïntimeerde] waren getrouwd en hebben samen een bedrijfswoning bewoond. In 2017 heeft [appellant1] een voorstel gedaan om het onroerend goed te kopen, waarbij [geïntimeerde] en [naam1] een recht van gebruik zouden behouden. Na de ziekte van [naam1] en haar overlijden in 2017, hebben de appellanten [geïntimeerde] gedagvaard tot nakoming van de koopovereenkomst. De rechtbank heeft de vorderingen van de appellanten afgewezen, maar het hof oordeelt dat er wel degelijk wilsovereenstemming is bereikt over de koop van het onroerend goed.
Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten niet als consumenten handelden, maar als ondernemers, waardoor het schriftelijkheidsvereiste niet van toepassing is. Het hof verklaart dat de koopovereenkomst geldig is en dat [geïntimeerde] verplicht is om mee te werken aan de ondertekening van de koopovereenkomst. Tevens is er een dwangsom opgelegd voor het geval [geïntimeerde] in gebreke blijft. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien het familierechtelijke karakter van de zaak.