ECLI:NL:GHARL:2022:10451

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
21-001711-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afpersing in vereniging met deels voorwaardelijke taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2006, was eerder veroordeeld voor afpersing in vereniging en kreeg een taakstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk. De kinderrechter had ook een schadevergoeding van € 500,00 toegewezen aan de benadeelde partij. In hoger beroep heeft de verdachte zijn onschuld betoogd, maar het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de afpersing. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een taakstraf op van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die de benadeelde partij had geleden. Het hof heeft de strafmaat gematigd, rekening houdend met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, zoals zijn deelname aan een herstelbemiddelings-traject en zijn goede schoolprestaties. De uitspraak benadrukt de ernst van afpersing en de impact ervan op slachtoffers, maar ook de mogelijkheid van rehabilitatie voor jeugdige daders.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001711-22
Uitspraak d.d.: 6 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht , van 19 april 2022 met parketnummer 16-323805-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.J.J.L. Maalsté, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kinderrechter heeft verdachte veroordeeld ter zake van afpersing in vereniging tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Voorts heeft de kinderrechter de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zonder gijzeling.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 8 november 2021 te [pleegplaats] , gemeente [naam gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas/vest, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij] , door
- die van den [benadeelde partij] in te sluiten en/of te omsingelen en/of
- die van den [benadeelde partij] de woorden toe te voegen: "Doe je jasje maar uit" en/of aan de rits van de jas te trekken en/of
- die van den [benadeelde partij] (met kracht) tegen/op het gezicht te slaan en/of stompen;
subsidiair
hij op of omstreeks 8 november 2021 te [pleegplaats] , gemeente [naam gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij] te dwingen tot de afgifte van een jas/vest, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij] ,
- die [benadeelde partij] heeft/hebben ingesloten en/of omsingeld en/of
- die [benadeelde partij] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Doe je jasje maar uit" en/of aan de rits van de jas heeft/hebben getrokken en/of
- die [benadeelde partij] (met kracht) tegen/op het gezicht heeft/hebben geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat verdachte geen rol heeft gehad bij de afpersing. Het feit dat verdachte [benadeelde partij] op enig moment heeft geslagen doet hier niet aan af, omdat dit – in tegenstelling tot het tenlastegelegde – een geweldsdelict betreft en hiervan eerst sprake was nadat het slachtoffer al zijn jas had afgegeven.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende. Uit de aangifte blijkt dat aangever zich op 8 november 2021 op station [pleegplaats] bevond, tezamen met een aantal bevriende jongeren. Medeverdachte [medeverdachte] (hierna [medeverdachte] ) is samen met verdachte en een andere jongen naar voornoemde groep toe gelopen. [medeverdachte] heeft vervolgens een dubbelgevouwen OV-chipkaart uit een prullenbak gepakt. Volgens aangever ontstond er hierna een vervelende sfeer, omdat [medeverdachte] – op zeer korte afstand – aan één van de getuigen vroeg hoe hij het zou vinden als dit ook met zijn OV-chipkaart zou gebeuren. Dit deel van de aangifte vindt bevestiging in de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Beide getuigen verklaren voorts dat [medeverdachte] agressief overkwam en zij bang waren dat er wat ging gebeuren.
Blijkens de aangifte zijn voornoemde getuigen uiteindelijk weggelopen uit de situatie vanwege de vervelende sfeer. Op het moment dat aangever ook weg wilde lopen, heeft één van de drie jongens naar hem geschreeuwd: ‘Wacht even vriend, wij zijn nog niet klaar’. Vervolgens heeft aangever tegen de jongens gezegd dat hij hen met rust zal laten, als de jongens hem ook met rust laten. Volgens de verklaring van aangever antwoordde [medeverdachte] hem dat zij dit niet gingen doen en het zouden afhandelen. De drie jongens – waaronder verdachte – hebben aangever vervolgens omsingeld door in een kring om hem heen te gaan staan. Daarna heeft [medeverdachte] tegen aangever gezegd dat hij zijn jas uit moest trekken. Terwijl hij dit zei, heeft hij geprobeerd de rits van de jas van aangever naar beneden te trekken. Aangever voelde zich op dat moment zo bedreigd door de drie jongens, dat hij bang was dat hij geslagen zou worden als hij zijn jas niet zou afgeven. Aangever heeft daarom vervolgens zijn jas uitgetrokken en afgegeven aan het drietal. Ook dit wordt bevestigd door de getuigenverklaring van [getuige 3] . Zij heeft namelijk verklaard dat zij hoorde dat de jongens tegen aangever zeiden dat hij zijn vest moest afgeven. Voorts verklaarde zij dat ze heeft gezien dat aangever zijn jas aan één van de drie jongens gaf.
Gelet op voornoemde gedragingen dat verdachte samen met [medeverdachte] en een andere jongen aangever heeft omsingeld, aangever zich door de drie jongens bedreigd voelde, mede gelet op hetgeen [medeverdachte] tegen aangever heeft gezegd en aangever uiteindelijk zijn jas heeft afgegeven, acht het hof naar uiterlijke verschijningsvorm bezien wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger bij de tenlastegelegde afpersing betrokken is geweest.
Ten overvloede merkt het hof het volgende op. Aangever is door [verdachte] in zijn gezicht geslagen, hetgeen ook niet wordt betwist. Op grond van de verklaringen van aangever en getuige [getuige 3] gaat het hof er van uit dat aangever eerst zijn jas heeft afgegeven en pas daarna door verdachte is geslagen. Dat aangever pas na het afgegeven van de jas is geslagen door verdachte, doet geen afbreuk aan het hiervoor overwogene over het thans aan verdachte tenlastegelegde feit. Zijn betrokkenheid hierbij volgt immers uit de hierboven omschreven handelingen, die daaraan vooraf gingen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op
of omstreeks8 november 2021 te [pleegplaats] , gemeente [naam gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen
, althans alleen,met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas/vest
, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij] ,door
- die [benadeelde partij] in te sluiten en/of te omsingelen en/of
- die [benadeelde partij] de woorden toe te voegen: "Doe je jasje maar uit" en
/ofaan de rits van de jas te trekken
en/of
- die [benadeelde partij] (met kracht) tegen/op het gezicht te slaan en/of stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk, gevorderd.
De raadsman heeft in het geval van een bewezenverklaring een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uur, waarvan 20 uur voorwaardelijk, bepleit.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan afpersing. Daarmee heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. Bovendien is het gebeurde voor aangever zeer bedreigend en beangstigend geweest. Daarnaast dragen dergelijke feiten in het algemeen bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof aansluiting gezocht bij de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De LOVS-oriëntatiepunten kennen voor jeugdigen als uitgangspunt voor afpersing een taakstraf vanaf 60 uur. In het onderhavige geval is er echter sprake van strafverzwarende omstandigheden, wat in beginsel leidt tot strafverzwaring. De afpersing is namelijk in vereniging gepleegd en verdachte heeft na de afpersing aangever in het gezicht geslagen. Voornoemd geweld onderstreept de bedreigende situatie waarin aangever zich bevond.
Het hof ziet echter in de volgende omstandigheden aanleiding om in het voordeel van verdachte van het oriëntatiepunt af te wijken. Verdachte heeft samen met aangever op vrijwillige basis een herstelbemiddelings-traject doorlopen en afgerond. Dit gesprek vond plaats samen met de ouders van beide jongens. Het hof vindt dit prijzenswaardig. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting van het hof verklaard dat het goed gaat op school. Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt dat verdachte goed meewerkt met de vrijwillige hulpverlening die bij hem betrokken is. Het hof acht het van belang dat verdachte de positieve ontwikkelingen en schoolgang voort zal zetten.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen is bewezenverklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een (deels voorwaardelijke) taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 60 uur waarvan 30 uur voorwaardelijk, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
30 (dertig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 november 2021.
Aldus gewezen door
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. R.W. van Zuijlen en mr. O.O. van der Lee, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.E. Schoenmakers, griffier,
en op 6 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.