ECLI:NL:GHARL:2022:10450

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
21-001828-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afpersing in vereniging met oplegging van een deels voorwaardelijke taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2008, was beschuldigd van afpersing in vereniging. De kinderrechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk, en had een vordering van de benadeelde partij tot € 500,00 toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting op 22 november 2022 heeft het hof het bewijs tegen de verdachte beoordeeld. De advocaat-generaal achtte het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.M. Helmers, hebben hun standpunten naar voren gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten de benadeelde partij heeft omsingeld en gedwongen zijn jas af te geven. Dit gebeurde op 8 november 2021 op een station, waar de verdachte en zijn medeverdachten de benadeelde partij bedreigden.

Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen. De opgelegde straf is een taakstraf van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot € 500,00 toegewezen, waarbij de wettelijke vertegenwoordiger van de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade. Het hof heeft de wettelijke rente vanaf de datum van de afpersing vastgesteld op 8 november 2021.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001828-22
Uitspraak d.d.: 6 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht , van 19 april 2022 met parketnummer 16-323810-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.M. Helmers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kinderrechter heeft verdachte ter zake van afpersing in vereniging veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk. Voorts heeft de kinderrechter de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toegewezen tot € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 8 november 2021 te [pleegplaats] , gemeente [naam gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas/vest, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij] , door
- die [benadeelde partij] in te sluiten en/of te omsingelen en/of
- die [benadeelde partij] de woorden toe te voegen: "Doe je jasje maar uit" en/of aan de rits van de jas te trekken en/of
- die [benadeelde partij] (met kracht) tegen/op het gezicht te slaan en/of stompen;
subsidiair
hij op of omstreeks 8 november 2021 te [pleegplaats] , gemeente [naam gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij] te dwingen tot de afgifte van een jas/vest, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij] ,
- die [benadeelde partij] heeft/hebben ingesloten en/of omsingeld en/of - die [benadeelde partij] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Doe je jasje maar uit" en/of aan de rits van de jas heeft/hebben getrokken en/of
- die [benadeelde partij] (met kracht) tegen/op het gezicht heeft/hebben geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende. Uit de aangifte blijkt dat aangever zich op 8 november 2021 op station [pleegplaats] bevond, tezamen met een aantal bevriende jongeren. Verdachte is samen met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) en een andere jongen naar voornoemde groep toe gelopen. Verdachte heeft vervolgens een dubbelgevouwen OV-chipkaart uit een prullenbak gepakt. Volgens aangever ontstond er hierna een vervelende sfeer, omdat verdachte – op zeer korte afstand – aan één van de getuigen vroeg hoe hij het zou vinden als dit ook met zijn OV-chipkaart zou gebeuren. Dit deel van de aangifte vindt bevestiging in de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Beide getuigen verklaren voorts dat verdachte agressief overkwam en zij bang waren dat er wat ging gebeuren.
Blijkens de aangifte zijn voornoemde getuigen uiteindelijk weggelopen uit de situatie vanwege de vervelende sfeer. Op het moment dat aangever ook weg wilde lopen, heeft één van de drie jongens naar hem geschreeuwd: ‘Wacht even vriend, wij zijn nog niet klaar’. Vervolgens heeft aangever tegen de jongens gezegd dat hij hen met rust zal laten, als de jongens hem ook met rust laten. Volgens de verklaring van aangever antwoordde verdachte hem dat zij dit niet gingen doen en het zouden afhandelen. De drie jongens – waaronder verdachte – hebben aangever vervolgens omsingeld door in een kring om hem heen te gaan staan. Daarna heeft verdachte tegen aangever gezegd dat hij zijn jas uit moest trekken. Terwijl hij dit zei, heeft hij geprobeerd de rits van de jas van aangever naar beneden te trekken. Aangever voelde zich op dat moment zo bedreigd door de drie jongens, dat hij bang was dat hij geslagen zou worden als hij zijn jas niet zou afgeven. Aangever heeft daarom vervolgens zijn jas uitgetrokken en afgegeven aan het drietal. Ook dit wordt bevestigd door de getuigenverklaring van [getuige 3] . Zij heeft namelijk verklaard dat zij hoorde dat de jongens tegen aangever zeiden dat hij zijn vest moest afgeven. Voorts verklaarde zij dat ze heeft gezien dat aangever zijn jas aan één van de drie jongens gaf.
Gelet op voornoemde gedragingen dat verdachte samen met [medeverdachte] en een andere jongen aangever heeft omsingeld, aangever zich door de drie jongens bedreigd voelde, mede gelet op hetgeen verdachte tegen aangever heeft gezegd en aangever uiteindelijk zijn jas heeft afgegeven, acht het hof naar uiterlijke verschijningsvorm bezien wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger bij de tenlastegelegde afpersing betrokken is geweest.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op
of omstreeks8 november 2021 te [pleegplaats] , gemeente [naam gemeente] tezamen en in vereniging met een of meer anderen
, althans alleen,met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van een jas/vest
, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij] ,door
- die [benadeelde partij] in te sluiten en/of te omsingelen en/of
- die [benadeelde partij] de woorden toe te voegen: "Doe je jasje maar uit" en
/ofaan de rits van de jas te trekken
en/of
- die [benadeelde partij] (met kracht) tegen/op het gezicht te slaan en/of stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk, gevorderd.
De raadsvrouw heeft een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 30 uur bepleit. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat een voorwaardelijk deel niet nodig is.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan afpersing. Daarmee heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. Bovendien is het gebeurde voor aangever zeer bedreigend en beangstigend geweest. Daarnaast dragen dergelijke feiten in het algemeen bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof aansluiting gezocht bij de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De LOVS-oriëntatiepunten kennen voor jeugdigen als uitgangspunt voor afpersing een taakstraf vanaf 60 uur.
Voorts heeft het hof bij de op te leggen straf rekening gehouden met verdachtes justitiële documentatie van 24 oktober 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Ook is verdachte sinds de pleegdatum van het onderhavige feit niet meer met justitie in aanraking geweest. Het hof zal tevens rekening houden met het feit dat verdachte ten tijde van de afpersing zeer jong (dertien jaar) was.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen is bewezenverklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een (deels voorwaardelijke) taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Nu verdachte ten tijde van het handelen de leeftijd van veertien jaren nog niet had bereikt, wordt de vordering ingevolge het bepaalde in artikel 51g, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering geacht te zijn gericht tegen zijn wettelijk vertegenwoordiger(s). Die is/zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
30 (dertig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de wettelijke vertegenwoordiger(s) van verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de wettelijke vertegenwoordiger(s) van de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 november 2021.
Aldus gewezen door
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. R.W. van Zuijlen en mr. O.O. van der Lee, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.E. Schoenmakers, griffier,
en op 6 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.